OPEL ZAFIRA C 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: ZAFIRA C, Model: OPEL ZAFIRA C 2019Pages: 333, PDF Size: 9.3 MB
Page 121 of 333

Verlichting119Inschakelen
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld groot licht.
Controlelamp f 3 102.
Uitschakelen Druk eenmaal op de keuzehendel. De
functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht uitstaat,
blijft de grootlichtassistentie geacti‐
veerd.
De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐ schakeld.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het grootlicht uit.
LED-koplampen 3 121.Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Dynamische automatische koplamp‐
verstelling 3 121.
Page 122 of 333

120VerlichtingKoplampinstelling in hetbuitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto’s met halogeenkoplampen
Op de achterkant van elk koplamp‐
huis zit een wit stelelement.
Draai het stelelement op elk lampen‐
glas 1
/2 slag met een inbussleutel
maat zes tegen de klok in om de
modus voor stuurwiel rechts in te stel‐
len. Steek daarom de sleutel in de
geleider zoals getoond op de afbeel‐
ding. Of een kruiskopschroeven‐
draaier maat drie kan voor het instel‐
len worden gebruikt.
Draai de stelelementen op beide
koplamphuizen 1
/2 slag met de klok
mee om naar de modus voor stuur‐
wiel links terug te stellen.
Auto's met LED-koplampen
1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe en houd deze vast
(lichtsignaal).
3. Contact inschakelen.
4. Na ongeveer vijf seconden gaat controlelampje f knipperen en
klinkt er een geluidssignaal.
Controlelamp f 3 102.
Telkens wanneer u de ontsteking
inschakelt, knippert f ter herinnering
ongeveer vier seconden lang.
Volg voor de deactivering dezelfde
procedure als hierboven. f knippert
niet wanneer de functie is gedeacti‐ veerd.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Het systeem schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en koplampen,
afhankelijk van het aanwezige licht.
Automatische verlichting 3 118.
Page 123 of 333

Verlichting121LED-koplampen
Het LED-verlichtingssysteem omvat: ● LED-koplampen voor dim- en grootlicht
● bochtverlichting
● stadslicht
● grootlichtassistentie
● achteruitparkeerfunctie
● ECO-modus
● dynamische automatische koplampverstelling
LED-koplampen voor dim- en
grootlicht
LED-koplampen voor dim- en groot‐ licht zorgen voor beter zicht onder alle
omstandigheden.
De bediening is hetzelfde als voor
halogeen koplampen.
Lichtschakelaar 3 117, grootlicht
3 118 , lichtsignaal 3 119, koplampin‐
stelling in het buitenland 3 120.
Automatische verlichting 3 118.Bochtverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt
geactiveerd tot een snelheid van
70 km/u.
Stadslicht
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tot ca. 55 km/u. In situaties met
buitenomgevingslicht licht de bocht‐
verlichting aan beide kanten minder
fel op. De lichtverspreiding is breed
en symmetrisch.
Grootlichtassistentie
3 118
Achteruitparkeerfunctie Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐ uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat
u de auto uit de achteruitversnelling hebt gezet of totdat u sneller dan7 km/u vooruitrijdt.
Ecomodus Als de auto stopt, bijv. vanwege stop‐
lichten, wordt er een energiebespa‐
ringsmodus voor de koplampen geac‐
tiveerd.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om verblinding van tegenliggers te
voorkomen wordt de koplamphoogte
automatisch aangepast op basis van
informatie over de hellingshoek van
de auto.
Page 124 of 333

122VerlichtingKoplampen bij rijden in het
buitenland
3 120.
Storing in LED-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
de LED-koplampen detecteert, licht
f op en verschijnt er een waarschu‐
wing op het Driver Information
Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Wanneer de hendel wordt verplaatst,
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Wanneer er een aanhangwagen is
aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de
hendel indrukt tot u een weerstand
voelt en u de hendel weer loslaat.
Page 125 of 333

Verlichting123Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker op het contact is aangesloten, bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Page 126 of 333

124VerlichtingAchteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingw:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aandruk op v:uit
Page 127 of 333

Verlichting125Achterste binnenverlichting
Brandt in combinatie met de voorste
interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Om in te schakelen s en t in de
voorste en achterste interieurverlich‐ ting indrukken.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole De spot in de interieurverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Instapverlichting
Welkomstverlichting De koplampen, achterlichten, kente‐
kenverlichting, instrumentenpaneel‐
verlichting, binnenverlichting en licht‐
strips in deuren en FlexConsole
worden even ingeschakeld wanneer
u de auto met de handzender
ontgrendelt. Deze functie werkt alleen
wanneer als het donker is en helpt u om de auto te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 189 draait.
U kunt deze functie in- of uitschakelen
in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 110.
Page 128 of 333

