stop start PEUGEOT 5008 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2022Pages: 292, PDF Size: 9.42 MB
Page 95 of 292

93
Veiligheid
5Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes  STOP  en ABS 
gaat branden, in combinatie met een melding en 
een geluidssignaal, dan is er een storing in de 
EBD.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige 
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) 
moeten worden vervangen, zorg er dan 
voor dat er wielen worden gemonteerd die 
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding
Laat het systeem controleren door 
het PEUGEOT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem beperkt de afstand bij een noodstop 
door de remdruk te optimaliseren. 
Het wordt geactiveerd in verhouding tot de 
snelheid waarmee het rempedaal wordt 
ingedrukt. Het systeem zorgt er dan voor dat de 
benodigde bedieningskracht minder wordt en dat 
de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Intelligent Traction Control
Afhankelijk van de uitvoering is de auto uitgerust 
met een systeem dat zorgt voor extra tractie 
op besneeuwde wegen:  Intelligent Traction 
Control.
Deze functie signaleert situaties met weinig grip, 
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto 
in verse en diepe sneeuw of over platgereden 
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden zorgt dit systeem 
dat de voorwielen minder doorslippen, voor een 
optimale grip en bestuurbaarheid.
Bij gladheid raden wij u aan om op 
winterbanden te rijden.
Antispinregeling  (ASR) / Dynamische 
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) 
optimaliseert de tractie door het motorkoppel 
te regelen en de remmen van de aangedreven 
wielen te bedienen om te voorkomen dat een 
of meerdere wielen gaan spinnen. Bovendien 
verbetert dit systeem de koersstabiliteit van de 
auto. 
Als er een verschil is tussen de koers van 
de auto en de door de bestuurder gewenste 
koers, grijpt de dynamische stabiliteitsregeling 
automatisch in op het motorkoppel en remt 
een of meerdere wielen af zodat de auto weer  de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen de 
natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd 
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij 
een probleem met de grip of de koers van 
de auto (het waarschuwingslampje knippert op 
het instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto 
bijvoorbeeld vastzit in modder of sneeuw, of in 
mulle grond) kan het nuttig zijn om het ASR-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen 
kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer 
voldoende grip is.
Dit kan worden ingesteld via het menu 
Rijverlichting/Auto  van het touchscreen.
Dit controlelampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden en er 
wordt een melding weergegeven om het 
uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer 
ingeschakeld telkens als het contact wordt 
aangezet of als er een snelheid van meer dan 
50
 
km/h wordt bereikt.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet 
handmatig opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit 
waarschuwingslampje op het   
Page 119 of 292

11 7
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let 
onder alle omstandigheden goed op.
►
 
Let goed op uw omgeving en houd uw 
handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt 
reageren op onverwachte situaties.
►
 
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer 
op situaties waarbij u moet remmen en houd 
afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht 
weer
.
►
 
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt 
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt 
(zoals voor het veranderen van instellingen).
►
 
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur 
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien 
in een slecht geventileerde, afgesloten 
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige 
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico 
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse 
omstandigheden (temperaturen lager 
dan -23 °C) gedurende 4 minuten stationair 
draaien voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk 
voor de goede werking en de levensduur van 
de mechanische onderdelen van uw auto (de 
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken 
parkeerrem . Risico op oververhitting en 
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor 
niet draaien op een brandbare 
ondergrond (dor gras, dode bladeren 
enz).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt 
erg warm en blijft ook na het afzetten van de 
motor nog enkele minuten warm. 
Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met 
draaiende motor achter. Als u uw auto 
met draaiende motor moet verlaten, trek dan 
de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak 
in de neutraalstand of in stand  N of P, 
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in 
de auto achter.
Rijden op een overstroomde 
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen 
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan 
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de 
versnellingsbak en het elektrische systeem van 
uw auto ernstig beschadigen.
 
