OPEL KARL 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: KARL, Model: OPEL KARL 2016.5Pages: 203, PDF Size: 5.29 MB
Page 161 of 203

Verzorging van de auto159Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning worden geher‐
programmeerd en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Page 162 of 203

160Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.
9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op bandenmaat 165/65 R14.
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan
op de bandenmaten 185/55 R15 en
195/45 R16.
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden kan met de ban‐
denreparatieset worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ ling of achteruitversnelling inschake‐
len.
De bandenreparatieset zit in de ge‐
reedschapskoffer onder de vloerplaat
van de bagageruimte.
Page 163 of 203

Verzorging van de auto1611. Open de vloerplaat.
2. Verwijder de compressor en defles afdichtmiddel.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de com‐
pressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles af‐
dichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
7. Schroef de vulslang op het ven‐ tiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.
Page 164 of 203

162Verzorging van de auto
Zet de wipschakelaar van de com‐
pressor op I. De band wordt nu
met afdichtmiddel gevuld.
10. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. zes bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
De bandenspanningswaarde be‐
gint daarna weer te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 186 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen tien mi‐
nuten bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. De auto één
wielomwenteling verrijden. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en zet de vulprocedure tien minu‐
ten lang door. Wordt de voorge‐
schreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te ernstig beschadigd. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop boven
op de manometer.
De compressor niet langer dan
tien minuten laten werken.
13. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De bandenvul‐
slang op de vrije aansluiting van
de fles met afdichtmiddel schroe‐
ven. Hierdoor wordt voorkomen
dat er afdichtmiddel uit de fles
stroomt. Bandenreparatieset in de
bagageruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Stop na ca. 10 km (uiterlijk na tienminuten) en controleer de ban‐
denspanning. Hiervoor de lucht‐
slang van de compressor recht‐
streeks op bandventiel en com‐
pressor schroeven.
Page 165 of 203

Verzorging van de auto163
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐ dat de bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Plaats de vloerplaat weer terug.
Vloerplaat bagageruimte 3 53.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐ stelde band zijn veel minder goed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐ len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters kunnen
worden gebruikt om andere voor‐
werpen, bijv. voetballen, luchtbed‐
den, opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze bevinden zich aan de
onderkant van de compressor. Omdeze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken, eerste ver‐
snelling of achteruitversnelling
inschakelen.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te verwisselen bij banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) on‐der de krik leggen.
Page 166 of 203

164Verzorging van de auto● Haal vóór het opkrikken van deauto altijd eventuele zware ob‐
jecten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren be‐vinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek
voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Stalen velgen:
Wieldop verwijderen.
Lichtmetalen velgen met
boutkappen
Wielmoerdoppen met een schroe‐ vendraaier loswippen en verwij‐
deren. Ter bescherming een
zachte doek tussen de schroe‐
vendraaier en de lichtmetalen
velg aanbrengen.
Lichtmetalen velgen met
wieldoppen
Steek de trekker in de open sleuf
van de wieldop en trek de dop van
de velg af. Boordgereedschap
3 152.
2. Plaats de wielsleutel stevig op de
wielbouten en draai elke bout een
halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
bouten beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke bouten eerst de adapter voor de wielborgbouten op de boutkop
voordat u de wielsleutel erop zet.
De adapter ligt in het handschoe‐
nenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
Page 167 of 203

Verzorging van de auto1654.Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is.
Zwengel bevestigen en met de
krik recht onder het kriksteunpunt
aan de zwengel draaien totdat het
wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Auto laten zakken.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielbouten kruislings aan‐
halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 140 Nm.
10. Wieldop van de stalen velg vóór het aanbrengen zo verdraaien datde ventielopening over het band‐
ventiel valt.
Monteer de wielboutkappen of de wieldop op de lichtmetalen velg.11. Breng het verwisselde wiel, het boordgereedschap 3 152 en de
adapter voor de wielborgbouten
3 49 op en zet deze vast.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielbouten van het
gemonteerde wiel zo spoedig mo‐
gelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk la‐ ten vervangen of repareren.
Kriksteunpunt voor hefplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform, centraal onder de uit‐
sparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het hefplatform aan de onderzijde van de
auto.
Reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
Page 168 of 203

166Verzorging van de autolabel wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerplaat. Het wordt in de kuip vastgezet met een vleugel‐bout.
De reservewielkuip is niet geschikt
voor alle toegestane bandenmaten.
Wilt u een verwisseld wiel met een
bredere band in de reservewielkuip
plaatsen, dan kunt u de vloerplaat op het uitstekende wiel laten rusten.
Compact reservewielVoorzichtig
Bij gebruik van het compacte re‐
servewiel kunnen de rijeigen‐
schappen negatief worden beïn‐
vloed. Defecte band zo spoedig
mogelijk laten vervangen of repa‐
reren.
Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐ tuig trekt, moet u het compacte reser‐
vewiel vooraan plaatsen en een vol‐
waardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 160.
Beschadigd wiel met een
bevestigingsband opbergen in de
bagageruimte
Gebruik de band uit het boordgereed‐
schap. Boordgereedschap 3 152.
1. Verwijder de bagageruimte-af‐ dekking en til de vloer van de ba‐
gageruimte op. Plaats de gereed‐ schapskoffer en het beschadigde
wiel rechtop in de ruimte voor de
gereedschapskoffer.
2. Trek aan de ontgrendelknop bo‐ ven op de rugleuning van de ach‐
terbank en klap de rugleuning
naar voren.
Page 169 of 203

Verzorging van de auto167
3. Plaats het lusuiteinde van deband van de gereedschapskoffer
door de rugleuningvergrendeling.
4. Plaats de haak van de band door de lus en trek eraan totdat de
band stevig op de rugleuningver‐
grendeling is vastgezet.5. Trek de rugleuningen terug.
6. Monteer de haak op de achter‐ klepvergrendeling.
7. Trek de band strak en borg hem met de gesp.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittenden
door voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de ba‐
gageruimte wordt geplaatst, moet
altijd met een band worden vast‐
gezet.
Page 170 of 203

168Verzorging van de autoStarthulp gebruikenNiet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel
en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met de‐ zelfde spanning (12 volt). De ca‐
paciteit (Ah) mag niet veel minder
zijn dan die van de ontladen
accu.
● Gebruik hulpstartkabels met geï‐ soleerde aansluitklemmen en
een diameter van minstens
16 mm 2
.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto’s mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.● Trek de handrem aan, versnel‐ lingsbak in neutraal.
● Open de pluspoolbeschermkap‐ pen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok