PEUGEOT 5008 2020 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2020Pages: 308, PDF Size: 10.12 MB
Page 61 of 308

59
Ergonomie en comfort
3Elk vouwpaneel kan een gewicht van
maximaal 100
kg dragen als de stoelen
van de derde zitrij zijn weggeklapt.
Als de stoelen van de derde zitrij zijn
verwijderd en de verwijderbare steunen van
de vouwpanelen gemonteerd, dan is de
maximale belasting beperkt tot 50
kg.
Als er een stoel in de bagageruimte aanwezig
is, is de verwijderbare steun tegen de voorwand
van de houder bevestigd.
Als de stoel voor extra opbergruimte uit
de bagageruimte is verwijderd, moet de
verwijderbare steun worden gemonteerd op de
twee nokken op de middenwand.
Samenvouwen van de
harmonicapanelen
► Trek aan de lus; de 3 delen van het
desbetreffende harmonicapaneel worden
samengevouwen.
Als de stoelen van de derde zitrij zijn geplaatst,
kunnen deze harmonicapanelen worden
geplaatst:
–
plat op de vloer
, achter de stoelen,
–
of verticaal,
zodat de ruimte waarin de stoelen worden
opgeborgen, kan worden gebruikt als extra
opbergruimte.
Opklappen van de stoelen
Dit gebeurt vanaf de dorpel van de
bagageruimte.
► Verwijder de bagageafdekking.
► Zet de aansluitpanelen van de stoelen van de
tweede zitrij rechtop.
►
Klap het harmonicapaneel terug en zet dit
rechtop (verticaal).
►
T
rek aan de zwarte riem E aan de achterzijde
van de rugleuning.
De rugleuning kantelt naar achteren, waardoor
de zitting omhoogkomt; de stoel wordt in de
opgeklapte positie vergrendeld.
De bagageafdekking kan achter de rugleuningen
van stoelen in de derde zitrij opgeborgen
worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over voorzieningen interieur
en met name over de bagageafdekking.
Page 62 of 308

60
Ergonomie en comfort
► Pak nadat de achterzijde van de stoel
omhoog is gebracht elke kant van de onderzijde
ter hoogte van de kunststof afdekkingen vast
en schuif de stoel onder een gelijke hoek naar
u toe.
Terugplaatsen van het
reservewiel
De handelingen moeten vanaf de dorpel van de
bagageruimte worden uitgevoerd.
Zo lang de stoel niet in de correcte stand
staat, moet deze met beide handen aan
de zijkanten ingeklapt worden vastgehouden.
► Controleer vooraf of de opbergruimte onder
de stoel leeg is en of de verplaatsbare houder
correct is bevestigd tegen de voorwand.
Wegklappen van de stoelen
► Zet de aansluitpanelen van de stoelen van de
tweede zitrij rechtop.
►
Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
►
Controleer dat de veiligheidsgordels in
de derde zitrij correct en zonder vouwen
of verdraaien langs de zijbekleding zijn
opgeborgen.
►
T
rek aan de rode riem F onderaan de
rugleuning.
De stoel wordt ontgrendeld.
►
Duw de rugleuning iets naar voren.
De rugleuning kantelt naar voren op de zitting;
de weggeklapte stoel wordt aan de achterzijde
van de opbergruimte opgeborgen.
►
Plaats het harmonicapaneel terug op de
weggeklapte stoel.
Voordat er iets met de stoelen van de
derde zitrij wordt gedaan, moeten de
aansluitpanelen van de stoelen van de
tweede zitrij rechtop gezet worden.
Probeer een stoel in de derde zitrij niet terug
te klappen voordat deze uitgeklapt is en de
rugleuning volledig vergrendeld is.
Laat niets op of onder de stoelen van de
derde zitrij achter wanneer deze weggeklapt
worden.
Houd bij het wegklappen van de stoel de
riem F niet vast - uw vingers kunnen beklemd
raken!
Verwijderen van de stoelen
Het is raadzaam eerst de rechterstoel te
verwijderen om de toegang tot de ontgrendeling
van de linkerstoel te vergemakkelijken.
De stoel moet zich in de weggeklapte positie
bevinden.
De handelingen moeten vanaf de dorpel van de
bagageruimte worden uitgevoerd.
►
V
ouw de harmonicapanelen samen.
► Beweeg de gele hendel G aan de
rechterzijde omhoog tot de aanslag om de stoel
te ontgrendelen.
► Houd de gele hendel bij de aanslag en breng
de achterzijde van de stoel omhoog met behulp
van de rode riem F
.
Page 63 of 308

