OPEL KARL 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: KARL, Model: OPEL KARL 2016.5Pages: 203, PDF Size: 5.29 MB
Page 51 of 203

Opbergen49OpbergenOpbergruimten............................. 49
Opbergvakken ........................... 49
Handschoenenkastje .................49
Bekerhouders ............................ 49
Opbergvak middenconsole ........50
Bagageruimte .............................. 50
Bagageruimte-afdekking ...........52
Vloerplaat bagageruimte ...........53
Gevarendriehoek .......................53
Verbanddoos ............................. 54
Beladingsinformatie .....................54Opbergruimten
Opbergvakken9 Waarschuwing
Berg geen zware of scherpe ob‐
jecten in de opbergruimten op. An‐ ders kan de klep van de opberg‐
ruimte open gaan en kunnen de
inzittenden bij krachtig remmen,
plotseling afslaan of een ongeval
letsel door rondslingerende voor‐
werpen oplopen.
Handschoenenkastje
Open de klep van het handschoenen‐
kastje door aan de hendel te trekken.
Het handschoenenkastje bevat een
adapter voor de wielborgbouten.
Het handschoenenkastje tijdens het
rijden gesloten houden.
Bekerhouders
De bekerhouders zitten in de midden‐
console.
Page 52 of 203

50OpbergenOpbergvak middenconsole
Het opbergvak wordt gebruikt voor
kleine voorwerpen.
Bagageruimte
Bagageruimte vergrotenVoorzichtig
Klap eerst de achterbankzitting
omhoog voordat u de rugleuning
van de achterbank neerklapt.
Doet u dit niet, dan kan de achter‐ bank beschadigd raken.
Let op
Om voldoende ruimte te hebben
voor handelingen aan de achter‐
bankzittingen, schuift u de voorstoel
naar voren en zet u de rugleuning
van de voorstoel rechtop.
1. Trek aan de voorkant van de ach‐
terbankzitting om deze los te ma‐
ken.
2. Zet de achterkant van de achter‐ bankzitting rechtop.
3. Verwijder de hoofdsteunen van de achterbank 3 31.
Page 53 of 203

Opbergen51
4. Trek aan de ontgrendelknop bo‐ven op de rugleuning van de ach‐
terbank.
5. Klap de rugleuning neer en plaats
de hoofdsteunen van de achter‐
bank in de houders.
6. Steek de gordels van de buitenste
zitplaatsen in de gordelgeleiders.
7. Stel de voorstoelen in de gewen‐ ste positie.
Rugleuning terugzetten in de oor‐
spronkelijke stand:
1. Klap de rugleuning omhoog en trek de veiligheidsgordels uit de
gordelgeleiders. Druk de rugleu‐
ning stevig op zijn plaats.
9 Waarschuwing
Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen
stevig op hun plaats vergrendeld
zijn alvorens te gaan rijden. Het
nalaten hiervan kan lichamelijk let‐ sel of schade aan de bagage of deauto tot gevolg hebben bij krachtigremmen of een botsing.
Controleer of de veiligheidsgor‐
dels niet klem raken door de ver‐
ankering.
2. Plaats de hoofdsteunen achter te‐
rug.
3. Plaats de achterkant van het zit‐ kussen terug in de oorspronke‐
lijke stand.
Let op
Voorkom dat de veiligheidsgordels
verdraaid raken of onder de stoelzit‐ ting komen.
4. Druk het voorste deel van het zit‐ kussen stevig naar beneden tot
het vergrendelt.
Page 54 of 203

52OpbergenDe veiligheidsgordel achter in het
midden kan blokkeren wanneer u de
rugleuning omhoog trekt. Als dat ge‐
beurt, laat de gordelband dan hele‐
maal terugrollen en begin opnieuw.
Als de veiligheidsgordel nog steeds
geblokkeerd is, klap dan het zitting‐
kussen neer en probeer het nog‐
maals.
Als u de zitting van de achterbank
weer terug wilt plaatsen, zet dan de
achterzijde van de zitting in zijn oor‐
spronkelijke stand en zorg ervoor dat
de lussen van de veiligheidsgordel
niet gedraaid of onder de zitting ge‐
klemd zijn; druk vervolgens de voor‐
zijde van de zitting stevig naar bene‐ den totdat deze vergrendelt.Voorzichtig
Zet de veiligheidsgordel en ges‐
pen tussen de rugleuning en één van de kussens bij het terugklap‐
pen van de rugleuning van de ach‐
terbank. Let erop dat de gordels
en de gespen niet onder een ach‐
terbankkussen klem komen te zit‐
ten.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor‐ dels niet gedraaid of beklemd ra‐
ken in de rugleuning en in hun
juiste positie geplaatst zijn.
Om de achterbankzitting te verwijde‐
ren, drukt u de scharnieren in de rich‐ ting van de pijl.
Bagageruimte-afdekking
Leg geen zware voorwerpen op de
afdekking.
Demonteren
Maak de ophangkoorden los uit de
achterklep.
Til de afdekking achteraan op en duw
deze vooraan omhoog.
Verwijder het deksel.
Opbergen
Wanneer de bagageruimte vol gela‐
den is, de bagageruimte-afdekking op de achterbank opbergen of uit de autoverwijderen.
Page 55 of 203