 
Bent u genoodzaakt over een overstroomd 
weggedeelte te rijden:
►
 
Controleer of het water nergens meer dan 
15
  cm diep is en houd daarbij rekening met de 
golven die kunnen worden veroorzaakt door 
andere gebruikers.
►
 
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
 
Zet bij een plug-in hybride-uitvoering de 
keuzeschakelaar in de stand  4WD
 (afhankelijk 
van de uitvoering).
►
 
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor 
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 
10
  km/h.
►
 
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter 
u hebt gelaten, rem dan meerdere keren licht 
af zodra de verkeerssituatie dat toelaat om de 
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, 
neem dan contact op met een PEUGEOT
-dealer 
of een gekwalificeerde werkplaats.  
Page 120 of 292

11 8
Rijden
Starten/afzetten van de 
motor
De elektronische sleutel moet zich in het 
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt 
gedetecteerd, wordt er een melding 
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de 
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte 
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure 
voor starten/afzetten".
Starten 
 
►  Zet bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak de versnellingshendel in de 
neutraalstand en trap het koppelingspedaal 
volledig in.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger 
rijdt, wordt de auto zwaarder belast en 
moet u extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal 
toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte:  verlaag het maximale 
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 
1000 meter; door de lagere luchtdichtheid op 
grote hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om 
een aanhanger te trekken als deze 
minstens 1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden  wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten 
stationair te laten draaien voordat u de motor 
afzet, zodat de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger 
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht 
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst 
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane 
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder 
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto 
en de aanhanger en breng deze indien nodig op 
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger 
en de hoogteverstelling van de koplampen van 
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch 
uitgeschakeld om een geluidssignaal te 
vermijden als bij het aankoppelen van een 
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak 
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op 
een helling veroorzaakt een hogere 
koelvloeistoftemperatuur. Het maximale 
aanhangergewicht is afhankelijk van het 
hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het 
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe 
met het motortoerental.
►
 
V
 erlaag de snelheid en het motortoerental 
zodat er minder warmte wordt gegenereerd.
►
 
Let voortdurend op de temperatuur van de 
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat  branden in combinatie met het  waarschuwingslampje 
STOP, stop dan zo snel 
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om 
oververhitting van de remmen te beperken. Met 
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto 
een langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer 
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische 
startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto 
moet worden herkend voordat deze kan worden 
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een 
melding weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer.  
Page 121 of 292

11 9
Rijden
6Starten/afzetten van de 
motor
De elektronische sleutel moet zich in het 
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt 
gedetecteerd, wordt er een melding 
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de 
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte 
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure 
voor starten/afzetten".
Starten 
 
► Zet bij een auto met een  handgeschakelde 
versnellingsbak de versnellingshendel in de 
neutraalstand en trap het koppelingspedaal 
volledig in.
► Selecteer  bij een auto met een  automatische 
transmissie  de stand P of N en trap vervolgens 
het rempedaal in.
►
 
Druk op de toets "
 START/STOP"; houd het 
pedaal ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en/of bij een koude 
motor kan alleen worden gestart wanneer het 
controlelampje voorgloeien is gedoofd.
Als dit lampje gaat branden nadat u op de  toets "START/STOP" hebt gedrukt:
►
 
Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk 
niet nogmaals op de toets " ST
ART/STOP" 
voordat de motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het 
starten niet wordt voldaan, wordt er altijd een 
melding weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding 
aan dat het stuurwiel heen en weer moet 
worden bewogen terwijl u de toets " START/
STOP" ingedrukt houdt om de stuurkolom te 
ontgrendelen.
Benzinemotoren
Bij een benzinemotor kunt u na een 
koude start 2 minuten lang duidelijke 
motortrillingen voelen (bij verhoogd stationair 
toerental). Dit komt door het voorverwarmen 
van de katalysator.
Als de motor afslaat, laat u het  koppelingspedaal los en trapt u het 
vervolgens weer helemaal in. De motor wordt 
dan automatisch weer gestart.
Plug-in hybrideauto starten
► Trap het rempedaal helemaal in en druk 
ongeveer 2 seconden op de toets  START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit 
controlelampje gaat branden om aan te 
geven dat het plug-in hybridesysteem is 
ingeschakeld (bevestigd door een 
geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt 
uitschakelen, wacht dan totdat het 
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand 
Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters 
(laadniveau batterij of buitentemperatuur) 
bepaalt het systeem of het nodig is om de 
benzinemotor te starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment 
wijzigen met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand 
start, maakt de auto geen geluid. 
Let met name op voetgangers en fietsers, 
omdat zij de auto wellicht niet aan komen 
horen, ondanks het geluidssignaal voor 
voetgangers.  
Page 122 of 292

