OPEL VIVARO B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2017.5Pages: 239, PDF Size: 5.39 MB
Page 191 of 239
Verzorging van de auto189Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Wij raden aan de voorwielen niet om
te wisselen met de achterwielen en
vice versa, om de rijstabiliteit te
behouden. Gebruik altijd minder
versleten banden op de achteras.
Banden
Af fabriek gemonteerde banden zijn
op het chassis afgestemd en bieden
een optimum aan rijcomfort en veilig‐ heid.Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐ turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd
te worden.
Afhankelijk van de voorschriften die in
uw land gelden dient er een sticker in het zicht van de bestuurder te worden
aangebracht met daarop de toelaat‐
bare maximumsnelheid bij gebruik
van winterbanden.
Aanduidingen op banden
Bijv. 195/65 R 16 C 88 Q195:Bandbreedte in mm65:Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:Type koordlagen: RadiaalRF:Type: RunFlat16:Velgdiameter in inchesC:Cargo (bedrijfswagen)88:Kengetal voor draagvermo‐
gen, 88 komt bijv. overeen met 567 kgQ:Kenletter voor snelheidKenletter voor snelheid:Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐ heid van de auto afnemen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band.
Page 192 of 239
190Verzorging van de autoBandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker op het bestuurdersportierframe
vermeldt de originele banden en de
bijbehorende bandenspanning.
Breng de banden altijd op de op het
label vermelde spanningswaarden.
Bandenspanningswaarden 3 225.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 216.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 225.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐
spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op.
Page 193 of 239
Verzorging van de auto191Bandenspanningswaarden op het
etiket bandenspanningsinformatie en
het overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐
leert.
Rijden met een aanhanger Bij het trekken van een aanhanger
met een volledig beladen auto moet
de bandenspanning worden
verhoogd met 20 kPa/0,2 bar
(3,0 psi) en de maximumsnelheid
worden beperkt tot 100 km/h.
Rijden met een aanhanger 3 165.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem gebruikt radiografische en
sensortechnologie ter controle van de
bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem controleren de
spanningswaarden van de banden en verzenden de meetwaarden naar een
ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 225.
Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 100 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 225.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
Page 194 of 239
192Verzorging van de autoAls w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de
bandenspanningswaarden van alle
vier de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan
enkele seconden knippert en vervol‐ gens blijft branden, samen met
controlelamp F 3 98 en er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
overige drie wielen blijft het banden‐
spanningscontrolesysteem in
werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 102.Boordinformatie 3 103.
Lekke band Een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 98 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 225.
Bandenreparatieset 3 194.
Reservewiel 3 199.
Wiel verwisselen 3 197.
InleerfunctieNa het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 225.
Bandenreparatieset 3 194.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐ nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Page 195 of 239
Verzorging van de auto193Driver Information Center 3 102.
Boordinformatie 3 103.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 194, Sneeuw‐
kettingen 3 194.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van twee tot drie mm (vier mm voor
winterbanden) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan twee mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of velgen kan tot ongeluk‐ ken leiden en maakt de typegoed‐keuring van het voertuig ongeldig.
Page 196 of 239
194Verzorging van de autoWieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uitsteken.
Voor bandenmaat 215/60 R17, een werkplaats raadplegen.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnentegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen
worden gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en
kunnen knappen.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet
toegestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de
banden kunnen met de bandenrepa‐
ratieset worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
vier mm of die in de bandwang dichtbij de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Page 197 of 239
Verzorging van de auto1959Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij een lekke band:
Handrem aantrekken en eerste
versnelling of achteruitversnelling
inschakelen.
De bandenreparatieset zit onder de
bestuurdersstoel. Boordgereedschap
3 188.
1. De compressor en de fles met afdichtmiddel uit het koffertje met
de bandenreparatieset nemen.
2. Voedingskabel en de luchtslang uit de vakken aan de onderkant
van de compressor halen.
