PEUGEOT 108 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 108, Model: PEUGEOT 108 2018Pages: 180, PDF Size: 7.18 MB
Page 91 of 180

89
Onder zeer slechte weersomstandigheden
(zware regenval, sneeuw, mist, hagel
enz.) neemt de remweg toe waardoor het
systeem minder efficiënt een aanrijding kan
voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat geen sneeuw op de motorkap liggen
en geen voor werpen aan de voorzijde van
het dak en boven de motorkap uitsteken:
hierdoor kan het gezichtsveld van de sensor
worden geblokkeerd waardoor de detectie
niet goed werkt.
Onbedoelde activering
- inhalen van een voertuig op een kruispunt, ter wijl uw auto links- of rechtsaf slaat,
-
a
ls het voertuig voor u water of sneeuw
opspat,
-
a
ls uw auto heel dicht bij een overhangende
muur of andere voertuigen stopt,
-
w
anneer uw auto een voorligger snel nadert,
-
o
f het voertuig ongewoon hoog of laag is,
-
o
f uw auto door een plastic gordijn gaat,
-
o
f u door mist of rook rijdt,
-
o
f de sensor niet goed is uitgelijnd (ver vanging
na een botsing).
Storing
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
verstoord door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit, of door de aanwezigheid
van een onderdeel dat de werking sensor
belemmert (bijv. een geopende motorkap).
U wordt dan gewaarschuwd door het
knipperen van dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal. Plak of bevestig geen voor werpen op de
voorruit vóór de sensor.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem wordt
u
gewaarschuwd door het knipperen
van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als de voorruit ter hoogte van de sensor
beschadigd is, schakel het systeem dan uit
en neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om de voorruit te laten ver vangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet af en test de sensor
niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen alleen door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Het systeem kan een dreigende botsing
detecteren, met name onder de volgende
omstandigheden:
-
d
etectie van een object dicht langs de rand
van de weg die een bocht maakt (vangrail,
straatlantaarn, verkeersbord),
-
d
etectie van een constructie boven- of
onderaan een steile helling (reclameborden,
straatverlichting),
-
d
etectie van reflecterende objecten
(middenberm, etc.) op de weg,
-
d
etectie van een viaduct of verkeersportaal,
-
i
nhalen van een voertuig in een bocht, Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
6
Rijden
Page 92 of 180

90
Lane Departure Warning
System
Dit systeem registreert met behulp van een
camera wanneer de bestuurder onvrijwillig een
rijstrookmarkering (doorgetrokken of onderbroken
streep) overschrijdt.
Om de actieve veiligheid te verhogen, analyseert
de camera de beelden en activeert een
waarschuwing, wanneer de aandacht van de
bestuurder verslapt en de auto de markering
overschrijdt (bij een rijsnelheid hoger dan
50
km/h).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Zorg er voor dat u
de verkeersregels in acht
neemt en iedere twee uur een pauze neemt.
Bij het rijden met sneeuwkettingen of met
een reservewiel aangebracht, moet het
systeem uitgeschakeld worden.
Inschakelen
Detectie
U wordt gewaarschuwd door een geluidssignaal
en het branden van een waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel.
Als de richtingaanwijzer knippert en ongeveer
20 seconden nadat de richtingaanwijzer is uitgeschakeld,
wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Weergave op het instrumentenpaneel
Weergave op het
instrumentenpaneelAanwijzingen
De functie is geactiveerd
(groen verklikkerlampje).
Het systeem heeft de
rijstrookmarkeringen geregistreerd
(groen verklikkerlampje).
Het systeem waarschuwt
u bij overschrijding van een
rijstrookmarkering (groen
en oranje verklikkerlampje).
Dit verklikkerlampje wordt
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal.
Deactiveren
F Druk op deze toets op het stuur wiel.
F
D
ruk opnieuw op deze toets.
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Rijden
Page 93 of 180

91
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje (oranje) op het
instrumentenpaneel branden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De detectie kan verstoord worden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen versleten
zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
-
a
ls de voorruit vuil is.
-
o
nder bepaalde extreme
weersomstandigheden: mist, zware
regenval, sneeuw, fel zonlicht of
directe blootstelling aan de zon (lage
zon, uitrijden van een tunnel enz.) en
sc haduw.
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
De beelden van de camera worden alleen op
het touchscreenweergegeven, samen met een
indicatie van de rand van de achterbumper (rode
streep 1 ) en de rijrichting van de auto (blauwe
strepen 2 ). Het is normaal dat onder aan het scherm een
stukje van de kentekenplaat is te zien.
Kijk niet alleen op het scherm wanneer
u
achteruitrijdt.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto de
spuitmond op minimaal 30 cm van de
cameralens.
Het bereik van de camera is beperkt: voor werpen
die zich dicht bij de bumper of onder de bumper
bevinden, zijn niet zichtbaar.
De breedhoeklens van de camera zorgt
voor een ver vormd beeld op het scherm: de
afstanden op het scherm kunnen afwijken van de
daadwerkelijke afstanden. Deze ver vorming kan
variëren, afhankelijk van de belading van de auto
en de helling van de weg.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
6
Rijden
Page 94 of 180

92
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat vermeld
op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over voertuigidentificatie
.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Hierbij gaat het verklikkerlampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een ver vorming van de band.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
Rijden
Page 95 of 180