126VerlichtingU kunt de instellingen opslaan voorde gebruikte sleutel 3 21.
De volgende verlichting gaat ook branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● Driver Information Center ● portiervakverlichting
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
● lichtbuizen in portieren
● kentekenverlichting (grondver‐ lichting)
De verlichting wordt na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.Padverlichting
De koplampen, achterlichten en
kentekenverlichting blijven een instel‐
bare tijd branden wanneer u de auto verlaat.
Inschakelen
1. Contact uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
U kunt deze functie in- of uitschakelen en de duur ervan veranderen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 110.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.
Ontlaadbeveiliging accu Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 129 of 333

Infotainmentsysteem127Infotainmentsystee
mInleiding ..................................... 127
Algemene aanwijzingen ..........127
Antidiefstalfunctie ....................128
Overzicht bedieningselementen .............129
Gebruik .................................... 132
Basisbediening .......................... 135
Geluidsinstellingen ..................137
Volume-instellingen .................138
Systeeminstellingen ................139
Radio ......................................... 141
Gebruik .................................... 141
Zender zoeken ........................ 142
Favorietenlijst .......................... 143
Radio Data System .................144
Digital Audio Broadcasting ......145
Externe apparaten .....................147
Algemene informatie ...............147
Audio afspelen ......................... 149
Afbeeldingen weergeven .........150
Films afspelen ......................... 152
Smartphone-applicaties gebruiken ................................ 153Navigatie .................................... 154
Algemene aanwijzingen ..........154
Gebruik .................................... 156
Invoer van de bestemming ......160
Begeleiding .............................. 166
Spraakherkenning .....................169
Algemene informatie ...............169
Gebruik .................................... 169
Telefoon ..................................... 169
Algemene aanwijzingen ..........169
Bluetooth-verbinding ...............170
Noodoproep ............................. 172
Bediening ................................ 173
Mobiele telefoons en CB- zendapparatuur ......................177Inleiding
Algemene aanwijzingen Het Infotainmentsysteem biedt u
eersteklas Infotainment voor in uw
auto.
Met de radiofuncties kunt u maximaal
25 zenders op vijf favorietenlijsten instellen.
U kunt externe gegevensopslagappa‐ raten als andere audiobronnen op hetInfotainmentsysteem aansluiten; via
kabel of via Bluetooth ®
.
Het navigatiesysteem met dynami‐ sche viaplanning brengt u veilig naaruw bestemming en kan, desgewenst, files of andere knelpunten omzeilen.
Ook biedt het Infotainmentsysteem
de mogelijkheid om uw mobiele tele‐
foon comfortabel en veilig in de auto te gebruiken.
U kunt ook specifieke smartphone-
apps via het Infotainmentsysteem
bedienen.
Optioneel kunt u het infotainmentsys‐
teem bedienen met de knoppen op
het aanraakscherm of stuurwiel, of
Page 130 of 333

128Infotainmentsysteemdoor middel van spraakherkenning
(indien uw mobiele telefoon dit onder‐ steunt).
Door het goed doordachte design van
de bedieningselementen, het
aanraakscherm en het overzichtelijke
display kunt u het systeem gemakke‐ lijk en intuïtief bedienen.
Let op
Deze handleiding beschrijft alle voor
de diverse Infotainmentsystemen beschikbare opties en functies.
Bepaalde beschrijvingen, zoals die
voor display- en menufuncties,
gelden vanwege de modelvariant,
landspecifieke uitvoeringen, speci‐
ale uitrusting en toebehoren wellicht
niet voor uw auto.
Belangrijke informatie over de
bediening en de
verkeersveiligheid9 Waarschuwing
Het Infotainmentsysteem moet
worden gebruikt zodat er te allen
tijde veilig met de auto kan worden
gereden. Zet bij twijfel de auto aan de kant en bedien het Infotain‐
mentsysteem terwijl u stilstaat.9 Waarschuwing
In sommige gebieden zijn eenrich‐
tingsstraten en andere wegen en
inritten (bijv. voetgangerszones) waar u niet mag inrijden niet op de
kaart aangegeven. In dergelijke
gebieden geeft het infotainment‐ systeem mogelijk een waarschu‐
wing die geaccepteerd moet
worden. Hier moet u in het bijzon‐
der letten op eenrichtingsstraten,
wegen en inritten waar u niet mag inrijden.
Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen
gesis, geruis, signaalvervorming of
signaaluitval optreden door:
● wijzigingen in de afstand tot de zender
● ontvangst van meerdere signa‐ len tegelijk door reflecties
● obstakels
Antidiefstalfunctie Het Infotainmentsysteem is voorzien
van een elektronisch beveiligingssys‐ teem dat het systeem tegen diefstalbeveiligt.
De beveiliging houdt in dat het Info‐
tainmentsysteem alleen in uw auto
werkt en daarom voor een eventuele
dief waardeloos is.