120
Rijden
Noodprocedure voor het afzetten van 
de motor
 
 
Als de elektronische sleutel niet wordt 
gedetecteerd of zich niet meer in de 
detectiezone bevindt, verschijnt er een melding 
op het instrumentenpaneel wanneer een portier 
wordt gesloten of bij een poging om de motor af 
te zetten.
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 
5 seconden ingedrukt om het afzetten van de 
motor te bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan 
contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het 
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor 
geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens 
het rijden).
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn 
plaats te houden.
►
 
Zet bij een auto met een 
 handgeschakelde 
versnellingsbak de versnellingshendel bij 
voorkeur in de neutraalstand.
►
 
Selecteer 
 bij een auto met een  automatische 
transmissie  bij voorkeur stand  P of N.
►
 
Druk op de toets "
 START/STOP".
►
 
Controleer bij een plug-in hybrideauto 
voordat u de auto verlaat of het controlelampje 
READY
 niet brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan 
het stuurwiel te draaien om de stuurkolom te 
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische 
transmissie (EAT6/EAT8) kan de stuurkolom niet 
worden vergrendeld, maar wordt de transmissie 
vergrendeld in stand  P.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor 
niet afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de 
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan 
de controle over de auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de 
auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder 
de motor te starten
 
 
Wanneer de elektronische sleutel zich in 
het interieur bevindt, kunt u op de toets 
"START/STOP" drukken zonder een van de 
pedalen in te trappen  om het contact aan te 
zetten zonder de motor te starten (maar het 
instrumentenpaneel en de voorzieningen, zoals 
het audiosysteem en de verlichting, worden wel 
ingeschakeld).
►
 
Druk nogmaals op deze toets om het contact 
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een 
noodsleutellezer waarmee de motor kan 
worden gestart als het systeem de sleutel niet 
waarneemt in de detectiezone of als de batterij 
van de elektronische sleutel leeg is.
 
 
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer .
►  Zet bij een auto  met een handgeschakelde 
versnellingsbak de versnellingshendel
 
in 
de neutraalstand en trap het koppelingspedaal 
volledig in.
►
 
Selecteer bij een auto  met een 
automatische transmissie 
stand P en trap 
vervolgens het rempedaal in.
 
 
► Druk op de toets " START/STOP".
De motor wordt gestart.  
Page 123 of 292

121
Rijden
6Noodprocedure voor het afzetten van 
de motor
 
 
Als de elektronische sleutel niet wordt 
gedetecteerd of zich niet meer in de 
detectiezone bevindt, verschijnt er een melding 
op het instrumentenpaneel wanneer een portier 
wordt gesloten of bij een poging om de motor af 
te zetten.
► 
Houd de toets "
 START/STOP" ongeveer 
5 seconden ingedrukt om het afzetten van de 
motor te bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan 
contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het 
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor 
geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens 
het rijden). ►
 
Houd de toets "
 START/STOP" ongeveer 5 
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld 
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische 
transmissie (EAT6/EAT8) kan de stuurkolom niet 
worden vergrendeld.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de 
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet 
en zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto 
wegrijdt.
 
