stop start Peugeot Bipper 2015 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2015, Model line: Bipper, Model: Peugeot Bipper 2015Pages: 193, PDF Size: 8.33 MB
Page 42 of 193

 40
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ALARM
Het alarm bestaat uit:
- 
een omtrekbeveiliging met sensoren op
  
de portieren, deuren en motorkap en op 
de elektrische voeding,
-
 
een interieurbeveiliging,
-
 een beveiliging tegen opkrikken en wegslepen,
-
 
een beveiliging bij het plaatsen van een
  
sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm
Controleer eerst of alle portieren goed zijn 
gesloten.
Druk op deze schakelaar om 
het alarm in te schakelen. De 
beveiliging wordt na enkele 
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een 
inbraak gedurende ongeveer 30
  seconden 
de sirene geactiveerd, waarbij tevens de 
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de 
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de 
elektrische voeding is onderbroken en weer 
wordt aangesloten.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en 
stap in de auto. Zet het contact in de stand 
MAR; de identificatie van de sleutelcode 
zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging en 
de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen
Gebruiksvoorschrift
Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u 
deze snel uitschakelen door de auto met de 
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het 
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel 
de auto dan met de sleutel in het slot 
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het 
alarmsysteem wordt 
uitgeschakeld op het moment dat 
de auto wordt ontgrendeld.
Signalering van inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw 
afwezigheid heeft geprobeerd 
om in te breken in uw auto, 
wordt u daar bij terugkomst op 
geattendeerd door het knipperen 
van het verklikkerlampje van de elektronische 
startblokkering of een waarschuwingsmelding 
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging 
en de beveiliging tegen opkrikken 
en wegslepen uit te schakelen 
op de knop op de plafonnier van 
de auto. Dit dient u, zolang u wilt 
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld, 
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te 
herhalen. 
Toegang tot de auto  
Page 59 of 193

 57
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Resetten
Zet het contact in de stand MAR.
Binnen 10  seconden moet de ingeschakelde 
versnelling op het display van het 
instrumentenpaneel verschijnen.
Als dat niet het geval is, zet dan het contact 
in de stand STOP
  en wacht tot het display 
van het instrumentenpaneel uitgaat.
Zet het contact nogmaals in de stand MAR. Als dit lampje gaat branden in 
combinatie met een melding op 
het display, duidt dit erop dat de 
versnellingsbak op de verkeerde 
manier wordt bediend door de bestuurder.
Als bij aangezet contact dit lampje 
gaat knipperen in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding op het 
display van het instrumentenpaneel, duidt dit 
op een storing in de versnellingsbak.
l
aat het systeem controleren door 
het P
e UG e OT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
 
l aat als het probleem niet is verholpen het 
systeem controleren door het P
e UG e OT-
netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden 
nooit in de neutraalstand (stand N).
Zet de selectiehendel alleen in de achteruit 
(stand  R) als de auto volledig stilstaat en het 
rempedaal is ingetrapt.
Wanneer u gelijktijdig het gaspedaal en 
het rempedaal intrapt, kan schade aan de 
versnellingsbak ontstaan.
Noodloopfunctie - vertraagd wegrijden
Deze procedure moet worden toegepast 
als het systeem het intrappen van het 
rempedaal niet signaleert of in het geval 
van een storing in de versnellingsbak bij het 
starten van de motor.
Trap het rempedaal stevig in.
Draai de contactsleutel ten minste   
7
  seconden in de stand AV V .
De motor wordt gestart.
Het systeem blijft werken in de 
noodloopfunctie: de versnellingsbak gebruikt 
de 3
e versnelling als hoogste versnelling en 
de automatische stand is niet beschikbaar.
laat als de motor niet kan worden gestart het 
systeem controleren door het P e UG e OT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
StoringAls de auto lang stilstaat met 
draaiende motor, is het raadzaam de 
versnellingsbak in de neutraalstand   
(stand  N) te houden.
Als de auto stilstaat met draaiende 
motor en de eerste of tweede 
versnelling of de achteruitversnelling is 
ingeschakeld, selecteert de versnellingsbak 
in de volgende gevallen automatisch de 
neutraalstand, waarbij een geluidssignaal 
klinkt:
-
 
