PEUGEOT 2008 2016 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2016Pages: 450, PDF Size: 12.88 MB
Page 61 of 450

59
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F
D
ruk de hendel goed vast om het stuur wiel
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
t
rek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F
d
ruk vervolgens de pal A in.
HoofdsteunenPEUGEOT i-Cockpit
Stel alvorens te gaan rijden en om optimaal
te profiteren van de specifieke ergonomie van
de PEUGEOT i- Cockpit uw zitpositie af in de
volgende volgorde:
-
d
e hoogte van de hoofdsteun,
-
d
e hoek van de rugleuning,
-
d
e hoogte van de zitting van de stoel,
-
d
e positie in lengterichting van de stoel,
-
d
e diepte en vervolgens de hoogte van het
stuurwiel.
-
d
e buitenspiegels en binnenspiegel.Controleer vervolgens of u een
goed zicht hebt op het "head-up"
instrumentenpaneel boven het kleine
stuurwiel.
3
Comfort
Page 62 of 450

60
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Buitenspiegels
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Ontwaseming - ontdooiingVerstellen
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F
D
uw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
F
Z
et de knop A weer in het midden.
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken.
Stel om veiligheidsredenen de
buitenspiegels goed af om de "dode
hoek" zo klein mogelijk te maken.
Raadpleeg voor meer informatie over de
ontwaseming en ontdooiing van de achterruit
de desbetreffende rubriek.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden gedeactiveerd
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
Inklappen
- Automatisch: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
-
H
andmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Uitklappen
- Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
-
H
andmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Indien nodig kunt u de buitenspiegels
handmatig inklappen.
Comfort
Page 63 of 450

61
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt
en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F
S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand. Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
3
Comfort
Page 64 of 450

62
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Ventilatie
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
1.
Ui
tstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.
Ui
tstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.
A
fsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters. 4.
A
fsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.
Ui
tstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.
Ui
tstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Luchtverdeling
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Comfort
Page 65 of 450

63
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem.
3
Comfort
Page 66 of 450

64
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Geadviseerde instellingen
Gewenste werkingVerwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst Recirculatie interieurlucht /
Toevoer van buitenlucht TemperatuurHandbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONT WASEMEN
ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
Comfort
Page 67 of 450

65
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het systeem),
wordt het thermische comfort niet
meer geregeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Handbediende airconditioning
1. Temperatuurregeling.
2. L uchtopbrengstregeling.
3.
Luchtverdeling.
4.
T
oevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
5.
A
irconditioning aan/uit.Temperatuur
F Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
Luchtopbrengstregeling
F Draai de knop in één van de
zes standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Handbediende stand
Verwarming / ventilatie
3
Comfort
Page 68 of 450

66
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Airconditioning
aan/uit
Het systeem stelt u in staat:
- d e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
F Druk op de toets "A /C " : het lampje van de
toets gaat branden.
Uit
F Druk nogmaals op de toets "A /C " : het
lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten). De airconditioning kan tijdens alle
seizoenen effectief gebruikt worden,
mits de ruiten zijn gesloten.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt
u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie
van de interieurlucht inschakelen. Schakel
daarna weer over op de toevoer van buitenlucht.
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten. F
D
ruk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren:
het lampje gaat branden.
Toevoer van buitenlucht /
Luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
F
D
ruk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen: het
lampje gaat uit.
Comfort
Page 69 of 450

67
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Stand AUTO
Programma "comfort"
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau. Voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
F
D
ruk herhaaldelijk op de toets
"AUTO" . Het lampje gaat
branden zodra de toets wordt
ingedrukt; de ingeschakelde
stand verschijnt op het
display van de automatische
airconditioning.
1.
A
utomatisch programma "comfort".
2.
T
emperatuurregeling bestuurderszijde.
3.
T
emperatuurregeling passagierszijde.
4.
A
utomatisch programma "zicht".
5.
A
irconditioning A AN/UIT.
6.
R
egeling luchtverdeling.
7.
R
egeling luchtopbrengst.
8.
T
oevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie. De bestuurder en de voorpassagier kunnen
met drie standen het door hen gewenste
comfortniveau in het interieur instellen.
UitschakelenF
D
ruk op de toets "lege ventilator"
van de luchtopbrengstregeling tot
het symbool van de ventilator is
verdwenen.
Inschakelen
3
Comfort
Page 70 of 450

68
2008_nl_Chap03_confort_ed01-2016
Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt
e en optimaal comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen
18
en 24 ligt.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3
te
laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
AUTO - Programma "zicht"
Het uitschakelen van de airconditioning
kan negatieve effecten hebben
(vocht, condens).
F
D
ruk op de toets "zicht"
om
de voorruit en zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
F
D
ruk op de toets "A /C "
, het
desbetreffende lampje gaat
branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
F
D
ruk nogmaals op de toets
"AUTO" om terug te keren naar
het automatisch programma
"c omfo r t ".
Temperatuur
F Duw de impulstoets omlaag
(blauw) om de waarde te verlagen
of omhoog (rood) om de waarde
te verhogen.
Instellen
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
Inschakelen
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst en de
luchttoevoer en stuurt de optimale luchtstroom
naar de voorruit en de zijruiten.
Uitschakelen
F D ruk nogmaals op de toets
"zicht" of op de toets "AUTO" .
Het lampje van de toets "zicht"
gaat uit en dat van de toets
"AUTO" gaat branden.
Het systeem wordt weer ingeschakeld met de
voor het uitschakelen ingestelde waarden.
Voor een maximale afkoeling of
opwarming van het interieur kan de
temperatuurregeling op een waarde
lager dan 14
of hoger dan 28 worden
ingesteld.
F
D
uw de toets omlaag tot "LO"
wordt weergegeven of omhoog
tot "HI" wordt weergegeven.
Airconditioning
De airconditioning functioneert, als de ruiten
gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
i
n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen
Uitschakelen
F
D
ruk de toets "A /C " nogmaals in,
het desbetreffende lampje gaat
uit.
Comfort