stop start PEUGEOT 5008 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2022Pages: 292, PDF Size: 9.42 MB
Page 135 of 292

133
Rijden
6– Als de elektrische parkeerrem is/wordt 
aangetrokken.
–
 
Als de motor moet draaien om het interieur op 
een aangename temperatuur te houden.
–
 
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit 
controlelampje een paar seconden en 
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de 
STOP-stand niet beschikbaar zolang de 
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft 
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de  STOP-stand niet enkele seconden na het 
schakelen uit de achteruitversnelling of het 
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten 
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart 
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen 
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: 
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
–
 
Met de transmissie in stand  D
 of M: als het 
rempedaal wordt losgelaten.
–
 
Met de transmissie in stand  N
 en het 
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in 
stand D of M
  wordt gezet. –
 
Met de transmissie in stand 
P
  en het 
rempedaal ingetrapt: als de transmissie in stand 
R, N, D of M   wordt gezet.
–  
Als de achteruitversnelling 
 wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als 
er weer aan de voorwaarden voor de werking is 
voldaan en in de volgende gevallen:
–
 
De rijsnelheid is hoger dan 25 km/h bij 
uitvoeringen met 2.0 BlueHDi-motor en een 
automatische transmissie in stand  D
 of 3 km/h bij 
andere uitvoeringen.
–
 
De elektrische parkeerrem wordt 
ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit 
controlelampje een paar seconden en 
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit 
lampje op het instrumentenpaneel enige 
tijd en gaat het vervolgens permanent branden, 
in combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel gaan branden bij een 
storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de 
motor met de sleutel of de toets  START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer 
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de 
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met  de 
referentiewaarden die elke keer nadat de 
banden op spanning zijn gebracht of na het 
verwisselen van een wiel moeten worden 
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die 
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom 
van groot belang dat de bandenspanning tijdens 
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor 
verantwoordelijk.  
Page 146 of 292

144
Rijden
 
► Druk op de toets 2 of 3 om de 
snelheidsregelaar in te schakelen en een 
snelheid op te slaan als de auto de gewenste 
snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van 
de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde 
snelheid.
►  Laat het gaspedaal los.
 
 
► Druk nogmaals op toets  4 om de werking van 
de functie tijdelijk te onderbreken.
►  Druk nogmaals op toets  4 om de 
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk 
worden onderbroken:
–  door het rempedaal in te trappen.
–  automatisch, als het elektronisch 
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde 
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, 
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg de  algemene adviezen over 
het gebruik van de rij- en 
parkeerhulpsystemen  en 
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen 
voor meer informatie.
Met behulp van dit systeem kan de 
bestuurder met een ingestelde constante 
snelheid rijden zonder het gaspedaal te 
gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden 
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste 
40
 
km/h rijden.
Bij een auto met handgeschakelde 
versnellingsbak moet minimaal de derde 
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie 
moet minimaal stand  D of de tweede versnelling 
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een handgeschakelde 
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregelaar na het 
schakelen actief.
Na het afzetten van het contact worden 
alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op en rondom 
het stuurwiel
 
 
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige 
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige 
rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten 
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen 
snelheidslimieten met de functie Opslaan van 
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid 
die wordt voorgesteld door het 
Snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem ( MEM)Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over het 
opslaan van snelheden  
of over het Snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het 
instrumentenpaneel
 
 
6.Snelheidsregelaar onderbroken/hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het herkennings- 
en snelheidsadviessysteem van de 
snelheidsbegrenzer (afhankelijk van de 
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken 
 
► Draai rolwiel  1  in de stand "CRUISE": de 
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet 
ingeschakeld (pauze).
   