het gas- en/of rempedaal wordt
  
gedurende 3
  minuten niet ingetrapt,
-
 
het rempedaal wordt al 10
   minuten 
ingetrapt,
-
 
het bestuurdersportier is geopend en het
  
gas- en/of rempedaal wordt gedurende 
1,5
  seconde niet ingetrapt,
-
 
storing in de versnellingsbak. W
anneer uw auto gesleept wordt, 
dient u ervoor te zorgen dat de 
versnellingsbak in de neutraalstand   
(stand  N) staat.
 Rijd altijd stapvoets als de weg onder
 
water staat of bij het oversteken van 
een wed. 
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel  
Page 61 of 193

 59
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
CONTACTSLOT
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand  MAR:  contact AAN.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand  AV V (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Starten van de motor
Verklikkerlampje startblokkering
Gebruik als dit lampje brandt een 
andere sleutel en laat de defecte 
sleutel controleren door het 
P
e UG e OT-netwerk.
Verklikkerlampje voorgloeien 
dieselmotor
Zet het contact in de stand MAR  
terwijl de handrem is aangetrokken 
en de versnellingsbak in de 
neutraalstand staat. Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt 
of de portieren, achterdeuren, 
schuifdeuren en motorkap goed 
zijn gesloten.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil en draai, terwijl de motor 
stationair draait, de contactsleutel in de 
stand 
STOP.
Hang geen zware voorwerpen aan de 
sleutel: dit kan namelijk storingen aan 
het contactslot veroorzaken. Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden 
wordt aanbevolen zogenaamde "winter" 
brandstof te tanken die speciaal geschikt is 
voor (zeer) lage temperaturen.
Wacht tot dit lampje uitgaat en zet 
vervolgens de startmotor in werking (stand 
AV V ) tot de motor aanslaat.
Hoe lang het lampje brandt, is afhankelijk 
van de weersomstandigheden. 
Als de motor warm is, brandt het lampje 
slechts een kort ogenblik en kunt u de motor 
direct starten.
l
aat de sleutel los zodra de motor draait.
l
aat bij temperaturen onder -23°C 
de motor gedurende vier minuten 
stationair draaien. Dit is belangrijk voor de 
goede werking en de levensduur van de 
motor en de transmissie. 
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen  
Page 62 of 193

 60
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
HILL START  A SSIST
Deze functie, die is geïntegreerd in het 
e
SC-systeem, vergemakkelijkt het wegrijden 
op een helling, door uw auto, nadat u het 
rempedaal hebt losgelaten, ongeveer 
2
  seconden op zijn plaats te houden. In 
die tijd kunt u uw voet naar het gaspedaal 
verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-
 
als de auto volledig stilstaat terwijl u het
  
rempedaal intrapt,
-
 
bij draaiende motor
 ,
-
 
op hellingen met een percentage van
  
minimaal 5%, Werking
Als de auto met draaiende motor op een 
helling stilstaat, wordt deze even op zijn 
plaats gehouden als u het rempedaal 
loslaat en:
-
 
bij een handgeschakelde versnellingsbak
  
de eerste versnelling of de neutraalstand 
hebt ingeschakeld,
-
 
bij een elektronisch bediende
  
versnellingsbak de stand A  of M hebt 
geselecteerd.
Als de auto met draaiende motor 
bergafwaarts stilstaat en de 
achteruitversnelling ingeschakeld 
is, wordt de auto even op zijn plaats 
gehouden als u het rempedaal loslaat.
Als het gaspedaal niet binnen 
2
  seconden wordt ingetrapt, wordt 
het systeem automatisch uitgeschakeld en 
valt de remdruk geleidelijk weg. Tijdens 
deze fase wijst een mechanisch geluid erop 
dat de remmen loskomen en de auto in 
beweging begint te komen. Verlaat de auto niet in de korte periode 
dat u de hill start assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor 
draait, trek dan de handrem aan. Controleer 
of het verklikkerlampje van de handrem op 
het instrumentenpaneel constant brandt.
Storing
Bij een storing in de systeem 
gaan op het instrumentenpaneel 
deze verklikkerlampjes branden. 
Raadpleeg het P
e UG e OT-
netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats om het systeem te 
laten controleren.
 In de ST
OP-stand van het Stop & 
Start-systeem is de hill start assist 
uitgeschakeld. 
Starten en stoppen  
Page 63 of 193

