PEUGEOT EXPERT 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: EXPERT, Model: PEUGEOT EXPERT 2021Pages: 324, PDF Size: 10.89 MB
Page 111 of 324

109
Veiligheid
5Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling)
optimaliseert de tractie door het motorkoppel
te regelen en de remmen van de aangedreven
wielen te bedienen om te voorkomen dat een
of meerdere wielen gaan spinnen. Bovendien
verbetert dit systeem de koersstabiliteit van de
auto.
Als er een verschil is tussen de koers van
de auto en de door de bestuurder gewenste
koers, grijpt de dynamische stabiliteitsregeling
automatisch in op het motorkoppel en remt
een of meerdere wielen af zodat de auto weer
de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen de
natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij
een probleem met de grip of de koers van
de auto (het waarschuwingslampje knippert op
het instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (als de auto
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw, of
op losse grond rijdt) kan het nuttig zijn om de
DSC/ASR-systemen uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip krijgen.
Wij raden u echter aan om de systemen zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
Alleen het ASR-systeem kan via het touchscreen worden uitgeschakeld.
Uitschakelen met de toets of Advanced Grip
Control
Druk op deze toets of zet de draaiknop in
deze stand.
Het controlelampje in de toets of de draaiknop
gaat branden: de DSC/ASR-systemen hebben
geen effect meer op de werking van de motor.
Uitschakelen via het touchscreen
Schakel het ASR-systeem in het menu
"Rijverlichting/Auto " uit.
Er wordt een bevestiging weergegeven
en het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Het ASR-systeem grijpt dan niet meer in op de
werking van de motor.
Opnieuw inschakelen met de toets of
Advanced Grip Control
Druk op deze toets.
Of
Draai de knop in deze stand.
Het lampje in de toets of draaiknop gaat uit.
Opnieuw inschakelen via het touchscreen
Schakel het ASR-systeem in het menu
"Rijverlichting/Auto " in.
Er wordt een bevestiging weergegeven
en het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt afgezet of bij
een snelheid hoger dan 50
km/h.
Bij een snelheid lager dan 50
km/h moeten deze
systemen handmatig weer worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. Dat betekent
echter niet dat de bestuurder meer risico's
mag nemen of hard mag rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat
Page 112 of 324

11 0
Veiligheid
de systemen altijd zijn ingeschakeld, zeker
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken
als de aanbevelingen van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem
en elektronische onderdelen, en de
montageprocedures die door een PEUGEOT-
dealer worden toegepast worden gevolgd.
We raden het gebruik van winter- of all
season-banden aan om ervoor te zorgen
dat deze systemen ook onder winterse
omstandigheden goed blijven werken. Alle
vier de wielen moeten worden voorzien van
banden die zijn goedgekeurd voor uw auto.
Alle bandenspecificaties staan op de
banden-/laksticker vermeld. Zie het
betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de identificatie.
Intelligent Traction Control
Afhankelijk van de uitvoering is de auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie
op besneeuwde wegen: Intelligent Traction
Control.
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden zorgt dit systeem
dat de voorwielen minder doorslippen, voor een
optimale grip en bestuurbaarheid.
Bij gladheid raden wij u aan om op
winterbanden te rijden.
Aanhangerstabiliteitsc- ontrole (TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit
systeem de kans op slingeren van de auto en de
aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Het elektronische stabiliteitssysteem (ESC) moet
storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 60 en 160
km/h
liggen.
Als het systeem detecteert dat de aanhanger slingert, worden de remmen
ingeschakeld om de aanhanger te stabiliseren
en wordt indien nodig het motorvermogen
verlaagd om de snelheid van de auto te verlagen
(dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat knipperen en de
remlichten gaan branden).
Zie voor meer informatie over gewichten en
aanhangergewichten het hoofdstuk Technische
gegevens en aanhangergewichten of het
kentekenbewijs van uw auto.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig rijden met een trekhaak.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Verlaag de snelheid en rijd voorzichtig wanneer
u verder wilt rijden met de aanhanger.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Het stabiliteitscontrolesysteem voor de
aanhanger biedt extra veiligheid onder
normale rijomstandigheden, wanneer de
aanbevelingen voor gebruik van aanhangers
en de geldende wetgeving in uw land in acht
worden genomen. Dit moet de bestuurder niet
aanmoedigen om extra risico's te nemen,
zoals op een onjuiste manier een aanhanger
gebruiken (bijvoorbeeld met te veel belasting,
een te hoge kogeldruk, versleten banden,
banden met een lage bandenspanning of een
defect remsysteem) of te snel rijden.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet
waar dat de aanhanger gaat slingeren, vooral
met een lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek
rijdt, kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert.
Page 113 of 324