3. Luchtslang op de aansluiting van de fles met afdichtmiddel vast‐
schroeven.
4. Fles met afdichtmiddel in de houder op de compressor vast‐
zetten.
Compressor dichtbij de band zo
neerzetten dat de fles met afdicht‐ middel rechtop staat.
5. Ventieldop van defecte band losschroeven.6. Schroef de vulslang op hetventiel.
7. Schakelaar op de compressor in stand O zetten.
8. Steek de elektrische aansluitka‐ bel in de 12 V-aansluiting of de
aanstekeraansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
Page 198 of 239
196Verzorging van de auto
9.Wipschakelaar op de compressor
in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot zes bar
(600 kPa/87 psi). De druk begint
daarna weer te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 15 minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 225. Wanneer de juiste
bandenspanning bereikt is de
compressor uitschakelen.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
15 minuten bereikt, dan de
bandenreparatieset verwijderen.
Auto één wielomwenteling verrij‐
den (ca. twee meter). De banden‐
reparatieset weer aansluiten en
het vulproces 15 minuten lang
voortzetten. Wordt de voorge‐
schreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Bouw eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
naast de manometer.
Compressor niet langer dan
15 minuten achtereen laten
werken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
16. Fles met afdichtmiddel in de plas‐
tic zak doen. Bandenreparatieset
weer in het koffertje doen en
opbergen onder de bestuurders‐
stoel.
Page 199 of 239
Verzorging van de auto197
17. Onmiddellijk verder rijden zodathet afdichtmiddel zich gelijkmatigover de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. tien km
rijden – uiterlijk na tien minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hierbij luchtslang van de
compressor rechtstreeks op het
ventiel van de band schroeven.
18. Bij een bandenspanning van meer dan 2,2 bar (220 kPa/
31 psi ) de bandenspanning op de
voorgeschreven waarde brengen. Procedure herhalen totdat de
bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning van
minder dan 2,2 bar (220 kPa/
31 psi) niet verder rijden met de
auto. De hulp van een werkplaats
inroepen.
19. Bandenreparatieset losmaken, weer in het koffertje doen en
opbergen onder de bestuurders‐
stoel.9 Waarschuwing
Voorkomen dat afdichtmiddel op
de huid, in de ogen of op kleding
terechtkomt. Bij inslikken onmid‐
dellijk medische hulp inroepen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band worden sterk beïn‐
vloed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
De opslaginformatie en de uiterste
houdbaarheidsdatum op de bus met
afdichtmiddel raadplegen. Na deze
datum is het afdichtvermogen niet
gegarandeerd.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Bus met afdichtmiddel
afvoeren volgens de desbetreffende
wettelijke voorschriften.
Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 194.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke en stevige ondergrond parkeren die niet
glad is. Voorwielen in de rechtuit‐
stand draaien.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling of achteruitversnel‐
ling inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 199.
● Nooit meer dan één wiel tegelij‐ kertijd verwisselen.
Page 200 of 239
198Verzorging van de auto● Gebruik de krik alleen om eenwiel te wisselen in geval van
bandenpech, niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
● Reinig de wielbouten/-moeren en
de schroefdraad met een schone
doek voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wieldop (met meegeleverde haak) loshalen. Boordgereed‐
schap 3 188.
2. Alle wielbouten met de wielsleutel
een halve slag losdraaien. Zorg
dat de sleutel goed ingrijpt. Om de bouten los te draaien de sleutel
linksom draaien. Zo nodig de
draairichting van de sleutel
aanpassen.
3. Plaats de hefplateautap van de krik onder het kriksteunpunt dat
zich het dichtst bij het te verwis‐
selen wiel bevindt.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
4. Sleutel aan de krik bevestigen en de auto met de sleutel opkrikken
totdat het wiel van de grond komt.
5. Wielbouten volledig linksom losdraaien en met een doek
schoonvegen.