Page 148 of 292

146
Rijden
2.Activeren van de snelheidsregelaar met de 
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde 
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met 
de actuele rijsnelheid/verhogen van de 
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten 
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van herstarten van de auto na 
automatische stop (uitvoeringen met Stop & 
Start-functie)
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen 
snelheidslimieten met de functie Opslaan van 
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid 
die wordt voorgesteld door het 
Snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de 
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
►  Draai rolknop  1 omlaag in de stand  CRUISE 
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is 
gebruiksklaar (grijze weergave).
van de Adaptieve cruise control met Stop&Go-
functie in combinatie met Lane Positioning 
Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en 
storingsvrij zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer 
informatie over de  Adaptieve cruise control en 
de Lane Positioning Assist.
Het systeem ondersteunt de bestuurder 
bij het besturen, accelereren en remmen 
van de auto binnen de fysieke grenzen en 
mogelijkheden van de auto. Bepaalde 
elementen van de infrastructuur en sommige 
voertuigen in de omgeving kunnen niet goed 
worden gedetecteerd of slecht worden 
geïnterpreteerd door de camera en de radar. 
Dit kan leiden tot onverwachtse 
koersveranderingen, het uitblijven van een 
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van 
het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor 
gebruik op snelwegen en autowegen. 
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen 
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Adaptieve cruise control
Lees voor meer informatie de  algemene 
adviezen over het gebruik van de 
rij- en parkeerhulpsystemen en het 
gedeelte  Snelheidsregelaar - specifieke 
adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch 
de door de bestuurder ingestelde snelheid 
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl 
voldoende afstand (ingesteld door de 
bestuurder) tot de voorligger wordt gehouden. 
Dit systeem regelt automatisch het accelereren 
en decelereren van de auto.
Met een handgeschakelde versnellingsbak 
verlaagt het systeem de snelheid van de auto tot 
30 km/h.
Met de Stopfunctie  (bij de automatische EAT6-
transmissie) regelt het systeem het remmen 
totdat de auto volledig tot stilstand is gekomen.
Met de Stop&Go-functie  (bij de automatische 
EAT8-transmissie) regelt het systeem het 
remmen totdat de auto volledig tot stilstand 
is gekomen, waarna de auto opnieuw wordt 
gestart.
De remlichten gaan branden als de auto 
langzamer gaat rijden omdat het systeem 
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als 
de remlichten niet goed werken.
 
 
Hiervoor gebruikt het systeem een camera 
boven aan de voorruit en, afhankelijk van de 
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor 
gebruik op snelwegen en autowegen. 
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen 
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer  inschakelt bij het inhalen van een 
langzamer voertuig, staat de 
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de 
voorligger dichter nadert om het inhalen te 
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid 
wordt hierbij niet overschreden.
Schakelaars op en rondom 
het stuurwiel
1. ON (stand CRUISE)/OFF  
Page 149 of 292

147
Rijden
62.Activeren van de snelheidsregelaar met de 
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde 
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met 
de actuele rijsnelheid/verhogen van de 
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten 
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van herstarten van de auto na 
automatische stop (uitvoeringen met Stop & 
Start-functie)
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen 
snelheidslimieten met de functie Opslaan van 
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid 
die wordt voorgesteld door het 
Snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de 
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop  1  omlaag in de stand  CRUISE 
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is 
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en 
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet 
de snelheid van de auto tussen 30 en 180   km/u 
liggen.
Bij een automatische transmissie EAT6 moet 
de snelheid van de auto tussen 2 en 180
  km/u 
liggen.
Bij een automatische transmissie EAT8 moet 
de snelheid van de auto tussen 0 en 180
  km/u 
liggen.
►
 
Druk op toets 
 2 of 3: de huidige snelheid 
wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30
  km/u) 
en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd 
(weergegeven in het groen).
►
 