 61
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
- bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak: zet, terwijl de auto 
stilstaat, de versnellingsbak in de 
neutraalstand en laat de koppeling los,
-
 
bij een auto met een elektronsich  
gestuurde
 versnellingsbak: houd, 
terwijl de auto stilstaat, het rempedaal 
ingetrapt. Bijzonderheden: geen overgang naar de 
STOP-stand
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-
 
het bestuurderportier geopend is,
-
  
de veiligheidsgordel van de bestuurder
  
losgemaakt is,
-  
de achteruitversnelling is ingeschakeld,
-
  
bepaalde bijzondere omstandigheden
  
(laadtoestand accu, motortemperatuur, 
regeneratie van het roetfilter, 
rembekrachtiging, buitentemperatuur 
enz.) dat niet toelaten.
 In dat geval wordt een melding
  
weergegeven op het display van 
het instrumentenpaneel en gaat het 
verklikkerlampje  "S" gedurende 
enkele seconden knipperen om 
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
STOP & S TART- S y STEEM
Het Stop & Start-systeem zet de motor 
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood 
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt 
automatisch gestart (START-stand) als u 
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt 
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat perfect is 
aangepast aan het stadsverkeer, zorgt voor 
een lager brandstofverbruik, minder uitstoot 
van schadelijke stoffen en een aangename 
rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" op het 
instrumentenpaneel gaat branden 
en de motor wordt afgezet: Om te voorkomen dat de motor te 
vaak wordt uitgezet als u langzaam 
rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch 
afgezet als de auto een snelheid van 
minimaal 10   km/h heeft bereikt.
In de STOP-stand van het Stop & Start-
systeem is de hill holder uitgeschakeld.
Verlaat nooit de auto zonder eerst 
het contact met de sleutel te hebben 
afgezet.
Tank nooit als de motor door het   
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in 
dat geval altijd het contact af en neem de 
sleutel uit het contactslot. 
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen  
Page 64 of 193

 62
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Bijzonderheden: automatisch activeren van 
de START-stand
De START-stand wordt automatisch 
geactiveerd als:
- 
de auto wegrolt op een helling,
-
 
de motor ongeveer drie minuten geleden
  
is afgezet door het Stop & Start-systeem,
-
 
bepaalde bijzondere omstandigheden
  
(laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, buitentemperatuur 
enz.) dit niet toelaten. Gebruiksvoorschrift
Als u bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak in de STOP-stand een 
versnelling inschakelt, maar daarbij het 
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, 
wordt de motor in sommige gevallen niet 
weer gestart.
e
r gaat dan een verklikkerlampje branden 
of er wordt een melding weergegeven die 
aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig 
moet intrappen om de motor weer te laten 
starten.
Als de motor automatisch is afgezet 
(STOP-stand) en de bestuurder zijn 
veiligheidsgordel losmaakt en een 
voorportier opent, dan kan de motor 
uitsluitend weer met de contactsleutel 
worden gestart. Dit wordt aangegeven door 
een geluidssignaal in combinatie met het 
knipperen van het verklikkerlampje Service 
en het weergeven van een melding op het 
display van het instrumentenpaneel.
Als de motor automatisch is gestart (START-
stand) en de bestuurder gedurende de 
daaropvolgende drie minuten de auto niet 
bedient, zet het systeem de motor definitief 
af. De motor kan dan uitsluitend weer met 
de contactsleutel worden gestart.
Overgang naar de START-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" gaat uit 
en de motor wordt gestart:
-
 
