Peugeot Expert Tepee 2011 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2011, Model line: Expert Tepee, Model: Peugeot Expert Tepee 2011Pages: 268, PDF Size: 9.92 MB
Page 41 of 268
39
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT
u GAAT RIJDE
N
2
Starten van de auto
Bij draaiende motor wegrijden in
de stand P
:
Voor een maximale acceleratie zonder
de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt tot voorbij het zware
punt (kick down). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor
het maximum toerental bereikt.
Bij een afdaling schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af
te remmen en voor een optimale acceleratie
zodra het gaspedaal weer wordt ingetrapt.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt
de versnellingsbak niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotseling
loslaat.
Bij stilstand met de selectiehendel in stand
D
(drive), treedt een trillingsdempend
systeem in werking zodra het rempedaal
ingetrapt wordt.
- laat langzaam het rempedaal
los; de auto begint meteen te
rijden.
- Trap altijd het rempedaal in
om uit de stand P te kunnen
schakelen,
- selecteer de stand R
of D
,
- laat langzaam het rempedaal
los; de auto begint meteen te
rijden.
U kunt ook wegrijden vanuit
de stand N
:
- Trap het rempedaal
in en zet de
handrem los,
- selecteer de stand
R
, D
of M
,
- Selecteer de stand D
. De versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling afhankelijk van
de volgende parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg,
- de belading van de auto.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
Achteruit
- Selecteer de stand R
als de
auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Stilzetten van de auto, starten van
de motor
- Selecteer de stand P
om
de auto stil te zetten
en
te starten
, met of zonder
gebruik van de handrem.
Als de accu geen stroom levert en de
selectiehendel in de stand P
staat, is
het onmogelijk om naar een andere
stand te schakelen.
- U kunt ook de stand N
selecteren om de auto te
parkeren
of de motor te
starten
, met gebruik van de
handrem.
Laat, als bij het wegrijden per ongeluk
de selectiehendel in de stand N
staat,
het motortoerental terugvallen tot stationair
voordat de stand D
wordt geselecteerd om
vervolgens weer gas te geven.
Page 42 of 268
40
Versnellingsbakken en stuurwiel
Handbediende stand
Handmatig schakelen met de selectiehendel.
- Selecteer de stand M
van de
selectiehendel,
- beweeg de selectiehendel naar het
symbool + om op te schakelen,
van 1 t/m 6,
- beweeg de selectiehendel naar het
symbool - om terug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(automatische stand) naar de stand M
(handbediende stand) worden geschakeld.
In de handbediende stand kan alleen
worden geschakeld als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor
dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand 1.
Gebruiksvoorschrift
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als
de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P
of
R
als de auto niet volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een andere
stand om af te remmen op een glad wegdek.
In de volgende gevallen is er kans op grote
schade aan de versnellingsbak:
- als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
- als u in geval van een lege accu de
selectiehendel vanuit de stand P
in een
andere stand probeert te zetten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
, D
of M
is geselecteerd, zet de auto zich al in
beweging, zelfs als het gaspedaal niet wordt
ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen in de
auto achter als de motor draait
.
Storing
Een storing wordt aangegeven door een
geluidssignaal, de melding "Storing
automatische transmissie"
op het display.
In dit geval werkt de versnellingsbak met
een noodprogramma (blokkering in de 3e
versnelling). U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R
vanuit
de stand P
, of R
vanuit de stand N
, (zonder
gevaar voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk
van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 43 of 268
41
VOORDAT
u GAAT RIJDE
N
2
STARTEN EN STOPPEN
Sleutel
Zorg ervoor dat de sleutel niet in contact
komt met smeer, stof of regen en bewaar de
sleutel niet in een vochtige omgeving.
Hang geen zware voorwerpen, zoals een
sleutelhanger, aan de sleutel; dit kan
storingen in het contactslot veroorzaken.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet. Laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het stuurwiel
tot het stuurslot wordt vergrendeld. Haal de
sleutel uit het contact.
Gebruiksvoorschrift: starten
Controleer als dit lampje brandt of de
portieren, achterdeuren, schuifdeuren
en de motorkap goed zijn gesloten!
Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
Als de motor voldoende op
temperatuur is, gaat het lampje
na minder dan 1 seconde uit en
kunt u de motor direct starten.
Wacht bij koud weer tot dit lampje uitgaat
en zet vervolgens de startmotor in werking
(stand "Starten") tot de motor aanslaat.
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact afzet enkele
seconden draaien om het toerental van de
turbocompressor (dieselmotor) te laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van alleen een versnelling bij
het parkeren van de auto is niet afdoende.
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verdraai terwijl u de contactsleutel omdraait
het stuurwiel iets (zonder te forceren) om het
stuurslot te ontgrendelen. In deze stand kunnen
verschillende accessoires functioneren.
Verklikkerlampje geopend portier
STUURWIEL IN HOOGTE ENDIEPTE VERSTELLEN
Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij
stilstaande auto, door de hendel omlaag te
bewegen.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand en
zet dan de hendel weer goed vast. Starten en stoppen
Versnellingsbakken en stuurwiel
Page 44 of 268
42
Stuurkolomschakelaars
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor. Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
LICHTSCHAKELAAR
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links : duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts : duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
Page 45 of 268
43
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als ‘s nachts, is
het mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt het
mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór
blijven branden. Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming, kan
de auto zijn uitgerust met verlichting overdag.
Als de auto wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B naar
voren te draaien en uitgeschakeld door de ring
naar achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren). Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Page 46 of 268
44
Stuurkolomschakelaars
Automatisch inschakelen van de verlichting
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt een
melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading. Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers. Het parkeerlicht en het
dimlicht worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling. Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
Page 47 of 268
45
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
È
Eén keer wissen
(omlaag duwen). Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO
, waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO
komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking in
combinatie met het tijdelijk inschakelen van
de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus".
Automatische ruitenwissers
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2 , 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige
stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.
Page 48 of 268
Stuurkolomschakelaars
Onderhoudsstand ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
voorruitstijlen. Deze stand moet worden gebruikt voor ‘s
winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
“Ruitenwisserbladen vervangen”.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat, om
te voorkomen dat de automatische
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Draai de ring tot de eerste stand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan, wacht
tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan
pas de ruitenwisser achter aan.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen
van de automatische ruitenwissers verschijnt
een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet
is geweest, moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één keer
omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I
, 1
of 2
. Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking
van de automatische ruitenwissers werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Page 49 of 268
47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling. Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid
(118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF
- de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.
Page 50 of 268
48
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand CRUISE
.
De snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld.
Eerste keer activeren/instellen van een snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets SET-
of SET+
.
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk
overschrijden van de ingesteldesnelheid
Het is mogelijk gas te geven
en tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets
of trap op het rem- of
koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee manieren
verhogen:
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.