93
F Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden. Rijd voorzichtig en langzaam verder
als het niet mogelijk is om deze controle
onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Reset
Controleer voordat u het systeem gaat
r esetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de
sticker met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is. Het systeem moet worden gereset bij aangezet
contact
(schakelaar in de stand " ON" of de
modus " ON") en stilstaande auto.
F
O
pen het dashboardkastje.
F
D
ruk op de toets voor het resetten.F
W
anneer het verklikkerlampje in
het instrumentenpaneel 3
keer
knippert, is de reset voltooid.
F
W
acht enkele minuten voordat u het contact
uitzet (schakelaar in de stand " ACC" of
" LOCK " of de modus " OFF").
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsparameters worden door het
systeem als referentiewaarden beschouwd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Elke keer nadat u
een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u
het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u
hierop attent
te maken.
6
Rijden
Page 96 of 180

94
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en
ver volgens blijft branden, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden aan
het systeem moeten de spanningen van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Rijden
Page 97 of 180

EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN
VAN PRESTATIES!
Het PEUGEOTTOTAL-team weet hoe prestatiegrenzen onder
de meest veeleisende omstandigheden verlegd kunnen
worden. Dit werd bevestigd door de drievoudige overwinning
die in 2017 werd behaald.
Voor deze uitzonderlijke prestaties voorzagen de teams van
Peugeot Sport hun Peugeot 3008
DKR van TOTAL QUARTZ,
een hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des
tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total
gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie van
deze speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde motorolie
draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO
2-
uitstoot en beschermt de motor effectief tegen vervuiling.
PEUGEOT & TOTAL
Page 98 of 180

96
Brandstoftank
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ongeveer 35 liter.
Te laag brandstofniveau
Als de brandstof in de tank een laag
niveau bereikt, gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel branden in
combinatie met een geluidssignaal.
Op het display wordt de melding "LO FUEL" (laag
brandstofniveau) weergegeven in plaats van het
rijbereik.
Er zit er nog ongeveer 5
liter brandstof in de tank.
Onder bepaalde rijomstandigheden en afhankelijk
van de motor in uw auto kan het rijbereik minder dan
50
km bedragen.
Als de brandstof opraakt, kan het
waarshuwingslampje van de emissieregeling
op het instrumentenpaneel gaan branden.
Dit gaat automatisch uit na diverse
motorstarts.
Vullen
Er mag alleen worden getankt met de motor
en het contact uitgezet (contactslot in de stand
"LOCK " of "OFF"). Bij het openen van de brandstofvulklep kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
normaal en komt doordat de afdichting van het
brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
Om veilig te tanken:
F
z
et de motor en het contact af (contactslot
in stand LOCK of OFF) .
F
t
rek aan de hendel aan het onderste deel
van het dashboard (bestuurderszijde) om de
tankklep te ontgrendelen.
F
o
pen de brandstofvulklep.
Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het
type motor in uw auto.
Als u
minder dan 5 liter brandstof tankt, wordt de
stijging van het brandstofniveau niet weergegeven
op de brandstofniveaumeter. F
d
raai de vuldop open en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F
s
teek het vulpistool tot de aanslag in de
vulopening alvorens het vulpistool te bedienen
(kans op spatten).
F
h
oud het vulpistool tijdens het vullen van de
brandstoftank in deze positie.
Als u klaar bent met tanken:
F
d
raai de vuldop weer vast tot een klik hoorbaar
is. Wanneer u de dop loslaat, draait deze iets
in de tegenovergestelde richting.
F
d
ruk de brandstoftankklep dicht.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt kunnen er
storingen optreden.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Praktische informatie
Page 99 of 180

97
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die
bij tankstations getankt kunnen worden:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan
de norm B715001
mogen worden gebruikt.
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoor t te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreser vewiel mag niet worden voorzien
van een sneeuwketting.
Houd u
altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
aluminium velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
165/65
R14 9
mm
165/60
R15
F
A
ls u
onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van
de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn. Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het rijden met sneeuwkettingen moet
het Lane Departure Warning System
uitgeschakeld worden.
7
Praktische informatie
Page 100 of 180

98
Eco-modus
(energiespaarstand)
(Alleen voor auto's met Keyless entry and start-
sy s t e e m .)
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur
van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals audiosysteem,
ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, enz. nog in
totaal maximaal 20
minuten gebruiken.
Deze tijdsduur kan sterk worden beperkt als de
accuspanning laag is.
Inschakelen van de eco-
mode
Na deze tijd worden de actieve functies op
standby gezet.
Uitschakelen van de eco-
mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze gedurende ten
minste 5
minuten draaien. Neem de tijd die nodig is voor het starten
van de motor in acht om een juiste lading
van de accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten
van de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu
.
Allesdragers monteren
Max. toegestane daklast op de allesdragers,
bij een maximale laadhoogte van 40
cm (m.u.v.
fietsendrager):
pas bij een belading hoger dan 40
cm de
rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om
schade aan de allesdragers te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Gebruik de accessoires die door PEUGEOT
aanbevolen worden om de allesdagers te
monteren en volg hierbij de voorschriften van de
fabrikant op.
Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onder de motorkap
Openen
F Trek de hendel aan de onderzijde van het dashboard naar u toe.
Praktische informatie