bij een auto met een handgeschakelde
 
versnellingsbak: trap het 
koppelingspedaal volledig in,
-
 
bij een auto met een elektronisch  
gestuurde
  versnellingsbak:
●
 
laat het rempedaal los met de 
selectiehendel in de stand  A
 of M,
●
 
of schakel de achteruitversnelling
 in.
 In dat geval wordt een melding
 
weergegeven op het display van 
het instrumentenpaneel en gaat het 
verklikkerlampje  "S" gedurende 
enkele seconden knipperen om 
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als in de STOP-stand de 
selectiehendel van de elektronisch 
gestuurde versnellingsbak in een 
andere stand wordt gezet, wordt de 
motor weer gestart.
Als de motor bij stilstand op een 
helling automatisch wordt afgezet, 
moet, aangezien de hill holder uitsluitend bij 
draaiende motor werkt, de motor opnieuw 
gestart worden en een versnelling worden 
ingeschakeld alvorens het rempedaal kan 
worden losgelaten. 
Starten en stoppen  
Page 65 of 193

 63
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Uitschakelen
Als u geen concessies wilt doen aan 
het thermische comfort, kunt u het  
Stop & Start-systeem uitschakelen, 
zodat de airconditioning continu blijft 
werken. Het systeem behoudt na het starten 
van de motor met de sleutel dezelfde 
status (ingeschakeld of uitgeschakeld) 
als voordat de motor werd afgezet.
U kunt dit systeem op elk willekeurig 
moment uitschakelen door de toets "S  - 
OFF" in te drukken.
Het verklikkerlampje in de toets gaat 
branden en er verschijnt een bericht op het 
display van het instrumentenpaneel.
Als u het systeem met de motor in de 
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de 
motor direct weer gestart.
Storing Onderhoud
Bij een storing in het Stop & 
Start-systeem wordt het systeem 
uitgeschakeld, gaan deze 
verklikkerlampjes branden op 
het instrumentenpaneel en wordt 
er een melding weergegeven 
op het display van het 
instrumentenpaneel.
l
aat het systeem controleren door 
het P
e
UG
e OT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou 
optreden, kan de motor gestart worden 
door het koppelingspedaal volledig in te 
trappen of door de selectiehendel in de 
neutraalstand te zetten. Zet het contact altijd met de sleutel 
af als u handelingen onder de 
motorkap wilt verrichten, om letsel door het 
automatisch activeren van de START-stand 
te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken 
en maakt gebruik van een speciale accu 
(raadpleeg voor meer informatie het 
P e UG e OT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door 
P e UG e OT voorgeschreven accu's kan 
leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt 
gebruik van geavanceerde technologie. 
l
 aat eventuele werkzaamheden uitsluitend 
door een officiële P
e UG e OT-dealer 
uitvoeren.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de toets "S  - OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het 
verklikkerlampje in de toets gaat uit en er 
wordt een melding weergegeven op het 
display van het instrumentenpaneel. 
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen  
Page 115 of 193

 11 3
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Brake-Assist-System*
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen 
de optimale remdruk sneller wordt bereikt, 
zodat de remafstand kleiner wordt. Het 
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit 
van het e SC-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het 
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een 
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde 
bedieningskracht minder wordt en dat de 
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig 
in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder 
worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESySTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt 
in via de remmen van één of meer wielen 
en via het motorkoppel om de auto (binnen 
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste 
koers te brengen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld 
zodra de motor wordt gestart en kan niet worden 
uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te 
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt 
van de door de bestuurder gewenste richting.
Als dit verklikkerlampje gaat 
branden in combinatie met een 
melding op het display van het 
instrumentenpaneel, wijst dit op 
een storing in dit systeem. Het systeem 
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
l
aat het systeem controleren door 
het P
e UG e OT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en 
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale 
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen van 
de wielen door in te grijpen op de remmen 
van de aangedreven wielen en op het 
motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit van het 
ASR-systeem en treedt in werking als te abrupt 
wordt geschakeld of als de aangedreven wielen 
gaan glijden. Door het motorkoppel te vergroten 
zorgt het systeem ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze 
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de 
auto grip verliest of uit de koers dreigt te 
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto 
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle 
grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen 
kunnen spinnen en weer grip kunnen 
krijgen.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje 
op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing 
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden  
Page 120 of 193