111
Veiligheid
5Advanced Grip Control
(Afhankelijk van de uitvoering)
Een specifieke en gepatenteerde
antispinregeling waarmee de grip op
ondergronden met sneeuw, modder en zand
wordt verbeterd.
Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik
onder uiteenlopende omstandigheden, zodat
u ook onder gladde omstandigheden kunt
manoeuvreren (bij normaal gebruik van de
personenauto).
In combinatie met Peak Mountain Snow
Flake-vierseizoenenbanden weet dit systeem
veiligheid, grip en tractie uitstekend te
combineren.
Het motorvermogen kan alleen optimaal worden
gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt
ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem
draait de motor soms met hoge toerentallen; dit
is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat er
een lampje branden en wordt er een melding
weergegeven om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESC)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de
verschillende normale rijomstandigheden die
kunnen voorkomen.
Telkens wanneer u het contact afzet, neemt het systeem automatisch deze
stand aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment
heeft.
(regeling actief tot 80
km/h)
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de
minste grip, zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip
krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel
naar het wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50
km/h)
Zand
In deze stand kunnen de twee
aangedreven wielen tegelijkertijd iets
spinnen, zodat de auto vooruit kan rijden en niet
vast komt te zitten in het zand.
(regeling actief tot 120
km/h)
Gebruik geen andere standen in zand,
anders bestaat de kans dat de auto vast
komt te zitten.
U kunt de ASR en de DSC uitschakelen
door de draaiknop in de stand " OFF" te
draaien.
De ASR en het DSC grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld bij een snelheid van 50
km/h of
als het contact opnieuw wordt ingeschakeld.
Page 114 of 324

11 2
Veiligheid
Voorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u kunt
er ook mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
–
het rijden in terreinen die de onderzijde
van de auto zouden kunnen beschadigen
of waarin onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler
, ...) geraakt zouden kunnen
worden door stenen of andere objecten,
–
het rijden in terrein met steile hellingen en
weinig grip,
–
het doorwaden van beekjes en stroompjes,
enz.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als
hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanners
Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt en bevordert daarmee de
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags
afgaan. Wanneer de gordelspanners worden
geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook
en een knal uit komen, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading in het
systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van
de airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze veiligheidsgordels zorgen voor
extra bescherming van de bestuurder en
voorpassagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden worden getrokken.
Page 115 of 324

11 3
Veiligheid
5De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt ingeschakeld.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
Hoogteverstelling
► Beweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te
plaatsen.
►
Schuif het bevestigingspunt omhoog om het
hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel
moet in het holle gedeelte van de
schouder vallen.
Tweezitsbank vóór
Zorg er bij auto's met een voorbank voor dat de
juiste veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting
wordt gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet in de gordelsluiting van de middelste
veiligheidsgordel en andersom, en gebruik de
gordel van de bestuurder niet voor de middelste
zitplaats.
Veiligheidsgordels achter
De driezitsbank (eendelig of 1/3 - 2/3 gedeelde
bank) is voorzien van driepuntsgordels en
oprolautomaten bij de buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats heeft een gordelgeleider
en een oprolautomaat die zijn bevestigd aan de
rugleuning.
De oprolautomaten voor de veiligheidsgordels
van de buitenste zitplaatsen op de 2e zitrij
beschikken over spankrachtbegrenzers.
Page 116 of 324