Opbergen53Vastmaken
Steek de afdekking in de zijgeleiders
en klap deze omlaag. Haak de op‐ hangkoorden aan de achterklep.
Vloerplaat bagageruimte
Til de vloerplaat van de bagageruimte op om bij de bandenreparatieset, het
boordgereedschap en de gevaren‐
driehoek te komen.
Bij uitvoeringen met een reservewiel
bevindt het reservewiel zich samen
met het andere boordgereedschap
onder de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Gereedschap 3 152.
Algemene tip9 Waarschuwing
Berg omwille van de veiligheid alle
onderdelen in de bagageruimte op hun plek op en rijd altijd met ge‐
sloten afdekking laadruimte en, zo mogelijk, met omhoog geklapte
rugleuningen.
Anders kunnen de inzittenden bij
krachtig remmen, plotseling af‐
slaan of een ongeval letsel door
rondslingerende voorwerpen op‐
lopen.
Gevarendriehoek
Auto's met reservewiel
Berg de gevarendriehoek op in de ba‐ gageruimte.
Page 56 of 203

54OpbergenAuto’s met bandenreparatieset
Berg de gevarendriehoek op in de ge‐reedschapskoffer van de auto onder
de vloerplaat in de bagageruimte.
Verbanddoos
Berg de verbandtrommel op in het op‐ bergvak in de bagageruimte.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn ver‐
grendeld. Bij stapelbare voorwer‐
pen de zwaarste voorwerpen on‐ derop leggen.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden te‐
gen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren ge‐
klapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte-af‐
dekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet
af.
Page 57 of 203

Opbergen55● De bagage mag de bedieningvan pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 177) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw
auto in de tabel Gewichten voorin
deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. La‐
ding gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐ ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Page 58 of 203

56Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................57
Stuurwielverstelling ...................57
Stuurbedieningsknoppen ...........57
Verwarmd stuurwiel ...................57
Claxon ....................................... 58
Wis-/wasinstallatie voorruit ........58
Wis-/wasinstallatie achterruit .....59
Buitentemperatuur .....................59
Klok ........................................... 59
Elektrische aansluitingen ...........61
Aansteker .................................. 61
Asbakken ................................... 61
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................62
Instrumentengroep ....................62
Snelheidsmeter ......................... 62
Kilometerteller ........................... 62
Dagteller .................................... 62
Toerenteller ............................... 62
Brandstofmeter .......................... 63
Brandstofkeuzeschakelaar ........63
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 64
Service-display .......................... 64Controlelampjes........................65
Richtingaanwijzer ......................67
Gordelverklikker ........................68
Airbag en gordelspanners .........68
Airbag-deactivering ...................68
Laadsysteem ............................. 69
Storingsindicatielamp ................69
Service-indicatie ........................69
Rem- en koppelingssysteem .....69
Pedaal intrappen .......................69
Antiblokkeersysteem (ABS) .......70
Schakelen .................................. 70
Stuurbekrachtiging ....................70
Lane Departure Warning ...........70
Ultrasoonparkeerhulp ................70
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............70
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....71
Traction Control-systeem UIT ...71
Koelvloeistoftemperatuur ...........71
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 71
Motoroliedruk ............................. 71
Te laag brandstofpeil .................72
Startbeveiliging .......................... 72
Motorvermogen verminderd ......72
Rijverlichting .............................. 72
Grootlicht ................................... 72
Mistlamp .................................... 72Mistachterlicht........................... 72
Cruise control ............................ 72
Snelheidsbegrenzer ..................73
Motorkap open .......................... 73
Portier open ............................... 73
Informatiedisplays ........................73
Driver Information Center ..........73
Info-Display ............................... 78
Boordinformatie ........................... 79
Geluidssignalen .........................81
Batterijspanning .........................81
Persoonlijke instellingen ..............82
OnStar ......................................... 85
Page 59 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen57Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
Met de knoppen op het stuurwiel kunt u het Driver Information Center, be‐
paalde bestuurdersondersteunings‐
systemen, het infotainmentsysteem en een aangesloten mobiele telefoon bedienen.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 121.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Verwarmd stuurwiel
Druk op A om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid door de led in de toets.
Page 60 of 203

58Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel voor
plaatsing van de handen zijn sneller
warm en worden warmer dan de ove‐ rige gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 108.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamE:intervalwissenOFF:uit
Druk de hendel omlaag naar de stand
2 om de wissers één slag te laten
maken wanneer ze uitgeschakeld
zijn.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Sproeiervloeistof 3 139