Druk op 
 3 voor het verhogen of op  2 voor 
het verlagen van de ingestelde snelheid (in 
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt 
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt 
gehouden, kan de snelheid van de auto 
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op  4 of trap het rempedaal in. Wanneer 
u de snelheidsregeling wilt onderbreken, kunt u 
ook het volgende doen: •
 
schakel van stand  D
 naar N;
•
 
houd het koppelingspedaal langer dan 10 
seconden ingetrapt; •
 
Druk op de hendel van de elektrische 
parkeerrem.
►
  
Druk op 
 4 om de snelheidsregelaar weer 
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan 
automatisch zijn onderbroken: •  
wanneer de snelheid van de auto lager 
is dan 30
   km/h bij een handgeschakelde 
versnellingsbak.
•  
wanneer het toerental van de auto lager is 
dan 1
 100 t/min bij een handgeschakelde 
versnellingsbak.
•  
door ingrijpen van het ESP
 .
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet 
de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg 
te rijden en vervolgens het systeem opnieuw 
inschakelen door harder dan 30   km/h te rijden en 
toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische 
transmissie EAT6 door het systeem tot stilstand 
is gebracht, dan houdt het systeem de auto 
op zijn plaats; de snelheidsregelaar wordt 
onderbroken. De bestuurder moet het gaspedaal 
intrappen om weg te rijden en vervolgens het 
systeem opnieuw inschakelen door harder dan 
2   km/h te rijden en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische 
transmissie EAT8 door het systeem tot stilstand 
is gebracht en de auto door de verkeerssituatie 
niet binnen 3
  seconden weer kan wegrijden, druk 
dan op toets 4 of trap het gaspedaal in om weg 
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat 
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de   
Page 172 of 292

170
Rijden
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de 
volgende manoeuvres:
A.Fileparkeren
B. Uitparkeren na fileparkeren
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan
Het Park Assist-systeem werkt niet als de 
motor is afgezet.
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop & 
Start niet in de STOP-stand. In de STOP-
stand wordt bij het activeren van de Park 
Assist de motor gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de 
controle van de stuurinrichting 
gedurende maximaal 4 parkeercycli over. Het 
wordt na deze 4 cycli uitgeschakeld. Als de 
auto niet goed is geparkeerd, neem weer 
controle over het stuurwiel om de manoeuvre 
te voltooien. 
Het verloop van de manoeuvres en de 
rijinstructies worden op het 
instrumentenpaneel weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de 
weergave van dit pictogram in 
combinatie met een maximumsnelheid geeft 
aan dat het sturen wordt overgenomen door 
het systeem: raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: dit 
pictogram geeft aan dat het sturen niet 
Ingezoomde weergave 
 
De camera registreert de omgeving tijdens het 
manoeuvreren om een samengesteld beeld van 
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn 
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels 
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken 
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de 
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de 
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra 
informatie over de omgeving van de auto.
180°-weergave 
 
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats 
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave 
voertuigen, voetgangers of fietsers zien 
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens 
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links  A, centraal 
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze 
te selecteren in het menu voor het veranderen 
van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het 
gebruik van de rij- en 
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem helpt u actief bij het parkeren: het 
detecteert een parkeerplek en neemt vervolgens 
het sturen van u over bij het inparkeren.
Bij een auto met een  handgeschakelde 
versnellingsbak bedient de bestuurder het 
gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak 
en de koppeling.
Bij een auto met een automatische transmissie 
(EAT6/EAT8) bedient de bestuurder het 
gaspedaal, het rempedaal en de selectiehendel.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het 
systeem de bestuurder met beelden op het 
scherm en geluidssignalen, zodat hij erop 
kan toezien dat de manoeuvres veilig worden 
uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk 
zijn om enkele keren vooruit en achteruit te 
steken.
De bestuurder kan altijd de controle weer 
overnemen door het stuurwiel vast te pakken.
 
