Peugeot Partner 2011 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2011, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2011Pages: 200, PDF Size: 6.5 MB
Page 111 of 200

109
6
Brandstof
BRANDSTOF TANKEN
Te laag brandstofniveau
Tanken
Het tanken dient met afgezette motor
te geschieden.
- Open de brandstofvulklep.
- Steek de sleutel in het slot en draai
de sleutel een kwart omwenteling
om.
- Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Zorg ervoor dat tijdens het tanken,
als de brandstofvulklep geopend
is, niemand de schuifdeur
probeert te openen. Als het minimum
brandstofniveau is bereikt,
gaat dit lampje branden.
Er bevindt zich nog ongeveer 8 liter
in de tank. Tank bij de eerstvolgende
gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Rijd de tank nooit helemaal leeg, dit
zou tot storingen in de emisseregeling
en/of het inspuitsysteem kunnen
leiden.
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Op een sticker aan de binnenzijde van
het tankklepje staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Er moet minstens 5 liter bijgevuld
worden voordat de meter de nieuwe
hoeveelheid brandstof in de tank
correct aangeeft.
Bij het verwijderen van de tankdop kan
er enige zuiging ontstaan. Dit vacuüm
is normaal en komt door de afdichting
van het brandstofcircuit.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3
keer
automatisch uitspringen. Indien dit wel
gebeurt, kunnen er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop
en sluit de vulklep.
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 (deze bevatten 10%
ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85
(deze bevatten tot 85% ethanol) zijn
uitsluitend geschikt voor auto's die
speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit
van de ethanol moet voldoen aan de
Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op
brandstoffen met een ethanolgehalte
tot 100% (type E100), worden alleen
verkocht in Brazilië.
Page 112 of 200

DIESEL
11 0
Brandstof
BRANDSTOFTOEVOER
UITGESCHAKELD
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstofl ekkage is en herstel de
brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP),
- neem de sleutel uit het contactslot,
- plaats de sleutel in het contactslot,
- zet het contact aan en start de
motor.
HANDOPVOERPOMP DIESEL
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de
ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte),
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap".
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel
die voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan
de pomp getankt kunnen worden (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Page 113 of 200

111
SNEL WEER OP WE
G
7
ACCU
Wacht 2 minuten na het uitzetten van
het contact alvorens de accu los te
koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet
los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact AAN
en wacht 1 minuut alvorens de motor
te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk als er zich na deze handeling
toch nog problemen voordoen.
Wacht ongeveer 3 minuten na het
vervangen van een lamp alvorens de
accu aan te sluiten. Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
ECO-MODE
Laden met behulp van een
acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de
fabrikant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan de
accukabels los en reinig de polen
en de klemmen.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de
(+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op
een zo ver mogelijk van de accu
verwijderd massapunt van de te
starten auto,
- stel de startmotor in werking en
laat de motor draaien,
- wacht tot de motor stationair
draait en neem dan de kabels los. Nadat de motor is afgezet wordt bij
aangezet contact na 30 minuten een
aantal elektrische voorzieningen
(ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, enz.)
automatisch uitgeschakeld om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Op dat moment knippert het
verklikkerlampje voor het laden van de
accu en verschijnt er een melding op
het display.
Start de motor en laat deze enige
tijd draaien om de bovengenoemde
voorzieningen weer te kunnen
gebruiken.
De beschikbare tijd bedraagt het
dubbele van de tijd dat de motor heeft
gedraaid. Deze tijd zal echter altijd
tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden. Accu
Page 114 of 200