11 4
Veiligheid
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met oprolautomaten.
Bevestig elke veiligheidsgordel van de
2e en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Verwissel geen gordels of gespen van
de buitenste zitplaatsen met die van de
middelste zitplaats.
Zorg dat de gordel van de middelste zitplaats
niet klem komt te zitten bij het neerklappen
van de buitenste zitplaatsen of het plaatsen
van de rugleuningen in de tafelstand.
Controleer na het opklappen of verplaatsen
van (een deel van) de achterbank of de
gordels goed zijn opgerold en of deze goed
kunnen worden vastgemaakt.
Wanneer u de buitenste zitplaatsen
verwijdert/terugplaatst of wanneer u bij de
3e zitrij moet zijn, zorg dan dat de middelste
veiligheidsgordel niet klem komt te zitten.
Met individuele stoelen
Allure, Business VIP
Ze zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel en een aan
de rugleuning bevestigde geleider en
oprolautomaat.
Waarschuwingslampjes
veiligheidsgordel(s)
A. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
vóór losgemaakt/niet vastgemaakt
B. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links
losgemaakt/niet vastgemaakt
C. Waarschuwingslampje middelste
veiligheidsgordel niet vastgemaakt (als uw
auto is uitgerust met een bank vóór met 2
zitplaatsen).
D.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechts losgemaakt/niet vastgemaakt (als uw
auto is uitgerust met individuele voorstoelen).
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechts losgemaakt (als uw auto is uitgerust
met een bank vóór met 2 zitplaatsen).
Als bij het aanzetten van het contact één of meer
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of weer
zijn losgemaakt, gaat het waarschuwingslampje
van de betreffende veiligheidsgordel(s) branden.
Bij een rijsnelheid van ongeveer 20 km/h of
hoger knippert het waarschuwingslampje
(of de waarschuwingslampjes) gedurende 2
minuten, in combinatie met een geluidssignaal.
Na deze 2 minuten blijft het (de) betreffende
waarschuwingslampje(s) branden zolang de
bestuurder of de passagier de veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast,
ongeacht de reistijd en de plaats waar u in de
auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Page 117 of 324

11 5
Veiligheid
5Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
–
moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt.
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gebruikt.
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
–
mag er niets aan de gordel worden
gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op
schoot zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
om te garanderen dat de werkzaamheden
volgens de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding
worden blootgesteld:
–
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd
en de inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten.
–
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
Page 118 of 324

11 6
Veiligheid
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A.Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags
worden geactiveerd, veroorzaakt de
pyrotechnische lading in het systeem een
geluid en een kleine hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meerdere airbags wordt geproduceerd, kan
het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en
passagier voorin bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel
ingebouwd en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden geactiveerd, met uitzondering
van de airbag aan passagierszijde als deze is
uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór
(A), in de lengterichting van de auto en vanaf
de voorzijde richting de achterzijde van de auto,
die zich op een horizontale ondergrond moet
bevinden.
De airbags vóór worden opgeblazen tussen
de bestuurder en het stuur en tussen de
passagier(s) voorin en het dashboard om
te verhinderen dat deze naar voren worden
geslingerd.
Houd tijdens het rijden het
dashboardkastje gesloten. Inzittenden
kunnen anders gewond raken bij een ongeval
of een noodstop.
Page 119 of 324

11 7
Veiligheid
5Zijairbags
Indien uw auto is uitgerust met zijairbags,
beschermen deze de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de buik en het hoofd, te
verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de buik
en het hoofd van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags (2e en 3e
zitrij)
Active, Allure, Business VIP
Wanneer uw auto is uitgerust met window-
airbags, helpen deze de inzittenden
(uitgezonderd de passagiers op de middelste
zitplaatsen) te beschermen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding door de kans op letsel aan
de zijkant van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn in de stijlen en
hemelbekleding aangebracht.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, waarbij de krachten loodrecht
op de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van de auto
worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
passagiers op de buitenste zitplaatsen achterin
en de ruiten.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. Neem contact op
met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zijairbags niet
geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
inzittenden en de airbags (zoals kinderen,
dieren of voorwerpen), en bevestig niets in
de buurt of de baan van de airbags, omdat dit
voor letsel kan zorgen als de airbags afgaan.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
Page 120 of 324

11 8
Veiligheid
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Gebruik alleen goedgekeurde
stoelhoezen die compatibel zijn met
deze airbags. Neem voor informatie over
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (zoals
kleding): dit zou bij het activeren van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen,
kan ertoe leiden dat deze sensoren niet
meer goed werken. In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Active, Allure, Business VIP
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; wanneer de window-airbags
worden geactiveerd, kan dit tot hoofdletsel
leiden.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet,
omdat deze deels voor de bevestiging van de
window-airbags zorgen.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
–
Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes
op
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.
–
De veiligste plaats voor het vervoeren van
een kind is volgens de statistieken een plaats
op de achterbank van uw auto.
–
Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de "rug in de rijrichting" worden
vervoerd.
Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen van de auto te
vervoeren:
–
tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting ",
–
vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting ".