OPEL MOVANO_B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2015.5Pages: 223, PDF Size: 5.16 MB
Page 121 of 223

Rijden en bediening119
■de omgevingstemperatuur is niet te
laag
■ de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
■ het aircosysteem verhindert geen Autostop
■ het remvacuüm is voldoende
■ de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
■ de auto is verplaatst sinds de laat‐ ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Een Autostop is wellicht niet meer
mogelijk wanneer de omgevingstem‐
peratuur het vriespunt bereikt.
Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een
Autostop verhinderen. Zie het hoofd‐
stuk Klimaatregeling voor nadere in‐
formatie 3 101.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Autostop is mogelijk ook tijdelijk ge‐
blokkeerd, als de accu met een extern apparaat is opgeladen.Nieuwe auto inrijden 3 115.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Als de keuzehendel uit de neutrale
stand (handgeschakelde versnel‐ lingsbak) of N (geautomatiseerde ver‐
snellingsbak) is gehaald of niet aan
andere voorwaarden wordt voldaan,
start dan met de contactsleutel.
De groene controlelamp Ï op de in‐
strumentengroep dooft wanneer de
motor opnieuw wordt gestart.
Als de keuzehendel uit de neutrale
stand (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde ver‐
snellingsbak) wordt gehaald voordat
de koppeling wordt ingetrapt, zal
geen herstart plaatsvinden.Herstarten van de motor door
het stop-startsysteem De keuzehendel moet in de neutrale
stand (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde ver‐
snellingsbak) staan om automatisch
opnieuw te kunnen starten.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐
den herstart. Controlelampje Ï knip‐
pert groen op de instrumentengroep
bij het automatisch opnieuw starten
van de auto.
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld
■ de motorkap is open
■ de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend
■ de motortemperatuur is te laag ■ de accu is ontladen
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto begint te bewegen
■ de ontdooifunctie is geactiveerd
Page 122 of 223

120Rijden en bediening
■het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de vooraf ingestelde tijdsduur is overschreden
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt ge‐
start.
Geluidssignalen 3 91.
Storing
Als controlelampje Ï geel oplicht, is
er een storing in het Stop/Start-sys‐ teem 3 88. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐
tion Center 3 89. De hulp van een
werkplaats inroepen.Parkeren9 Waarschuwing
■Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknop
stevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd de rem in om de bedienings‐ kracht te verminderen.
■ Zet de motor af.
■ Schakel de eerste versnelling in
als de auto op een effen onder‐
grond of een oplopende helling.
Op een oplopende helling bo‐
vendien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
Vergrendelt de auto 3 21 en schakelt
het vergrendelingssysteem 3 30 en
het diefstalalarmsysteem 3 30 in.
Luchtvering Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de rij‐
hoogte voortdurend aan de belasting
van de auto aan.
Voor nadere informatie over het lucht‐
veringssysteem verwijzen wij u naar
de meegeleverde gebruiksaanwij‐
zing.
Hoofdschakelaar
Voorzichtig
Bij het slepen, gebruiken van de
starthulp, opheffen of vervoeren
van de auto moet het luchtverings‐ systeem uitgeschakeld zijn.
Schakel het luchtveringssysteem
onderweg niet uit.
Page 123 of 223

Rijden en bediening121
Auto met starthulpkabels starten
3 179, auto slepen 3 182.
De hoofdschakelaar bevindt zich op
de portierstijl.
Handzender
Als er meer bodemvrijheid of een be‐
tere toegang tot de auto gewenst is,
kan het veringssysteem met de af‐
standsbediening omhoog of omlaag
worden gezet.
De afstandsbedieningsmodule is
magnetisch en kan aan elk metalen gedeelte van de auto worden beves‐
tigd.
Verstel de hoogte van het veringssys‐ teem door met ingeschakeld contact
2 seconden op de juiste knop te druk‐
ken. Het controlelampje knippert bij
het verstellen van de hoogte zo nu en dan en licht na afloop ervan op.
Afstandsbediening met zorg behan‐ delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Voorgeprogrammeerde
instellingen
Verstelt de hoogte van het verings‐ systeem naar een van de drie voor‐
geprogrammeerde standen. De
knoppen werken alleen wanneer de
motor draait.l=lage standk=normale standj=hoge stand
Handmatige instellingen
Handmatig verstellen is alleen moge‐ lijk wanneer de auto stil staat.
Selecteren door 2 seconden op knop h te drukken, dan op knop R voor
omhoog zetten of knop S om te laten
zakken.
Druk op een van de voorgeprogram‐
meerde knoppen om af te sluiten.
Page 124 of 223