11 2
Wiel verwisselen
1. PLAATSEN VAN DE AUTO
- Verzeker u ervan dat alle
inzittenden de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plek
bevinden.
- Zet de auto voor zover mogelijk op
een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond.
- Zet de handrem vast, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in.
- Blokkeer indien mogelijk het
wiel schuin tegenover het te
verwisselen wiel met een wielblok
(indien aanwezig).
Bij auto's met een trekhaak kan
het nodig zijn de achterzijde op te
krikken om het reservewiel uit de
reservewielhouder te kunnen nemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
wanneer sprake is van bijzondere
omstandigheden of zware belading.
WIEL VERWISSELEN
2. GEREEDSCHAP
- Het gereedschap bevindt zich in
het opbergvak onder de voorstoel.
Schuif de stoel, indien nodig,
naar voren voor toegang tot het
opbergvak via de achterzijde.
- Draai de moer los en verwijder de
krik en de wielsleutel.
1.
Wielsleutel.
2.
Krik.
3.
Gereedschap om sierdop van
lichtmetalen velgen te verwijderen.
4.
Wielblok.
De krik en het gereedschap zijn
specifi ek voor uw auto. Gebruik ze niet
voor andere doeleinden.
Page 115 of 200

11 3
SNEL WEER OP WE
G
7
Wiel verwisselen
3. RESERVEWIEL
- Haal de reservewielhouder los van
de haak en plaats het reservewiel
in de nabijheid van het te
vervangen wiel.
- Draai de bout los met behulp
van de wielsleutel, tot de
reservewielhouder zo laag
mogelijk hangt.
- Open de achterdeuren voor
toegang tot het reservewiel.
Page 116 of 200

11 4
Wiel verwisselen
4. WERKWIJZE
- Plaats de kop van de krik in het
steunpunt bij het te verwisselen
wiel. Zorg ervoor dat het voetstuk
van de krik op een stevige
ondergrond staat en zich loodrecht
onder het steunpunt bevindt
- Draai de krik uit tot het wiel loskomt
van de grond.
- Draai alle wielbouten geheel los.
- Verwijder de wielbouten en het
wiel.
- Verwijder de wieldop door deze
los te trekken met behulp van het
hiervoor bestemde gereedschap.
- Draai de wielbouten iets los. Draai de krik niet uit voordat de
wielbouten van het te verwisselen
wiel iets zijn losgedraaid en het
wiel dat zich schuin tegenover
het te verwisselen wiel bevindt, is
geblokkeerd met een wielblok.
Page 117 of 200

11 5
SNEL WEER OP WE
G
7
Wiel verwisselen
- Laat de auto volledig zakken
door de krik omlaag te draaien en
verwijder de krik vervolgens.
- Draai de wielbouten met de
wielsleutel volledig vast, zonder te
forceren.
- Berg het wiel met de lekke band op
in de reservewielhouder.
- Hang de reservewielhouder op aan
de haak en draai deze omhoog met
behulp van de bout en de wielsleutel.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken). Gebruik nooit ander
gereedschap dan de wielsleutel.
5. MONTEREN VAN HET RESERVEWIEL
- Plaats het wiel op de naaf en draai
de wielbouten met de hand vast.
- Draai de wielbouten met de
wielsleutel enigszins vast.
Page 118 of 200

11 6
Sneeuwscherm
AFNEEMBAAR
SNEEUWSCHERM
Afhankelijk van het land van
bestemming wordt het afneembare
sneeuwscherm op het onderste
gedeelte van de voorbumper geplaatst
om een opeenhoping van sneeuw bij
de koelventilateur van de radiateur te
voorkomen.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen als de buitentemperatuur
hoger is dan 10°C (en er geen kans
op sneeuw meer is) of als de auto een
aanhanger trekt.
PLAATSEN
VERWIJDEREN
- Steek een schroevendraaier in de
opening ter hoogte van de clips.
- Wip de vier clips B
één voor één los.
- Breng het afneembare
sneeuwscherm aan in de richting
van de centreerstift A
op de
voorbumper.
- Zet het scherm vast door de vier
hoeken aan te drukken ter hoogte
van de clips B
.
6. MONTEREN VAN HET
GEREPAREERDE WIEL
Het wiel dient op dezelfde manier te
worden gemonteerd als bij stap 5. Vergeet
bovendien niet de sierdop te monteren.
Zie in de rubriek 8 het gedeelte
"Identifi catie" voor de plaats van
de sticker met informatie over de
banden.
Zie in de rubriek 2 het
gedeelte "Cockpit", hoofdstuk
"Bandenspanningsdetectie" voor
aanbevelingen na het vervangen van
een wiel met bandenspanningssensor.
Het noodreservewiel is niet
geschikt voor het afl eggen van
lange afstanden. Laat zo snel
mogelijk het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning
van het noodreservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat bovendien de lekke band zo
spoedig mogelijk repareren en het
oorspronkelijke wiel in de plaats van
het reservewiel monteren door het
PEUGEOT-netwerk.
Page 119 of 200