 11 8
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
De voorstoelen zijn voorzien van 
veiligheidsgordels met pyrotechnische 
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de 
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling  
van de gesp te controleren.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het 
bekken worden gebracht. De schoudergordel 
moet langs het holle gedeelte van de 
schouder worden geplaatst.
Veiligheidsgordels met oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische 
blokkeerinrichting die in werking treedt bij 
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van 
veiligheidsgordels met gordelspanners en 
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid 
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen 
nog verder verbeterd. De gordelspanners 
dienen om, afhankelijk van de kracht van de 
aanrijding, de autogordels stevig tegen de 
lichamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners 
werken alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht 
waarmee de gordel tegen het lichaam van 
de inzittende getrokken wordt.
Waarschuwingslampje 
veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel 
niet heeft vastgemaakt, gaat 
bij het starten van de motor het 
waarschuwingslampje branden.
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI)
De driezitsbank is voorzien van driepunts 
veiligheidsgordels met oprolautomaat en 
spankrachtbegrenzer.
De middelste zitplaats is voorzien van een 
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn 
bevestigd aan de rugleuning.
Als een veiligheidsgordel niet wordt 
gebruikt, kunt u de gesp ervan 
opbergen in de daarvoor bestemde 
uitsparing in de zitting.
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel 
niet heeft vastgemaakt, werkt de 
START-stand van het Stop & Start-systeem 
niet. In dat geval kan de motor alleen met de 
sleutel worden gestart. 
Veiligheidsgordels  
Page 144 of 193

 142
Bipper_nl_Chap08_verifications_ed02-2014
BRANDSTOF TANKEN
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Te laag brandstofniveau
Als het minimale brandstofniveau 
is bereikt, gaat dit lampje 
branden. e r bevindt zich op dat 
moment nog ongeveer 6
 
liter 
brandstof in de tank
. Tank 
bij de eerstvolgende gelegenheid om te 
voorkomen dat u met een lege tank strandt.
e
en pijl op het instrumentenpaneel geeft 
weer aan welke zijde van de auto zich de 
tankklep bevindt.
Het tanken dient met afgezette motor te 
geschieden.
-
 
Open de brandstoftankklep.
-
 
Houd met één hand de tankdop vast.
-
 
Steek met uw andere hand de sleutel
  
in het slot en draai deze een derde 
omwenteling.
-
 
V
erwijder de tankdop en hang deze op 
aan de haak aan de binnenzijde van de 
klep.
ONDERBREKING 
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de 
brandstoftoevoer en de elektrische voeding 
van de auto automatisch onderbroken.
Gelijktijdig worden de deuren automatisch 
ontgrendeld en gaan de plafonniers 
branden. 
e r verschijnt een melding op 
het display van het instrumentenpaneel, 
afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Draai de sleutel in de stand STOP om 
ontlading van de accu te voorkomen.
Controleer buiten de auto of u 
geen brandstof ruikt en of er geen 
brandstoflekkage is.
Tank nooit als de motor door het   
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in 
dat geval altijd het contact af met de 
sleutel. Als de brandstoftankklep geopend is, 
blokkeert een veiligheidssysteem het 
openschuiven van de zijdeur (Combi).
Op een sticker aan de binnenzijde van 
de klep staat de voorgeschreven soort 
brandstof aangegeven.
Bij het openen van de dop kan een geluid 
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit 
wordt veroorzaakt door een vacuüm en 
is een normaal verschijnsel dat wordt 
veroorzaakt door de afdichting van het 
brandstofcircuit.
l
aat het vulpistool bij het aftanken van de 
auto nooit meer dan 3
 
keer automatisch 
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen 
er storingen optreden.
Vergrendel na het tanken de vuldop en 
sluit de tankklep. 
Brandstof