PEUGEOT 5008 2017 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2017Pages: 404, PDF Size: 15.44 MB
Page 251 of 404

249
Aanhangers met LED-lampen zijn niet
compatibel met de bedrading van dit
systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor informatie over de technische
eigenschappen en in het bijzonder de
aanhangergewichten voor uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over veilig gebruik van de
trekhaak .
A.
Vergrendelde stand; de draaiknop maakt
contact met de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand; de draaiknop
maakt geen contact met de kogel (speling
van ongeveer 5 mm). Vóór het gebruik
Verzeker u er van dat de kogel correct
vergrendeld is. Doe dit door het volgende
te controleren:
-
h
et groene merkteken van de draaiknop
valt samen met het groene merkteken
van de kogel,
-
d
e draaiknop maakt contact met de
kogel (stand A ),
-
he
t veiligheidsslot is vergrendeld en de
sleutel is ver wijderd; de draaiknop kan
niet meer worden bediend,
-
d
e kogel mag absoluut niet in de steun
kunnen bewegen: duw en trek eraan om
dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger losraken. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem ter wijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Het is van groot belang dat de maximaal
toegestane last voor de trekhaak in
acht wordt genomen: als deze wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken van
de auto; dit kan leiden tot ernstige ongevallen.
Controleer of de verlichting van de aanhanger
correct functioneert.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling
van de koplampen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of
bagageplateau, moet de trekhaakkogel
zijn verwijderd en moet de afdekplaat zijn
aangebracht. Dit is met name van belang
als de kogel het zicht op de kentekenplaat
of de verlichting van de auto belemmert.
7
Praktische informatie
Page 252 of 404

250
Monteren van de kogel
F Verwijder onder de achterbumper de beschermdop 2 van de trekhaaksteun 1 .
F
S
teek het uiteinde van de trekhaakkogel 5
in de steun 1 en beweeg het naar boven; de
kogel wordt automatisch vergrendeld. F
D
e draaiknop 6 maakt een kwart
omwenteling linksom; houd uw handen uit
de buurt van de knop.
F
C
ontroleer of het mechanisme correct
vergrendeld is (stand A ).
F
V
ergrendel het slot 7 met de sleutel.F
V
er wijder altijd de sleutel. De sleutel
kan niet worden ver wijderd als het slot
ontgrendeld is.
F
K
lem het kapje op het slot.
F Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
F Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
F
M
aak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog 4 van de steun.
F
S
teek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem te koppelen aan de
aansluiting 3 van de steun.
Praktische informatie
Page 253 of 404

251
Verwijderen van de kogel
F Draai de stekker van de aanhanger een kwart omwenteling en trek hem uit de
aansluiting 3 van de steun.
F
M
aak de kabel van de aanhanger los van
het veiligheidsoog 4 van de steun.
F
M
aak de aanhanger los van de
trekhaakkogel.
F
M
onteer de beschermkap op de
trekhaakkogel.
F
V
er wijder het kapje van het slot en zet het
kapje vast op de kop van de sleutel. F
S
teek de sleutel in het slot 7
.
F
O
ntgrendel het slot met de sleutel.
F
H
oud de trekhaakkogel 5 stevig met één
hand vast; trek aan de draaiknop 6 en draai
hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de knop
niet los. F
V
erwijder de kogel via de onderzijde van de
steun 1 .
F L aat de draaiknop los; deze wordt
automatisch geblokkeerd in de
ontgrendelde stand (stand B ).
F
M
onteer de beschermdop 2 op de steun 1.
F
B
erg de kogel zorgvuldig op in de hoes,
zodat de kogel geen schokken kan oplopen
en niet vuil kan worden.
7
Praktische informatie
Page 254 of 404

252
Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats voor werkzaamheden aan het
trekhaaksysteem.
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt moet de kogel zijn ver wijderd
en moet de beschermdop zijn aangebracht.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze
modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
-
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Praktische informatie
Page 255 of 404

253
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Voorkomen een opeenhoping van sneeuw bij
de koelventilator van de radiateur.
De twee ver wijderbare schermen moeten op de
voorbumper worden bevestigd.Neem voor het plaatsen en verwijderen
van de schermen contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Controleer of de motor is afgezet en de
ventilator stilstaat voordat u de schermen
monteert of verwijdert.
Bevestigen
F Breng het desbetreffende scherm aan op het onderste luchtrooster van de bumper.
F
P
laats als eerste de twee onderste
bevestigingssteunen in de bumper.
F
K
antel het scherm omhoog tot de drie
bovenste bevestigingssteunen in de bumper
klikken.
F
C
ontroleer of het scherm goed is bevestigd
door op de hoeken er van te drukken.
Voer voor het andere scherm dezelfde
handelingen uit.
Verwijderen
F Steek uw vinger in de uitsparing in het bovenste gedeelte van het scherm.
F
T
rek het scherm naar u toe om het los te
maken.
Verwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Het sneeuwscherm moet worden
verwijderd:
-
b
ij een buitentemperatuur hoger dan
10
°C,
-
b
ij het trekken van een aanhanger,
-
b
ij snelheden hoger dan 120 km/h.
7
Praktische informatie
Page 256 of 404

254
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreser vewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
aluminium velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor
het type velg van uw auto:
Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R17 9 mm
225/55 R18 9 mm
205/55 R19 9 mm
235/50 R19
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Page 257 of 404

255
Allesdragers monteren
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd
raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto
goedgekeurde allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoor waarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
Bevestigen op de dakrailsBevestigen op het dak
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
allesdragers uitsteekt en daardoor in
contact kan komen met het schuif-/
kanteldak als dit wordt bediend.
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails. Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten aan de rand van het dak.
Voorschriften
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien
kan de stabiliteit van de auto door de
belading worden beïnvloed.
Controleer bij lange reizen bij elke stop of
de lading nog goed vastzit.
Ver wijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn. Maximale daklast op de allesdragers,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager): 80 kg
.
Raadpleeg voor meer informatie
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
uw snelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op de auto te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het ver voeren van
voor werpen die langer zijn dan de auto.
7
Praktische informatie
Page 258 of 404

256
Motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F Open het linker voorportier.
F
T
rek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
F
D
uw de hendel omhoog en til de motorkap op. F
N
eem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
Praktische informatie
Page 259 of 404

257
Onder de motorkap
De illustratie dient uitsluitend als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen is
afhankelijk van de motoruitvoering:
-
Luchtfilter.
-
Oliepeilstok.
-
V
uldop motorolie.
-
Handopvoerpomp.
-
Ontluchtingsschroef.
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Koelvloeistofreservoir.
3. Remvloeistofreservoir.
4. Accu/zekeringen.
5. Afzonderlijk massapunt (-).
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Vuldop motorolie.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtingsschroef*.
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Benzinemotor(en)
Dieselmotor(en)
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
7
Praktische informatie
Page 260 of 404

258
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voor waarden zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien
nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's met
een motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5.000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt. A = MA X
B = MIN
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, star t dan de
motor niet .
-
A
ls het oliepeil boven het merkteken MAX
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of
met een gekwalificeerde werkplaats.
-
A
ls het oliepeil lager is dan het merkteken
MIN , vul dan altijd motorolie bij.Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ver verst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Praktische informatie