 
 
 
Altijd met draaiende motor:
►  T rek de parkeerrem aan door kort aan de 
bedieningshendel te trekken.
►
 
Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de 
hendel te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking 
geactiveerd.
Deze automatische werking kan tijdelijk worden 
uitgeschakeld. 
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel 
het instrumentenpaneel als de hendel om 
te bevestigen dat de parkeerrem is 
aangetrokken, in combinatie met de melding 
"Parkeerrem aangetrokken ".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat 
de parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de 
melding " Parkeerrem vrijgezet ".
Het controlelampje knippert in reactie op een 
verzoek om de parkeerrem handmatig aan te 
trekken of vrij te zetten. 
Bij een lege accu werkt de elektrische 
parkeerrem niet meer. 
Als de parkeerrem niet is aangetrokken 
bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak, moet u uit 
veiligheidsoverwegingen een versnelling 
inschakelen om te voorkomen dat de auto 
wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij 
een auto met een automatische transmissie, 
moet u uit veiligheidsoverwegingen de 
meegeleverde wielblokken tegen een van de 
wielen plaatsen om te voorkomen dat de auto 
wegrolt.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
   
Page 124 of 292

122
Rijden
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn 
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met 
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette 
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij 
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de 
versnellingsbak in een versnelling te zetten 
of wielblokken tegen een van de wielen te 
plaatsen.
Bij een auto met een automatische 
transmissie wordt stand  P automatisch 
geselecteerd als het contact wordt afgezet. 
De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over  de vrijloop.
Bij een auto met een automatische 
transmissie klinkt er een geluidssignaal 
als het bestuurdersportier wordt geopend 
terwijl stand  N is geselecteerd. Dit stopt als 
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
 
Controleer voordat u de auto verlaat of 
de parkeerrem is aangetrokken: de 
controlelampjes voor de parkeerrem op het 
instrumentenpaneel en de hendel moeten 
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt 
er een geluidssignaal en wordt er een melding 
weergegeven als het bestuurdersportier wordt 
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze 
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op 
een steile helling, de auto zwaar 
beladen is of als een aanhanger wordt 
getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak 
draait u de wielen naar de stoeprand toe en 
schakelt u een versnelling in.
Bij een automatische transmissie draait u 
de wielen naar de stoeprand toe en zet u de 
transmissie in stand  P.
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, 
mag het hellingspercentage bij het parkeren 
niet hoger zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
►
 T rap het rempedaal in.
►
 
Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op 
de hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt  de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er 
een melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
►  T rek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat 
knipperen om het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het 
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch 
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
► Trap het koppelingspedaal volledig 
in en schakel de eerste versnelling of de 
achteruitversnelling in.
►
 
Geef gas en laat het koppelingspedaal 
opkomen.
Bij een automatische transmissie
►
 
T
 rap het rempedaal in.
►
 
Selecteer stand  D
, M of R.
►
 
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de rem niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de 
voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor,  trap dan niet onnodig het gaspedaal in. 
De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de 
parkeerrem automatisch aangetrokken als u 
de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch 
aangetrokken als de auto afslaat of de 
STOP-stand van het Stop & Start-systeem 
wordt ingeschakeld.
In de automatische stand kan de 
parkeerrem op elk moment handmatig 
met de hendel worden aangetrokken of 
vrijgezet.  
Page 125 of 292

123
Rijden
6Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn 
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met 
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette 
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij 
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de 
versnellingsbak in een versnelling te zetten 
of wielblokken tegen een van de wielen te 
plaatsen.
Bij een auto met een automatische 
transmissie wordt stand  P automatisch 
geselecteerd als het contact wordt afgezet. 
De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over  de vrijloop.
Bij een auto met een automatische 
transmissie klinkt er een geluidssignaal 
als het bestuurdersportier wordt geopend 
terwijl stand  N is geselecteerd. Dit stopt als 
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Automatische werking  uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld 
bij zeer koud weer, bij het trekken van een 
aanhanger of bij slepen, moet de automatische 
werking van het systeem worden uitgeschakeld.
 