61
Ergonomie en comfort
3
► Pak nadat de achterzijde van de stoel
omhoog is gebracht elke kant van de onderzijde
ter hoogte van de kunststof afdekkingen vast
en schuif de stoel onder een gelijke hoek naar
u toe.
Terugplaatsen van het
reservewiel
De handelingen moeten vanaf de dorpel van de
bagageruimte worden uitgevoerd.
Zo lang de stoel niet in de correcte stand
staat, moet deze met beide handen aan
de zijkanten ingeklapt worden vastgehouden.
►
Controleer vooraf of de opbergruimte onder
de stoel leeg is en of de verplaatsbare houder
correct is bevestigd tegen de voorwand.
► Pak de stoel aan de zijkanten ter hoogte van
de kunststof afdekkingen vast en kantel de stoel
naar voren.
►
Plaats de haken aan de voorzijde van de
stoel
tegelijkertijd op de gekleurde borgnokken
aan de rechterzijde en linkerzijde aan de
onderzijde van de opbergruimte onder de stoel.
Controleer of de voorste haken van de
stoel correct op de twee nokken zijn
geplaatst.
Is dit niet het geval, dan moet de stoel
omhoog worden gebracht en de procedure
opnieuw worden uitgevoerd.
► Laat de achterzijde van de stoel zakken
(deze wordt vergrendeld door het eigen gewicht).
De gele hendel G wordt automatisch in zijn
oorspronkelijke stand gezet.
Als de stoel niet volledig horizontaal staat, druk dan niet op de rugleuning
en probeer deze niet weg te klappen - Kans
op beschadiging van het mechanisme!
Verwijder de stoel en voer de handeling
opnieuw uit.
Modulariteit van de
stoelen
Voorbeelden van opstellingen
Page 64 of 308

62
Ergonomie en comfort
7
zitplaatsen 5
zitplaatsen Transport
van
voorwerpen
6 zitplaatsen 4 zitplaatsen
Als u de stoelen van de tweede zitrij
neerklapt en die van de derde zitrij
inklapt, ontstaat er een doorlopende laadvloer
tot aan de achterzijde van de voorstoelen.
Als u de voorpassagiersstoel in de tafelstand
zet, ontstaat er een doorlopende laadvloer tot
aan het dashboard.
Handelingen met de stoelen mogen
alleen worden uitgevoerd terwijl de auto
stilstaat.
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd en van
buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder
de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
Bedieningselementen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
bedieningselementen toegankelijk via het menu
Airconditioning
van het touchscreen of zijn
ze bij elkaar op het bedieningspaneel van de
middenconsole geplaatst.
Luchtverdeling
1. Ventilatieroosters voor het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit
2. Ventilatieroosters voor het ontdooien/
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5.Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte
achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
met aanjager (afhankelijk van de uitvoering)
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
►
Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij
blijven.
►
Dek de zonnesensor op het
dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
►
Zet de airconditioning minstens één of
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
►
Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT
-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
Page 65 of 308

63
Ergonomie en comfort
3airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
►
Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
►
Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Handbediende
airconditioning
De airconditioning werkt alleen als de motor
draait.
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom 3.
Regeling luchtverdeling
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Airconditioning aan/uit
Temperatuurregeling
► Draai de knop 1 van blauw (koel) naar rood
(warm).
Regeling luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
►
Druk op knop
3 totdat de gewenste
luchtverdeling is geselecteerd.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere oranje lampjes te laten branden.
Regeling luchtstroom
► Druk op toets 2 "grote ventilator" of "kleine
ventilator" om de luchtstroom te verhogen of te
verlagen.
De betreffende oranje lampjes gaan branden.
Wanneer u op de toets "kleine ventilator" drukt
totdat alle lampjes uit zijn (uitschakeling van
het systeem), wordt het thermische comfort niet
meer geregeld.
Door de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in
de auto.
Page 66 of 308

64
Ergonomie en comfort
Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde
efficiënt, maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
– In de zomer de temperatuur in de auto
verlagen.
– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen
hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
► Druk op toets 5 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje van de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd
inschakelen om de lucht sneller af te koelen.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan
van de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtstroom in op
maximaal en schakelt de luchtrecirculatie in het
interieur in.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde
efficiënt, maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
–
In de zomer de temperatuur in de auto
verlagen.
–
In de winter beslagen ruiten bij temperaturen
hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
►
Druk op de toets (
5) om de airconditioning in
of uit te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje van de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd
inschakelen om de lucht sneller af te koelen.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan
van de ruiten).
Semi-automatische
airconditioning met
centrale regeling
De airconditioning werkt alleen als de motor
draait.
De temperatuur van de lucht die uit de
ventilatieroosters en -openingen stroomt, wordt door het systeem geregeld op basis van de
temperatuur in het interieur en de ingestelde
waarden voor de temperatuur.
Druk op de toets van het menu
Airconditioning
om de pagina met de
bedieningstoetsen van het systeem weer te
geven.
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Airconditioning aan/uit
6. Maximale stand van de airconditioning
7. Systeem uitschakelen
8. Automatisch programma Zicht
Regeling temperatuur
► Druk op een van de toetsen 1 om de waarde
te verhogen (rood) of te verlagen (blauw).
De weergegeven waarde heeft betrekking
op een comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
aanjagersnelheid te verlagen of verhogen.
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Wanneer de aanjagersnelheid tot een minimum
is verlaagd, stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de
luchtstroomverdeling in het interieur aan te
passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken
voor een gelijkmatige luchtverdeling in het
interieur.
Page 67 of 308

65
Ergonomie en comfort
3Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde
efficiënt, maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
–
In de zomer de temperatuur in de auto
verlagen.
–
In de winter beslagen ruiten bij temperaturen
hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
►
Druk op toets
5 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje van de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd
inschakelen om de lucht sneller af te koelen.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan
van de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtstroom in op
maximaal en schakelt de luchtrecirculatie in het
interieur in. ►
Druk op toets
6 om de functie in of uit te
schakelen (het controlelampje gaat aan/uit).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Automatisch programma Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen/ontdooien
voorruit voor meer informatie over toets 8.
Systeem uitschakelen
► Druk op toets 7; alle controlelampjes van het
systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn
nu uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Dit airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de ventilatie en bedieningsfuncties
werken ook bij aangezet contact.
De airconditioning, de temperatuur, de
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur
worden automatisch geregeld.
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina met de
bedieningstoetsen van het systeem weer te
geven.
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
Page 68 of 308

66
Ergonomie en comfort
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5 °C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met de toets
“OPTIES" en vervolgens op toets 12 te drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
– regeling luchtopbrengst,
– regeling luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "AUTO" uit.
► Druk nogmaals op toets 9 om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
aanjagersnelheid te verlagen of verhogen.
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Airconditioning aan/uit
6. Maximale stand van de airconditioning
7. Systeem uitschakelen
8. Automatisch programma Zicht
9. Automatisch comfortprogramma aan/uit
10. Toegang tot de tweede pagina
11 . Selectie van instellingen voor het
automatische comfortprogramma
(Langzaam/Normaal/Snel)
12. Functie "AQS (Air Quality System)" (met
vervuilingssensor)
13. Centrale regeling / gescheiden regeling
14. Functie "REAR" (afhankelijk van de
uitvoering)
Regeling temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
►
Druk op een van de toetsen 1
om de waarde
te verhogen (rood) of te verlagen (blauw).
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3°C te
laten bedragen.
Automatisch comfortprogramma
Deze automatisch stand zorgt voor optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
►
Druk op toets
9 om de automatische stand
van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
U kunt de intensiteit van het automatische
comfortprogramma wijzigen met de toets
OPTIES
door een instelling te selecteren:
–
Langzaam
: voor een aangename en stille
werking door de luchtopbrengst te beperken.
–
Normaal
: voor het beste compromis tussen
een comfortabele temperatuur en een stille
werking (standaardinstelling).
–
Snel
: voor een stevige en doeltreffende
luchttoevoer.
Wanneer u de huidige instelling (aangegeven
door het desbetreffende lampje) wilt wijzigen,
druk dan meerdere keren op toets 11 totdat de
gewenste instelling wordt weergegeven:
De instellingen Normaal en Snel zijn het meest
comfortabel voor de achterpassagiers.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar
wanneer de stand AUTO wordt uitgeschakeld,
blijft het lampje voor de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe
totdat de gewenste comfortwaarde is
bereikt, om de toevoer van koude lucht in de
auto bij koud weer en een koude motor te
beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde comfortwaarde, heeft het geen
zin om de ingestelde waarde te wijzigen
om de gewenste temperatuur sneller
te bereiken. Het systeem corrigeert het
temperatuurverschil automatisch en zo snel
mogelijk.
Automatisch programma Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen/ontdooien
voorruit voor meer informatie over toets 8.
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de recirculatie
van de interieurlucht in als een bepaalde
grenswaarde voor de vervuiling van de
buitenlucht wordt bereikt.
Page 69 of 308

67
Ergonomie en comfort
3Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5 °C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met de toets
“OPTIES " en vervolgens op toets 12 te drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
–
regeling luchtopbrengst,
–
regeling luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "
AUTO" uit.
►
Druk nogmaals op toets 9
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
aanjagersnelheid te verlagen of verhogen. Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Wanneer de aanjagersnelheid tot een minimum
is verlaagd, stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt "
OFF" weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de
luchtstroomverdeling in het interieur aan te
passen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 3 gedoofd.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat om:
–
De temperatuur in de auto 's zomers te
verlagen.
–
Beslagen ruiten in de winter bij temperaturen
boven 3 °C sneller te ontwasemen.
► Druk op toets 5 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
verklikkerlampje van de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om sneller koele lucht te verkrijgen kunt
u gedurende enige tijd de luchtrecirculatie
inschakelen. Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan
van de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtstroom in op
maximaal en schakelt de luchtrecirculatie in het
interieur in.
►
Druk op toets
6 om de functie in of uit te
schakelen (het controlelampje gaat aan/uit).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Page 70 of 308

68
Ergonomie en comfort
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
De functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste
zijruiten
Met handbediende
airconditioning
► Zet de temperatuur in de hoogste stand
(rood).
► Zet de luchtstroom in de hoogste stand; alle
oranje lampjes gaan branden.
► Zet de luchtverdeling in de stand "Voorruit";
het betreffende oranje lampje gaat branden.
► Controleer of de luchtrecirculatie in het
interieur is uitgeschakeld; het betreffende lampje
moet uit zijn.
► Schakel de airconditioning in door de toets
A/C in te drukken; het betreffende oranje lampje
gaat branden.
Als de ontwaseming, airconditioning en luchtstroom bij auto's met Stop & Start
zijn ingeschakeld, is de STOP-stand niet
beschikbaar.
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets “OPTIES ".
►
Druk op de toets
13 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Functie "REAR"
Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt
de achterste aanjager ingeschakeld. Zo kunnen
de achterpassagiers de luchtstroom uit deze
ventilatieroosters regelen onafhankelijk van de
luchtstroomregeling van de airconditioning voor
de voorste ventilatieroosters.
Wanneer deze functie wordt gedeactiveerd,
wordt de maximale luchtstroom uit de
achterste ventilatieroosters begrensd door de
luchtstroominstelling van de airconditioning voor
de voorste ventilatieroosters.
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen met de
toets "OPTIES ".
►
Druk op de toets
14 om de functie "REAR"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
►
Druk op de knop " grote ventilator
" of "kleine
ventilator" om de luchtstroom te verhogen of te
verlagen.
De betreffende lampjes gaan branden. Als alle controlelampjes uit zijn, kunt u door de
rijwind nog een beetje luchtstroom voelen.
Ventilatie bij aangezet
contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtopbrengst
2 en de
luchtverdeling 3 in het interieur te regelen
afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie kan de airconditioning niet
worden ingeschakeld.
Systeem uitschakelen
► Druk op toets 7; alle controlelampjes van het
systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn
nu uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes
en vervuilende stoffen van buitenaf en kan de
gewenste binnentemperatuur sneller worden
bereikt.