sensor Peugeot 208 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: 208, Model: Peugeot 208 2017Pages: 304, PDF Size: 11.54 MB
Page 130 of 304

128
De aanrijding kan automatisch worden
voorkomen als het snelheidsverschil tussen
uw auto en uw voorligger maximaal 15 km/h
is.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen of de
kracht van de botsing te beperken door de
auto af te remmen.
Inschakelen / uitschakelen
Active City Brake kan in- of
uitgeschakeld worden via het menu
Rijverlichting / Auto .
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, indien
het automatische noodremsysteem uitgeschakeld
is, wordt een tijdelijke melding weergeven die de
waarde (10
km/h) aanduidt. Schakel Active City Brake uit:
-
n
a inslagschade op de voorruit dichtbij
de detectiecamera,
-
b
ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls de auto wordt gesleept,
-
b
ij het naderen van een tolpoort,
-
b
ij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert geen:
- v oetgangers, dieren, motorfietsen en fietsen.
-
s
tilstaande, niet-reflecterende materialen en
objecten (karton, muur enz.).
-
v
oertuigen die in een andere richting rijden.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet in
als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt,
-
o
f een plotselinge stuurbeweging maakt
(uitwijkmanoeuvre).
-
k
an de auto tot stilstand komen, waarna
nog ongeveer 1,5
seconde remdruk wordt
uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd heeft
om de controle over de auto weer over te
nemen,
-
k
an de motor afslaan,
-
k
an een pompend geluid worden
waargenomen doordat het remcircuit op druk
wordt gebracht.
Storing
Ver wijder vuil, vocht of voor werpen (stickers,
bladeren,...) van de bovenzijde van de voorruit die
de laser kunnen belemmeren. Laat in de volgende gevallen de functie
controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats:
-
a
ls de melding "
Storing automatisch
noodremsysteem " wordt weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal: er is dan
een storing in het systeem gedetecteerd.
-
n
a een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet
meer. Het systeem detecteert de activering
van airbags.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet
af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Een beslagen voorruit of op de motorkap
opgehoopte sneeuw kan de werking van de
lasersensor verstoren. Als het gezichtsveld van
de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt er een
melding weergegeven.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Rijd voorzichtig onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval, hagel,
mist, sneeuw enz.). De remweg neemt dan toe
ter wijl het systeem met dezelfde rekenparameters
voor de meting blijft werken.
Rijden
Page 131 of 304

129
Parkeerhulp
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor en
achter) en/of een grafische weergave (achter)
bestaat uit parkeersensoren die zijn aangebracht
in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
binnen het bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in
werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel
komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen
is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Weergave op het display
Het geluidssignaal wordt aangevuld door de
weergave blokken op het scherm weergegeven
die het pictogram van de auto steeds dichter
naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op
het scherm.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Deactiveren van de parkeerhulp
Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden.
De gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Activeren van de parkeerhulp
Druk nogmaals op de toets; het lampje gaat uit.
Als bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie met een
melding en/of een geluidssignaal, is er
een storing in het systeem.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 132 of 304

130
Houd de sensoren bij slecht of winters weer
vrij van modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden weergegeven
op het touchscreen.
De achteruitrijcamera kan zijn gecombineerd met
het parkeerhulpsysteem.Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Het is normaal als de afbeelding een vertekend
beeld geeft.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode streep geeft een ruimte van 30
cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
De bovenste afgebeelde geleidingslijnen helpen
bij het manoeuvreren. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Wassen met hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30
cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger en
de lens van de camera.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Rijden
Page 133 of 304

131
Park Assist
Dit systeem signaleert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak).
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel! Het systeem meet bij het fileparkeren geen
parkeerruimtes op waarvan de afmetingen
aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan de
afmetingen van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd. Het
is dus mogelijk dat in combinatie met een
geluidssignaal een pictogram op het scherm
verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de
parkeermanoeuvre.
Als de gemonteerde banden een andere
maat hebben dan de originele banden (extra
brede banden, winterbanden enz.), kan dit
de werking van het parkeerhulpsysteem
negatief beïnvloeden.
Als Park Assist actief is, wordt voorkomen
dat Stop & Start naar de STOP-stand gaat.
In de STOP-stand wordt bij het activeren van
de Park Assist de motor weer gestart.
Fileparkeren – inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw
snelheid tot maximaal 20 km/h.
F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
6
Rijden
Page 136 of 304

134
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder
het systeem handmatig weer activeren om
de meting voort te zetten.
-
a
ls de auto niet goed gepositioneerd kan
worden (te vaak steken om de auto in of uit in
de parkeerplek te leiden).
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls een van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere tijd
uit te schakelen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
dit verklikkerlampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Het lampje knippert enkele seconden. Als de
storing optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, gaat het lampje uit.
Deze verklikkerlampjes duiden op een
storing in de stuurbekrachtiging.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Tijdens een manoeuvre houdt het Park
Assist-systeem geen rekening met
onderdelen of voor werpen die buiten de
carrosserie van de auto uitsteken.
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
Page 137 of 304

135
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat vermeld
op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatiemarkeringen , met name de
bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(d.w.z. de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (heet), moet
de bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Dit wordt aangegeven door het permanent
branden van dit waarschuwingslampje,
een geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een melding
op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de auto
hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke
bandenreparatie, de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
6
Rijden