reset Peugeot 208 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: 208, Model: Peugeot 208 2017Pages: 304, PDF Size: 11.54 MB
Page 8 of 304
6
Centraal geplaatste rij
schakelaars
Centrale vergrendeling
Alarmknipperlichten
Rij schakelaars aan de
zijkant
(afhankelijk van de uitvoering).Inschakelen van de Park Assist.
of Uitschakelen van de parkeerhulp
achter
Uitschakelen van het CDS-/ASR-
systeem
Uitschakelen van het Stop & Start-
systeem Resetten van het
bandenspanningscontrolesysteem
(zonder touchscreen)
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Inschakelen van de elektrische
kinderbeveiliging
Hoogteverstelling van de
koplampen
Overzicht
Page 17 of 304
15
Waarschuwings- resp. indicatielampjeStatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Bandenspanning
te laag Permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het ver wisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
+ Knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met
het verklikkerlampje
Service.Er zit een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)Knipperen.
De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving zodra de wielen
te weinig grip of tractie hebben en zorgt voor een
betere koersstabiliteit.
Permanent. Storing in het ESP-/ASR-
systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags Brandt tijdelijk. Het lampje brandt gedurende
enkele seconden en dooft als het
contact wordt aangezet. Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Permanent. Er is een storing in een van
de.airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
Page 28 of 304
26
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicatorOpnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u de onderhoudsbeurt van uw auto zelf
hebt uitgevoerd:
F
zet
het contact af,
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5
minuten. Het op 0 zetten
van de onderhoudsindicator zal anders
niet worden opgeslagen.
F
d
ruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F
z
et het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F
l
aat de knop los als het display =0
aangeeft; de sleutel verdwijnt. U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F
D
ruk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Motorolieniveaumeter
(volgens uitvoering)
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Te laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, verschijnt
de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel, gaat het verklikkerlampje
Ser vice branden en klinkt een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus
.
Storing in motorolieniveaumeter
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau"
wordt weergegeven, duidt dit op een storing in
de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Instrumentenpaneel
Page 34 of 304
32
Het tabblad "Traject 1" met daarin:
- d e gemiddelde snelheid van het eerste
traject.
-
g
emiddeld brandstofverbruik
-
d
e afgelegde afstand.
Het tabblad "Traject 2 " met daarin:
-
d
e gemiddelde snelheid voor het tweede
traject.
-
g
emiddeld brandstofverbruik
-
d
e afgelegde afstand.
Traject resetten
F Druk, zodra het gewenste traject wordt weergegeven, op de toets voor
het resetten of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
Rit 1 en 2 zijn onafhankelijk en worden identiek
gebruikt.
Via traject " 1" kunnen dagelijkse berekeningen
en via traject " 2" maandelijkse berekeningen
worden uitgevoerd.
Enkele definities
Actieradius
(km of mijl)
Aantal kilometers dat u nog met de
resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden (berekend op basis van
het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan schommelen door
een gewijzigde rijstijl of het rijden op
een helling, waardoor het actuele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30
km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display.
Na het tanken van minimaal 5
liter brandstof
wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100
km
bedraagt.
Wanneer tijdens het rijden streepjes in
plaats van waarden worden weergegeven,
dient u contact met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats op te
nemen.
Instrumentenpaneel
Page 40 of 304
38
F Ver wijder met de sleutel het zwarte afdekkapje in de achterrand van het portier.
F
S
teek de sleutel voorzichtig in de opening
en duw de hendel zonder de sleutel te
verdraaien, naar de binnenzijde van het
portier.
F
V
er wijder de sleutel en plaats het kapje
terug.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnen- en buitenportiergrepen
niet.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier richting de achterzijde van
de auto.
F
D
raai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals
richting de achterzijde van de auto om de
super vergrendeling van de auto in te schakelen.
Met de afstandsbediening
F Druk op de knop.
F
D
ruk binnen 5 seconden
nogmaals op deze knop om de
supervergrendeling van de auto
in te schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2
seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, de buitenspiegels
elektrisch ingeklapt.
Probleem met de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het ver vangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening worden ontgrendeld,
vergrendeld en gelokaliseerd.
F
O
ntgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F
S
ynchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk als de storing niet is verholpen.
Reset
F Zet het contact uit.
F Z et de sleutel in de stand 2 (Contact) .
F
D
ruk direct gedurende enkele
seconden op het gesloten
hangslot.
F
Z
et het contact uit en ver wijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Toegang tot de auto
Page 46 of 304
44
Automatische bediening
(volgens uitvoering)
Openen
Duw de schakelaar voorbij het zware
punt: zodra u de schakelaar loslaat
wordt de ruit volledig geopend.
Bedien de schakelaar opnieuw om
het openen of sluiten te stoppen.
Sluiten
Trek de schakelaar voorbij het zware
punt: zodra u de schakelaar loslaat
wordt de ruit volledig gesloten.
Bedien de schakelaar opnieuw om
het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog worden bediend tot ongeveer
1
minuut nadat de contactsleutel is
verwijderd.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen
Uitschakeling van de
elektrische ruitbediening
van de achterportier
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar om de
elektrische ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te
blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd,
is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
ruitbediening opnieuw gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is
-
e
n houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
(volgens uitvoering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil
sluiten, druk dan op de schakelaar
om de ruit helemaal te openen
en trek ver volgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is
gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1
seconde
vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Toegang tot de auto
Page 115 of 304
113
Handbediening
In deze sequentiële stand kunt u zelf schakelen.
F Z et de selectiehendel in de stand M .
F
B
eweeg de selectiehendel kort naar
voren om op te schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Schakelflippers
F Trek aan de schakelflipper " +" om op te
schakelen.
F
T
rek aan de schakelflipper " -" om terug te
schakelen.
De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven
op het display.
Kruipfunctie
Afhankelijk van de uitvoering: rijden zonder gas
te geven.
Bij parkeren, keren enz.
Als de motor stationair draait, de handrem
is vrijgezet en de stand A , M of R van de
selectiehendel is geselecteerd, begint de auto te
rijden zodra u het rempedaal loslaat.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit in dat
geval het portier en trap het rem- of gaspedaal in
om de kruipfunctie weer te activeren. Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu moet de versnellingsbak worden gereset.
F
Z
et het contact aan.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO
en - .
F
S
electeer de stand N
.
F
T
rap het rempedaal stevig in.
F
W
acht ongeveer 30 seconden tot de
aanduiding N of een ingeschakelde versnelling
op het instrumentenpaneel verschijnt.
F
L
aat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden en de
aanduiding AUTO gaat knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 137 of 304
135
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat vermeld
op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatiemarkeringen , met name de
bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(d.w.z. de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (heet), moet
de bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Dit wordt aangegeven door het permanent
branden van dit waarschuwingslampje,
een geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een melding
op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de auto
hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke
bandenreparatie, de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
6
Rijden
Page 138 of 304
136
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de
sticker met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is.
Zonder touchscreen
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden
op deze knop en laat de knop ver volgens
los; het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Met Touchscreen
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Storingen
Als het verklikkerlampje te lage bandenspanning
gaat knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij
aangezet contact en stilstaande auto.
De follow me home-verlichting kan
geconfigureerd worden in het menu
Rijverlichting / Auto .
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsparameters worden
door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Rijden
Page 163 of 304
161
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
S
chakel de compressor in door de
schakelaar in de stand " I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte toets op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is bereikt,
de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12
V-aansluiting in de auto.
F
S
chakel het contact in. Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
8
Storingen verhelpen