   
Page 173 of 292

171
Rijden
6Het Park Assist-systeem assisteert u bij de 
volgende manoeuvres:
A.Fileparkeren
B. Uitparkeren na fileparkeren
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan
Het Park Assist-systeem werkt niet als de 
motor is afgezet.
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop & 
Start niet in de STOP-stand. In de STOP-
stand wordt bij het activeren van de Park 
Assist de motor gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de 
controle van de stuurinrichting 
gedurende maximaal 4 parkeercycli over. Het 
wordt na deze 4 cycli uitgeschakeld. Als de 
auto niet goed is geparkeerd, neem weer 
controle over het stuurwiel om de manoeuvre 
te voltooien. 
Het verloop van de manoeuvres en de 
rijinstructies worden op het 
instrumentenpaneel weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de 
weergave van dit pictogram in 
combinatie met een maximumsnelheid geeft 
aan dat het sturen wordt overgenomen door 
het systeem: raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: dit 
pictogram geeft aan dat het sturen niet 
meer door het systeem wordt uitgevoerd. U 
moet het stuurwiel zelf weer vastpakken.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,  wordt het Dodehoekbewaking 
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is niet beschikbaar 
wanneer de beschikbare ruimte wordt 
gemeten. Na deze meting waarschuwt de 
functie u tijdens de manoeuvre als uw auto 
een obstakel nadert: het geluidssignaal klinkt 
ononderbroken als de ruimte tussen de auto 
en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt.
Als de parkeerhulp is uitgeschakeld, wordt de 
functie automatisch weer ingeschakeld tijdens 
de ondersteunde manoeuvres. 
Bij het in- of uitparkeren kan de functie 
Visiopark 1 - Visiopark 2 in werking 
treden. Met deze functies kunt u de directe 
omgeving van de auto beter in de gaten 
houden dankzij aanvullende informatie op het 
touchscreen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de functies  Visiopark 1 - 
Visiopark 2.
Onder bepaalde omstandigheden 
detecteren de sensoren mogelijk geen 
kleine obstakels die zich in hun dode hoeken 
bevinden.
De Park Assist houdt tijdens een manoeuvre 
geen rekening met voorwerpen die groter dan 
de auto zijn (zoals een dakladder of kogel).
Controleer altijd de directe omgeving van 
uw auto voordat u met een manoeuvre 
begint.
Als de ruimte tussen de auto en de 
parkeerplek te groot is, kan het systeem de 
beschikbare ruimte mogelijk niet meten.
Tijdens de manoeuvres draait het  stuurwiel snel rond: houd daarom het 
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet 
tussen de spaken van het stuurwiel.
Let op voorwerpen die de manoeuvre kunnen 
blokkeren (zoals losse kleding, sjaals of 
stropdassen) - kans op letsel!
Hulp bij fileparkeren
► Selecteer tijdens het parkeren " Park 
Assist " in het menu Rijverlichting/Auto 
op het touchscreen om de functie te activeren.
► Beperk de rijsnelheid tot maximaal 20 
km/h en selecteer " Inparkeren" op het 
touchscreen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem 
geen parkeervakken die aanzienlijk 
korter of langer zijn dan de auto.  
Page 175 of 292

173
Rijden
6Het einde van de manoeuvre wordt 
bevestigd met een melding en een 
geluidssignaal.
Het systeem wordt uitgeschakeld: u kunt de 
controle weer over het stuurwiel nemen.
Uitschakelen
Het systeem wordt uitgeschakeld in het menu 
Rijverlichting/Auto  van het touchscreen.
Het systeem wordt in automatisch uitgeschakeld:
–
 
als het contact wordt afgezet.
–
 
als de motor afslaat.
–
 
als de veiligheidsgordel van de bestuurder niet 
is vastgemaakt.
–
 
als het bestuurdersportier wordt geopend.
–
 
als er binnen 5 minuten na het selecteren van 
het type manoeuvre niet met een manoeuvre 
wordt gestart.
–
 
