display Peugeot 308 2014 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2014, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2014Pages: 400, PDF Size: 10.15 MB
Page 127 of 400

125
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R . Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport . Programma Sneeuw1 t /m 6. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Weergave op het
instrumentenpaneel
Wegrijden
Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N . Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voor waarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel. Trap bij draaiende motor het rempedaal in. Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de automatische stand staat. Selecteer de stand R , D of M , Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R , D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Page 129 of 400

127
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de zes versnellingen. Trek de selectiehendel naar het symbool +om één versnelling op te schakelen. Duw de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1 . De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Handmatig schakelen
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. Zet de selectiehendel in de stand P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de transmissie.
Storing
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit R vanuit Rde stand P , of P , of PR vanuit de stand R vanuit de stand RN . Dit is niet gevaarlijk voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt, - als u, indien de accu geen stroom levert, de selectiehendel vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan, behalve als deze in de automatische stand staat.
Page 133 of 400

131
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor door de bestuurder wordt gestart.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" . Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit verklikkerlampje permanent branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes gaan branden. Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij verzocht wordt om de selectiehendel in de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal in te trappen. U moet het contact uitzetten en de motor opnieuw starten.
Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten mogen hierbij niet worden omgekeerd.
Onderhoud
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een servicepunt van het PEUGEOT-netwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt.
Page 136 of 400

134
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Inschakelen / Pause
Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Schakel de snelheidsbegrenzer in door op de toets 4 te drukken, als de gewenste snelheid wordt weergegeven (standaard de laatste geprogrammeerde snelheid). U kunt de werking van de snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken door nogmaals op de toets 4 te drukken: het onderbreken wordt bevestigd op het display (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt de waarde van de snelheid wijzigen: - druk op de toets 2 of 3 om de weergegeven snelheid te verhogen of te verlagen: herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen in stappen van + of - 1 km/h, ingedrukt houden om te wijzigen in stappen van + of - 5 km/h.
- door op de toets 5 te drukken: de zes opgeslagen snelheden worden weergegeven op het touchscreen, selecteer een waarde: deze verschijnt op het instrumentenpaneel. Het selectiescherm wordt na enkele seconden gesloten.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
Page 137 of 400

135
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Bij snel accelereren, bijvoorbeeld in een steile afdaling, kan de snelheidsbegrenzer niet altijd voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. De snelheidsbegrenzer wordt dan tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid knippert op het display. Als de ingestelde snelheid zonder ingreep van de bestuurder wordt overschreden, knippert de snelheid in combinatie met een geluidssignaal. Bij gebruik van matten die niet zijn goedgekeurd door PEUGEOT kan de werking van de snelheidsbegrenzer worden gehinderd. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Het knipperen van streepjes wijst op een storing in de snelheidsbegrenzer. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Uitschakelen
Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij het zware punt om de ingestelde snelheid te overschrijden. De werking van de snelheidsregelaar wordt tijdelijk onderbroken en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Als de ingestelde snelheid zonder ingreep van de bestuurder wordt overschreden (bijvoorbeeld in een steile afdaling), knippert de snelheid in combinatie met een geluidssignaal. Zodra de wagensnelheid weer is gedaald tot beneden de ingestelde snelheid, werkt de snelheidsbegrenzer weer en stopt het knipperen van de snelheid.
Draai de knop 1 in de stand "0" . De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt niet meer weergegeven.
Page 139 of 400

137
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Inschakelen
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt u vervolgens de snelheid wijzigen: - met behulp van de toetsen 2 of 3 : herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen in stappen van + of - 1 km/h, ingedrukt houden om te wijzigen in stappen van + of - 5 km/h.
Onderbreken
Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE" : de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Druk op de toets 2 of 3 : de actuele snelheid van uw auto wordt de ingestelde snelheid. De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).
Wijzigen van de oorspronkelijke
(ingestelde) snelheid
- door op de toets 5 te drukken: de zes opgeslagen snelheden worden weergegeven op het touchscreen,
selecteer een waarde: deze verschijnt op het instrumentenpaneel. Het selectiescherm wordt na enkele seconden gesloten. De wijziging is opgeslagen.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt de werking ervan tijdelijk onderbreken door op de toets 4 te drukken: op het display wordt de
onderbreking aangegeven (Pause).
Page 161 of 400

159
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Parkeerhulp
achter
G r a fi s c h e w e e r g a v e
De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het display of op het instrumentenpaneel worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar".
Page 193 of 400

191
6
Veiligheid
308_nl_Chap06_securite_ed02-2013
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto.
Druk op " Initialisatie bandensp.controle ".
Bevestig het resetten door op de toets " Ja " te drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt een geluidssignaal en wordt een melding weergegeven. Het waarschuwingssysteem voor te lage bandenspanning is alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens het resetten de juiste spanning hebben.
Touchscreen
De nieuw opgeslagen drukwaarden worden door het systeem beschouwd als referentiewaarden.
Display C
Druk op de toets MENU om het algemene menu te openen. Druk op de toets " " of " " om het menu Persoonlijke instellingen - configuratiete selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken.
Sneeuwkettingen
Het systeem mag niet worden gereset na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.
Via het menu "Rijhulpsysteem" van het touchscreen:
Page 194 of 400

192
Veiligheid
308_nl_Chap06_securite_ed02-2013
Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop vervolgens los; het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Display A Storing
Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje "service", wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan het systeem altijd de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens.
Druk op de toets " " of " " om het menu Configuratie auto instellen te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OKte drukken.
Druk op de toets " " of " " om het menu Rijhulpsysteem , het menu Bandenspanning en vervolgens het menu Resetten te selecteren en bevestig uw keuzes door op de toets OK te drukken. Het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Display A (zonder autoradio)
Page 196 of 400

194
Veiligheid
308_nl_Chap06_securite_ed02-2013
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP , STOP , STOPeen geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een
Intelligente Tractiecontrole
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden.
storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole . Deze functie signaleert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrole het doorslippen van de voor wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. Als het onder barre omstandigheden (diepe sneeuw, modder) niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn de systemen ESP/ASR tijdelijk uit te schakelen. U kunt dan de wielen laten spinnen zodat de auto in beweging kan komen.