OPEL VIVARO B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2016.5Pages: 219, PDF Size: 4.88 MB
Page 171 of 219
Verzorging van de auto169Nr.Stroomkring42Elektrisch verstelbare bestuur‐
dersruit4312V-aansluiting achterin44Starten/carrosserieregelmodule45Stoelverwarming46Verwarming/airco47Voorruitwissers48Tachograaf
Breng na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het bekledingspa‐
neel weer aan.
Boordgereedschap
Gereedschap
De krik, de wielsleutel, de wielbout‐
mof, de momentsleutel, adapters, de
wieldophaak en het sleepoog liggen
in een module onder de bestuurders‐
stoel.
Schuif de stoel naar voren en klap de rugleuning naar voren 3 45 om bij de
gereedschapskist te komen. U kunt de gereedschapskist vastzetten met
een vleugelmoer.
Wiel verwisselen 3 178, Reservewiel
3 180.
Auto’s met bandenreparatieset: De
wieldophaak en de momentsleutel lig‐
gen in het koffertje met de bandenre‐ paratieset, dat onder de bestuurders‐stoel opgeborgen is.
Bandenreparatieset 3 175.
Page 172 of 219
170Verzorging van de autoVelgen en bandenConditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een
werkplaats inroepen.
Wij raden aan de voorwielen niet om
te wisselen met de achterwielen en
vice versa, om de rijstabiliteit te be‐
houden. Gebruik altijd minder versle‐
ten banden op de achteras.
Banden
Af fabriek gemonteerde banden zijn
op het chassis afgestemd en bieden
een optimum aan rijcomfort en veilig‐
heid.Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
Afhankelijk van de voorschriften die in
uw land gelden dient er een sticker in
het zicht van de bestuurder te worden aangebracht met daarop de toelaat‐
bare maximumsnelheid bij gebruik
van winterbanden.
Aanduidingen op banden Bijv. 195/65 R 16 C 88 Q195:Bandbreedte in mm65:Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:Type koordlagen: RadiaalRF:Type: RunFlat16:Velgdiameter in inchesC:Cargo (bedrijfswagen)88:Kengetal voor draagvermo‐
gen, 88 komt bijv. overeen met
567 kgQ:Kenletter voor snelheidKenletter voor snelheid:Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op rij‐
klaar gewicht met bestuurder (75 kg)
plus 125 kg nuttige last. Door optio‐
nele uitrusting kan de topsnelheid van de auto afnemen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Page 173 of 219
Verzorging van de auto171Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook voor auto's met een bandenspan‐
ningscontrolesysteem.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker op het bestuurdersportierframe
vermeldt de originele banden en de
bijbehorende bandenspanning.
Breng de banden altijd op de op het
label vermelde spanningswaarden.
Bandenspanningswaarden 3 204.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 194.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 204.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de aan‐
bevolen bandenspanning zoals
vermeld in de bandenspannings‐
tabel de op de band aangegeven
maximale bandenspanning over‐
schrijden. Overschrijd nooit de op
de band aangegeven maximale
bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op.
Page 174 of 219
172Verzorging van de autoBandenspanningswaarden op het eti‐ket bandenspanningsinformatie enhet overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer
neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐
leert.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 204.Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 91 en een bijbeho‐
rend bericht op het DIC.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 204.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de ban‐ denspanningswaarden in het sys‐
teem bij te werken. Hierbij kan w op‐
lichten.
Page 175 of 219
Verzorging van de auto173Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de ban‐
denspanningswaarden van alle vier
de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan en‐
kele seconden knippert en vervol‐
gens blijft branden, samen met con‐
trolelamp F 3 89 en er een bijbeho‐
rend bericht op het DIC verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet
uitgerust met druksensoren. Bij der‐
gelijke wielen zal het TPMS niet wer‐
ken. Bij de drie andere wielen blijft het
TPMS wel werken.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn ge‐
zet.
Driver Information Centre (DIC) 3 93.
Boordinformatie 3 94.Lekke band
Een lekke band of een veel te lage bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 89 en een bijbe‐
horend bericht op het DIC. Zet de
auto stil en schakel de motor uit.
Bandenspanning 3 204, Bandenre‐
paratieset 3 175, Reservewiel
3 180, Wiel verwisselen 3 178.
Inleerfunctie
Na het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het TPMS opnieuw
berekenen.
Bandenspanning 3 204, bandenre‐
paratieset 3 175.
Selecteer onderweg het menu Ban‐ denspanning op het DIC door de knop
op het uiteinde van de wisserhendel
in te drukken. Houd de knop gedu‐
rende ongeveer 5 seconden inge‐
drukt om het systeem opnieuw te la‐
ten berekenen. Er verschijnt een bij‐
behorend bericht op het DIC.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan tij‐
dens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het DIC weergege‐
ven.