als de auto tijdens de manoeuvre langdurig 
blijft stilstaan.
–
 
als de antispinregeling (ASR) in werking 
treedt.
–
 
als de maximaal toegestane snelheid wordt 
overschreden.
–
 
als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt.
–
 
na 4 manoeuvreercycli.
–
 
als één van de voorwielen op een obstakel 
stuit.
De uitschakeling wordt bevestigd met een 
melding en een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer 
overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre  wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder 
het systeem weer activeren om de meting 
voort te zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt in automatisch uitgeschakeld:
–  bij het trekken van een aanhanger 
(aangesloten op de trekhaakaansluiting);
–
 
als het bestuurdersportier wordt geopend;
–
 
bij een rijsnelheid van meer dan 70 km/h.
W
anneer u het systeem voor langere duur 
wilt laten uitschakelen, neem contact op met 
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Storingen
Als de storing in het parkeerhulpsysteem  zich voordoet tijdens het gebruik van het 
systeem (dit waarschuwingslampje gaat 
branden), dan wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door 
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging 
wordt dit waarschuwingslampje 
weergegeven op het instrumentenpaneel in 
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. 
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.  
Page 178 of 292

176
Praktische informatie
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact 
af.
Tanken
Er moet minimaal 10 liter brandstof wordt 
getankt, anders wordt dit niet op de 
brandstofniveaumeter weergegeven.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een 
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is 
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de 
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het 
brandstofcircuit.
De vuldop is in de vulklep geïntegreerd of 
moet worden losgeschroefd (afhankelijk van de 
uitvoering).
Veilig tanken:
►
 
Zet altijd eerst de motor af. 
 
► Open de vulklep door op de toets voor 
het openen van de klep te drukken of op de 
achterste rand van de vulklep te drukken 
(afhankelijk van de uitvoering).
Plug-in hybride
Wanneer u op de toets drukt, kan het 
enkele minuten duren voordat de vulklep 
wordt geopend.
Als de klep vastzit, houd de toets dan langer 
dan 3 seconden ingedrukt.
►
 
Kies de juiste brandstof bij het tankstation 
(deze staat vermeld op de sticker aan de 
binnenzijde van de brandstofvulklep van de 
auto).
 
 
► Draai de vuldop naar links, verwijder deze 
en plaats deze in de houder op de vulklep 
(afhankelijk van de uitvoering).
►
 
Steek het vulpistool tot de aanslag in de 
vulopening voordat u het vulpistool inknijpt (om 
spatten te voorkomen).
►
 
V
 ul de brandstoftank.
Laat het vulpistool niet vaker dan 3keer 
afslaan, aangezien er anders storingen 
kunnen optreden.
►
 
Plaats de vuldop terug en draai deze naar 
rechts (afhankelijk van de uitvoering).
►
 
Druk de brandstofvulklep dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator die 
de hoeveelheid schadelijke stoffen in de 
uitlaatgassen vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije 
benzine worden gebruikt.
Door de smallere vulpijp kan er alleen loodvrije 
benzine worden getankt.
Als u per ongeluk verkeerde brandstof 
voor de auto tankt, moet de 
brandstoftank eerst worden afgetapt en 
weer worden gevuld met de correcte 
brandstof voordat de motor kan worden 
gestart.
Plug-in hybrides
Als de vulklep per ongeluk wordt 
gesloten voordat u gaat tanken, dan kunt 
u deze niet handmatig openen. Herstart de 
motor en verplaats de auto een paar meter; 
druk daarna weer op de toets voor het 
openen van de vulklep.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met 
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om 
benzine te tanken.
Deze voorziening, die in de tankopening is 
ingebouwd, is zichtbaar zodra u de vuldop 
verwijdert.   
Page 186 of 292

184
Praktische informatie
Voorzorgsmaatregelen
Plug-in hybrideauto's zijn ontwikkeld in 
overeenstemming met de richtlijnen voor 
blootstellingslimieten voor elektromagnetische 
velden, zoals uitgegeven door de International 
Commission on Non-Ionizing Radiation 
Protection  (ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare 
apparaten moeten een arts raadplegen 
over eventueel te nemen voorzorgsmaatregelen 
of contact opnemen met de fabrikant van hun 
geïmplanteerde elektronische medische 
apparaat om na te vragen of het apparaat 
gegarandeerd werkt in een omgeving die voldoet 
aan de richtlijnen van de ICNIRP.
Bij twijfel : blijf tijdens het opladen niet in de auto 
of in de nabijheid van de auto, de laadkabel of 
de lader, zelfs niet voor korte tijd.
Voorafgaand aan het laden
Afhankelijk van de situatie:
►
 