11 7
SNEL WEER OP WE
G
7
Lamp vervangen
LAMPEN VERVANGEN
Type B
Lamp met bajonetsluiting:
druk de lamp iets in en
draai hem linksom.
Type A
Volledig glazen lamp:
de lamp is gemonteerd
met een drukbevestiging.
Trek de lamp daarom
voorzichtig los.
Open de motorkap. Steek uw hand
achter de refl ector voor toegang tot
de lampen.
Ga in omgekeerde volgorde te werk
voor het vervangen van een lamp en
controleer altijd of de beschermkap
weer goed is gesloten.
Type C
Halogeenlamp: duw
de borgveer open en
verwijder de lamp uit de
lamphouder.
Het vervangen van een
halogeenlamp moet altijd met
uitgeschakelde verlichting
plaatsvinden. Wacht enkele minuten tot
de lamp afgekoeld is (risico van ernstige
brandwonden). Raak de lamp nooit met
uw vingers aan, gebruik hiervoor een
zachte, niet-pluizende doek.
Het is normaal dat aan de binnenzijde
van de koplampen enige condensvorming
optreedt. Bij regelmatig gebruik van de
auto zal deze vanzelf verdwijnen. Het vervangen van een lamp dient
plaats te vinden met afgezet contact
of losgekoppelde accu. Wacht na het
vervangen van een lamp 3 minuten
met het aansluiten van de accu.
Controleer telkens als u een lamp
vervangt of deze goed werkt.
Hogedrukreiniging
Lampen
Uw auto is voorzien van verschillende
typen lampen. Verwijder ze als volgt: Probeer hardnekkig vuil niet van
de koplampen, achterlichten en
omgeving te verwijderen met een
hogedrukreiniger, om te voorkomen
dat de vernislaag en de afdichtrubbers
beschadigd raken.
Page 120 of 200

11 8
Lamp vervangen
3.
Richtingaanwijzers
Type B
, PY21W - 21W
(amberkleurig)
- Verwijder het deksel door aan de
fl exibele rubberen lip te trekken.
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom.
- Druk de lamp iets in en draai
hem linksom.
- Vervang de lamp.
- Plaats het deksel terug en
controleer of het rondom
goed aansluit voor een goede
afdichting.
2.
Parkeerlicht
Ty p e A
, W5W - 5W
- Trek aan de rubber borglip en
verwijder het deksel.
- Trek aan de stekker om de
met een drukbevestiging
gemonteerde lamphouder los te
nemen.
- Vervang de lamp.
- Plaats het deksel terug en
controleer of het rondom
goed aansluit voor een goede
afdichting.
KOPLAMPEN
1.
Dimlicht/Grootlicht
Type C
, H4 - 55W
- Trek aan de rubber borglip en
verwijder het middelste deksel.
- Neem de stekker los.
- Maak de borglip los.
- Vervang de lamp en let erop
dat het metalen gedeelte goed
aansluit op de groeven van de
lampunit.
- Maak de borglip weer vast.
- Plaats het deksel terug en
controleer of het rondom
goed aansluit voor een goede
afdichting.