 
 
 
► Start de motor .
►  Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te 
trekken als deze is vrijgezet.
►
 
Laat het rempedaal volledig los.
►
 
Houd de hendel 10 tot maximaal 15 
seconden ingedrukt in de richting voor het 
vrijzetten.
►
 
Laat de hendel los.
►
 
T
 rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
 
T
 rek de hendel 2 seconden in de richting voor 
het aantrekken.
Dit controlelampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden om te 
bevestigen dat de automatische functies zijn 
uitgeschakeld.
►
 
Laat de hendel en het rempedaal los. V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen 
handmatig met behulp van de hendel worden 
aangetrokken en vrijgezet.
►  
Herhaal deze procedure voor het inschakelen 
van de automatische werking (bevestigd 
door het doven van het controlelampje op het 
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal 
of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld 
als de bestuurder onwel wordt of bij het geven 
van rijles (indien toegestaan)) kan de auto 
worden afgeremd door aan de hendel van de 
elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft 
afremmen zolang de hendel omhoog wordt 
getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel 
wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat 
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie 
actief is.
Bij een storing in het systeem van 
de noodremfunctie verschijnt de 
melding " Parkeerrem defect " op het 
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en 
DSC-systemen, aangegeven door 
het branden van een of beide 
waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de 
auto niet meer worden gegarandeerd.
►
 
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel 
blijft door de hendel van de elektrische   
Page 128 of 292

126
Rijden
Automatische transmissie
Probeer de motor nooit te starten door de 
auto aan te duwen.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld 
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de 
huidige stand van de transmissie.
In stand N wordt stand P echter na een 
vertraging van 5 seconden ingeschakeld (tijd om 
de vrijloopstand in te schakelen).
Controleer of stand  P inderdaad is ingeschakeld 
en of de elektrische parkeerrem automatisch is 
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan 
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes op de 
keuzeschakelaar van de transmissie en 
de hendel van de elektrische parkeerrem, en de 
lampjes op het instrumentenpaneel moeten 
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, 
in combinatie met een geluidssignaal en 
een melding.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100 km/h waar dat is 
toegestaan.
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te 
trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het  rempedaal - Kans op beschadiging van 
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met het 
boordgereedschap meegeleverde wielblokken 
tegen een van de wielen om de auto op zijn 
plaats te houden.
Deblokkeren van de transmissie
– Vanuit stand P: ►  T rap het rempedaal volledig in.
►
 
Druk op de toets 
 Unlock.
►
 
Selecteer een andere stand terwijl u het 
rempedaal ingetrapt en de toets  Unlock
 
ingedrukt houdt.
–
 
Als de neutraalstand  N
 is geselecteerd en bij 
een snelheid lager dan 5
  km/u:
►
 
T
 rap het rempedaal volledig in.
►
 
Selecteer een andere stand terwijl u het 
rempedaal ingetrapt houdt.
Inschakelen van de achteruitversnelling
► Breng de auto volledig tot stilstand.
►  T rap het rempedaal in en druk daarna op de 
toets Unlock.
►
 
Houd het pedaal ingetrapt en de toets 
ingedrukt en selecteer stand
 
R
 .
Handbediende stand
Inschakelen van de stand:
► Met stand D geselecteerd.
►  Druk op toets  M; het groene lampje in de 
toets gaat branden.
Uitschakelen van de stand:
►
 
Duw de hendel één keer naar voren om 
stand 
D weer te selecteren.
of
►
 
Druk op toets 
 M; het lampje in de toets gaat 
uit.
Afzetten van het contact
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Activeren van de vrijloop
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de  vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl 
stand N is geselecteerd, klinkt er een 
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra 
u het bestuurdersportier sluit.
Bijzonderheden van de automatische 
stand
De transmissie selecteert de versnelling die 
de beste prestaties levert op basis van de 
omgevingstemperatuur, het wegprofiel, de 
belading van de auto en de rijstijl.
Trap voor een maximale acceleratie het 
gaspedaal volledig in (kickdown). De transmissie 
schakelt automatisch terug of handhaaft de 
ingeschakelde versnelling totdat de motor het 
maximumtoerental bereikt. Met de schakelflippers kan de bestuurder 
tijdelijk zelf schakelen als de rijsnelheid en het 
motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende 
stand
De transmissie schakelt alleen een andere 
versnelling in als de wagensnelheid en het 
motortoerental dit toelaten.
Starten van de auto
Vanuit stand P:
►
 T rap het rempedaal volledig in.
►
 