Driver Information Centre (DIC) 3 93.
Boordinformatie 3 94.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare ban‐
denreparatiesets kan de werking van
Page 176 of 219
174Verzorging van de autohet systeem nadelig beïnvloeden.
Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 175, Sneeuw‐
kettingen 3 175.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van
de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Page 177 of 219
Verzorging van de auto175Als geen wieldoppen en banden wor‐
den gebruikt die door de fabriek zijn
goedgekeurd, mogen de banden niet
voorzien zijn van een velgbescher‐
mingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.
Voor bandenmaat 215/60 R17, een
werkplaats raadplegen.9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnentegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen wor‐
den gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en kun‐ nen knappen.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de ban‐
den kunnen met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of in de bandwang dichtbij de
velg zitten, kunnen niet met de ban‐
denreparatieset worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij een lekke band:
Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling of achteruitversnelling in‐
schakelen.
De bandenreparatieset zit onder de
bestuurdersstoel. Boordgereedschap
3 169.
Page 178 of 219
176Verzorging van de auto1. De compressor en de fles met af‐dichtmiddel uit het koffertje met debandenreparatieset nemen.
2. Voedingskabel en de luchtslang uit de vakken aan de onderkant
van de compressor halen.
3. Luchtslang op de aansluiting van de fles met afdichtmiddel vast‐
schroeven.
4. Fles met afdichtmiddel in de hou‐ der op de compressor vastzetten.
Compressor dichtbij de band zo
neerzetten dat de fles met afdicht‐
middel rechtop staat.
5. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
6. Schroef de vulslang op het ven‐tiel.
7. Schakelaar op de compressor in stand O zetten.
8. Steek de elektrische aansluitka‐ bel in de 12 V-aansluiting of de
aanstekeraansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.9. Wipschakelaar op de compressor
in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot 6 bar
(600 kPa/87 psi). De druk begint
daarna weer te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
Page 179 of 219
Verzorging van de auto177
12. De voorgeschreven bandenspan‐ning moet binnen 15 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3 204. Wanneer de juiste ban‐
denspanning bereikt is de com‐
pressor uitschakelen.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
15 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. Auto
één wielomwenteling verrijden
(ca. 2 meter). De bandenrepara‐
tieset weer aansluiten en het vul‐
proces 15 minuten lang voortzet‐
ten. Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet be‐ reikt, dan is de band te ernstig be‐
schadigd. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Bouw eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop naast de manometer.
Compressor niet langer dan
15 minuten achtereen laten wer‐
ken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de
bestuurder aanbrengen.
16. Fles met afdichtmiddel in de plas‐
tic zak doen. Bandenreparatieset
weer in het koffertje doen en op‐
bergen onder de bestuurders‐
stoel.
17. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig
over de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. 10 km rij‐
den – uiterlijk na 10 minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hierbij luchtslang van de com‐
pressor rechtstreeks op het ven‐
tiel van de band schroeven.
18. Bij een bandenspanning van meer dan 2,2 bar (220 kPa/
31 psi ) de bandenspanning op de
voorgeschreven waarde brengen.
Procedure herhalen totdat de
bandenspanning niet meer af‐
neemt.
Page 180 of 219
178Verzorging van de autoBij een bandenspanning van min‐der dan 2,2 bar (220 kPa/31 psi)
niet verder rijden met de auto. De
hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
19. Bandenreparatieset losmaken, weer in het koffertje doen en op‐
bergen onder de bestuurders‐
stoel.9 Waarschuwing
Voorkomen dat afdichtmiddel op
de huid, in de ogen of op kleding
terechtkomt. Bij inslikken onmid‐
dellijk medische hulp inroepen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band worden sterk beïnvloed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐ hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐ len.
De opslaginformatie en de uiterste
houdbaarheidsdatum op de bus met
afdichtmiddel raadplegen. Na deze
datum is het afdichtvermogen niet
gegarandeerd.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Bus met afdichtmiddel
afvoeren volgens de desbetreffende
wettelijke voorschriften.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 175.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke en stevige ondergrond parkeren die niet
glad is. Voorwielen in de rechtuit‐ stand draaien.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling of achteruitversnel‐
ling inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 180.
● Nooit meer dan één wiel tegelij‐ kertijd verwisselen.● Gebruik de krik alleen om eenwiel te wisselen in geval van ban‐
denpech, niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) on‐der de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware ob‐
jecten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren be‐vinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
● Reinig de wielbouten/-moeren en
de schroefdraad met een schone doek voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.