122Rijden en bediening
Wanneer de auto rijdt, wordt hand‐
matig verstellen automatisch afgeslo‐ ten. Als het contact is uitgeschakeld,
gaat de auto terug naar de normale
rijhoogte wanneer het contact weer
wordt ingeschakeld.
Onderhoudsmodus U zet de auto in de onderhoudsmo‐
dus door de knop i gedurende
5 seconden in te drukken. Het con‐
trolelampje licht op. Na het activeren van de onderhoudsmodus moet de
hoofdschakelaar van de luchtvering
worden uitgeschakeld.
U sluit de onderhoudsmodus af door
de knop i nogmaals gedurende
5 seconden in te drukken.
Storing
Bij het vaststellen van een storing
gaat de knop i soms knipperen. Als
er na het activeren van de onder‐ houdsmodus een storing is, gaan de
knoppen h, S en R tegelijkertijd
knipperen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt.
Het filter wordt gereinigd door achter‐ gebleven roetdeeltjes periodiek bij
een hoge temperatuur te verbranden. Dit proces vindt automatisch plaats
onder bepaalde rijomstandigheden.
Autostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling tij‐
dens deze procedure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter moet worden ge‐
reinigd, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, knippert controlelamp
A 3 85. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Page 125 of 223

Rijden en bediening123KatalysatorDe katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere kwa‐ liteit dan die zoals vermeld op pa‐
gina 3 140, 3 194 kunnen de ka‐
talysator of elektronische onder‐ delen beschadigen.
Door onverbrande benzine raakt
de katalysator oververhit en be‐
schadigd. Vermijd daarom over‐
matig gebruik van de startmotor,
leegrijden van de brandstoftank of starten van de motor door middel
van aanduwen of trekken.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelamp Z gaat knip‐
peren, worden de toelaatbare emis‐
sienormen mogelijk overschreden.
Uw voet van het gaspedaal halen tot‐
dat Z ophoudt met knipperen en
continu brandt. Onmiddellijk contact
opnemen met een werkplaats.
Storingsindicatielamp 3 85.Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen, vanuit stilstand het koppelings‐
pedaal bedienen, de ring op de keu‐
zehendel omhoogtrekken en de ver‐
snelling in inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Page 126 of 223

124Rijden en bediening
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand tij‐
dens het rijden op de schakelpook te laten rusten.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde mo‐
dus) als automatisch schakelen (au‐
tomatische modus) mogelijk; beide
met automatische bediening van de
koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐ snelling.
Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal bedienen. Wordt het rempe‐
daal niet bediend, dan brandt T op
het versnellingsbakdisplay en kan de
motor niet worden gestart.
Bij het bedienen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐
tisch naar N (neutraal); op het ver‐
snellingsbakdisplay verschijnt "N" en
de motor kan worden gestart. Dit ge‐
beurt mogelijk met enige vertraging.
Keuzehendel
Page 127 of 223

Rijden en bediening125
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste
stand.N=Neutrale stand.A/
M=Wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modus.
In de automatische modus
staat er "A" op het versnellings‐ bakdisplay.R=Achteruitversnelling.
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnellings‐ bakdisplay.+=Opschakelen naar een hogere
versnelling.–=Terugschakelen naar een la‐
gere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor staat de
versnellingsbak in de automatische
modus. Rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Bij het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snel
weg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
In de automatische modus schakelt
de versnellingsbak automatisch an‐ dere versnellingen in, afhankelijk van
de rijomstandigheden.
Schakel de handmatige modus in
door de keuzehendel in A/M te zetten.
De huidige versnelling verschijnt op
het versnellingsbakdisplay.
Om de eerste versnelling in te scha‐
kelen, het rempedaal bedienen en de keuzehendel naar de + of - bewegen.
Naar een hogere of lagere versnelling schakelen door de keuzehendel naar de + of - te bewegen. Het is mogelijk
versnellingen over te slaan door de
schakelhendel meerdere malen met
korte tussenpozen te bewegen.Auto stoppen
Wanneer in de automatische of hand‐geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐
keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal bedienen. Om oververhitting van
de koppeling te voorkomen klinkt een onderbroken akoestisch waarschu‐
wingssignaal om aan te geven dat u
het rempedaal moet bedienen of de
handrem moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐
den van stilstand, zoals bij files.
Als de auto wordt geparkeerd en de
bestuurdersdeur wordt geopend,
klinkt een waarschuwingssignaal als
de neutrale stand niet is ingeschakeld
of het rempedaal niet is ingetrapt.
Page 128 of 223