Start de motor
 .
►
 
Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de 
toets 
Unlock.
►
 
Duw de hendel een of twee keer naar 
achteren om de automatische stand 
D
 te selecteren of naar voren om de 
achteruitversnelling  R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand  N:
►
 
T
 rap het rempedaal volledig in.
►
 
Start de motor
 .
►
 
Houd het rempedaal ingetrapt, druk 
de selectiehendel naar achteren om de 
automatische stand  D
 te selecteren of naar 
voren terwijl u de toets  Unlock indrukt om de 
achteruitversnelling  R in te schakelen.
En daarna vanuit stand  D of R:
►
 
Laat het rempedaal los.
►
 
Geef geleidelijk gas om de elektrische 
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.  
Page 134 of 292

132
Rijden
– Als de elektrische parkeerrem is/wordt 
aangetrokken.
–  Als de motor moet draaien om het interieur op 
een aangename temperatuur te houden.
–  Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit 
controlelampje een paar seconden en 
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de 
STOP-stand niet beschikbaar zolang de 
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft 
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de  STOP-stand niet enkele seconden na het 
schakelen uit de achteruitversnelling of het 
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten 
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart 
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen 
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: 
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
–  Met de transmissie in stand  D of M: als het 
rempedaal wordt losgelaten.
–  Met de transmissie in stand  N en het 
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in 
stand D of M wordt gezet.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk 
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, 
opstoppingen enzovoort). De motor wordt 
automatisch opnieuw gestart (START-stand) als 
u weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de 
stad en zorgt voor een lager brandstofverbruik, 
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een 
aangename rust in het interieur tijdens het 
wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van 
belangrijke functies van de auto, zoals met name 
het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard  ingeschakeld als 
het contact wordt aangezet.
De instellingen kunnen worden gewijzigd 
via het menu Rijverlichting/Auto   van het 
touchscreen.
Een melding op het instrumentenpaneel 
bevestigt de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de 
motor door de functie was gestopt, wordt deze 
direct gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd. 
Functie uitgeschakeld of storing. 
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd 
uit als u handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit 
wanneer u over een overstroomde weg moet 
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
rijadviezen, met name over het rijden op 
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
–  De veiligheidsgordel van de bestuurder moet 
zijn vastgemaakt.
–
 
Het laadniveau van de accu moet voldoende 
zijn.
–
 
De temperatuur van de motor moet binnen het 
nominale werkingsbereik liggen.
–
 
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus) 
zetten
De stand-bystand van de motor wordt 
automatisch ingeschakeld als de bestuurder 
aangeeft dat hij gaat stoppen:
–
 
Bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak
: als u bij een snelheid lager 
dan 3 km/h bij uitvoeringen met 1.5 BlueHDi-
motor of bij stilstaande auto bij uitvoeringen met 
1.2 PureTech-motor de versnellingshendel in 
de neutraalstand zet en het koppelingspedaal 
loslaat.
–
 
Bij een auto met een automatische 
transmissie : als u bij een snelheid lager dan 20 
km/h bij uitvoeringen met een BlueHDi-motor of 
bij stilstaande auto bij andere uitvoeringen het 
rempedaal intrapt of de stand  N
 selecteert.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer 
wanneer u het contact inschakelt, wordt de 
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan 
de voorwaarden voor de werking is voldaan en in 
de volgende gevallen:
– 
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
 
Als de auto sinds de laatste start (met de 
sleutel of de 
START/STOP-toets) niet sneller 
dan 10
  km/h heeft gereden.