Laat een elektricien controleren of 
de elektrische installatie voldoet aan de 
geldende normen en geschikt is voor het 
opladen van de auto.
►
 
Laat een voor de auto geschikt specifiek 
stopcontact of een voor de auto geschikte 
lader voor versneld laden (wallbox) monteren 
door een professionele elektricien.
Gebruik de laadkabel die bij de auto wordt 
meegeleverd.
Neem voor meer informatie contact 
op met het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
(Tijdens het laden)
Uit veiligheidsoverwegingen start de 
motor niet als de laadkabel is aangesloten op 
de laadaansluiting van de auto. Er wordt een 
waarschuwing op het instrumentenpaneel 
weergegeven.
Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto 
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden 
geopend en de laadstekker niet wordt 
verwijderd, wordt de auto na 30 seconden 
weer vergrendeld en wordt het laden 
voortgezet. 
Voer nooit werkzaamheden uit onder de 
motorkap:
–
 
Sommige gebieden blijven zeer heet, tot 
zelfs 1 uur nadat het laden is beëindigd 
- kans 
op brandwonden!
–
 
De ventilator kan op elk moment 
inschakelen - kans op snijwonden of 
verstikking!
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het 
stopcontact zitten - kans op kortsluiting of 
elektrocutie als de kabel nat wordt of in water 
terechtkomt!
Laadprocedure
Aansluiten
► Controleer of de  selectiehendel in stand  P  
staat en het contact is afgezet voordat u begint 
met laden, anders is het laden niet mogelijk.
►
 
Open de klep van de laadaansluiting door 
op de drukknop rechtsboven te drukken en 
controleer of er geen vuil aanwezig is op de 
laadaansluiting van de auto.
De lichtgeleiders van de klep gaan wit branden.
Opladen via een normaal stopcontact 
(type 2)
 
 
 
 
► Sluit de laadkabel aan de kant van het 
controlepaneel aan op een normaal stopcontact.
T
ijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes 
op de regeleenheid branden. Vervolgens blijft 
alleen het groene controlelampje
 
POWER
  
branden.  
Page 194 of 292

192
Praktische informatie
interieurverlichting in totaal nog maximaal 
ongeveer 30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies 
worden in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 
10 minuten via het handsfree systeem van 
het audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies 
worden automatisch weer ingeschakeld als de 
motor wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start 
dan de motor en laat deze draaien:
–
 
Minder dan 10 minuten om de functies 
ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.
–
 
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 
30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om 
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is 
opgeladen.
V
ermijd het herhaaldelijk of continu starten van 
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet  gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de  12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde 
functies van de auto afhankelijk van de 
laadtoestand van de accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals 
de airconditioning en achterruitverwarming, 
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de 
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer 
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu 
dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als 
u handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
activeren van de START-stand te voorkomen.
Plug-in hybrides
Voordat er werkzaamheden onder de 
motorkap worden uitgevoerd, moet u eerst 
het contact uitzetten en de laadstekker eruit 
trekken als deze is aangesloten. Verder moet 
u controleren of het controlelampje  READY 
op het instrumentenpaneel niet brandt en 
moet u 4 minuten wachten – kans op ernstig 
letsel!
Door de plaats van de hendel kan de 
motorkap niet worden geopend zolang 
het voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met 
het bedienen van de veiligheidshaak en 
de motorkapsteun (kans op brandwonden). 
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet 
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt 
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten 
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen 
of kleding die in de propeller van de 
ventilator kunnen komen!