126Rijden en bediening
Afremmen op de motorAutomatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk
tussen R en A/M (of tussen + en -)
bewegen terwijl u lichte druk op het
gaspedaal uitoefent. Motor niet te
hoge toeren laten maken en snel op‐
trekken voorkomen.Parkeren
Handrem aantrekken. De laatst gese‐ lecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.
In de stand N is geen versnelling in‐
geschakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Bij het niet uitschakelen van het con‐
tact of het niet aantrekken van de
handrem klinkt er bij het openen van
het bestuurdersportier een waarschu‐ wingssignaal.
Handgeschakelde modus Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een la‐
gere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Elektronische
rijprogramma's
Wintermodus V
Wintermodus inschakelen wanneer
de auto op een glad wegdek moeilijk
wegrijdt.
Page 129 of 223

Rijden en bediening127
Inschakelen
Toets V indrukken. Controlelamp V
licht op op het versnellingsbakdis‐
play. De versnellingsbak schakelt
over op de automatische modus en
de auto rijdt weg in een geschikte ver‐ snelling.
Uitschakelen
De wintermodus wordt uitgeschakeld
door:
■ het opnieuw indrukken van toets V,
■ het uitschakelen van de ontsteking,
■ het overschakelen naar de hand‐ geschakelde modus.
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐
peraturen klinkt mogelijk een onder‐
broken akoestisch waarschuwings‐
signaal. In dit geval de koppeling la‐
ten afkoelen door het rempedaal te
bedienen, "N" te selecteren en de
handrem aan te trekken.Beladingsmodus kg
De beladingsmodus is zowel in de
handgeschakelde als de automati‐
sche modus te gebruiken. In beide gevallen worden de schakelpatronenzodanig aangepast dat er meer nut‐
tige lading kan worden vervoerd.
Inschakelen
Toets kg indrukken. Controlelamp kg
licht op op het versnellingsbakdis‐
play. De versnellingsbak kiest vervol‐
gens geoptimaliseerde schakelpatro‐
nen.
Uitschakelen
De beladingsmodus wordt uitgescha‐ keld door:
■ het opnieuw indrukken van toets kg,
■ het uitschakelen van het contact.
Kickdown
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het weerstandspunt wordt bediend,
wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog op‐
loopt, schakelt de versnellingsbak –
ook in de handgeschakelde modus –
automatisch naar een hogere ver‐
snelling. Zonder kickdown wordt deze automatisch schakeling niet uitge‐
voerd in de handgeschakelde modus.
Storing
Bij een storing gaat controlelamp W
op het versnellingsbakdisplay bran‐ den. Verder rijden is mogelijk, zij het
voorzichtig en anticiperend.
Page 130 of 223

128Rijden en bediening
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking en een
ingeschakelde versnelling kan de
koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 179.
Is een lege accu hiervan niet de oor‐
zaak, dan de hulp van een werkplaats inroepen.
Als Neutraal geen optie is, kan de
auto alleen met de aandrijfwielen van
de grond worden gesleept 3 182.
Auto slepen 3 182.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen wer‐
ken dan achter pas goed als het rem‐
pedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Daarvoor is een aanzienlijk grotere
krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te ver‐
volgen, de hulp van een werkplaats
inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 86.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen.
Controlelamp u 3 86.
Storing
Als controlelampen u en A oplich‐
ten en de berichten CONTROLEER
ABS en CONTROLEER ESP in het
Driver Information Center verschij‐
nen, is er een storing in het ABS. Het
remsysteem blijft werken maar zon‐
der ABS-regeling.