display Seat Ateca 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Ateca, Model: Seat Ateca 2017Pages: 348, PDF Size: 5.98 MB
Page 190 of 348

Bedienen
N - Vrije stand (stationair)
A l
s de k
euzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in-
strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aangegeven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mpu) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms t
andigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 190,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zorg er v
oor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of P
zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in eender welke st
and behalve P is het nodig
om het rempedaal ingetrapt te houden om de
wagen stil te houden, omdat ook bij statio-
nair toerental de krachtoverbrenging niet he-
lemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val onoplettend gas worden gegeven. De wa-
gen gaat anders direct rijden - ook wanneer
de parkeerrem is vastgezet - gevaar voor on-
gelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de keuz
ehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende motor en in
geschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor werk
en,
moet de parkeerrem wordt opgetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet - gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schu
w
ingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
300, Werken in de motorruimte. Let op
● Als u tijden
s het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de keuz
ehendel niet meer worden ver-
plaatst. In dit geval moet u de noodontgren-
delprocedure uitvoeren ›››
pag. 43. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 166
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk een rij
stand wordt ingeschakeld
188
Page 191 of 348

Rijden
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
k omt
.
D e k
euzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en tegelijk
ertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 166 .
Automatische keuzehendelvergrendeling
Als het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de ontgren-
delingsknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat: Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot 5
km/u (3 mpu). Bij een snelheid hoger dan 5
km/u (3 mpu) wordt de vergrendeling van de
hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het "losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als
de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver-
grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergrendeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
De sleutel kan na het uitschakelen uit het
contact worden getrokken wanneer de keuze-
hendel in stand P staat. Zolang de contact-
sleutel niet in het contactslot zit, is de keuze-
hendel in stand P geblokkeerd. Let op
● Als de b
lokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de keuzehen-
del te laten blokkeren:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat dit weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de
stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and. ●
Als de w
agen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondanks dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
– Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in.
– Als de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een
systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en laat het systeem nakijken. 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 192 of 348

Bedienen
Versnellingen schakelen in de tiptro-
nic -
s t
and* Afb. 167
Middenconsole: schakelen met tip-
tr onic
. Afb. 168
Stuurwiel: hendels voor automati-
s c
he tr an
smissie. In wagens met een automatische transmissie
k
u
nt u met
het tiptronic-systeem handmatig
schakelen. Handmatig schakelen met de keuzehendel
Het is mog
elijk om naar de tiptronic-stand te
gaan terwijl de wagen stilstaat, maar ook tij-
dens het rijden.
– Om naar de tiptronic-stand te wisselen,
drukt u de keuzehendel
uit de stand D/S en
vervolgens naar rechts. Na de omschake-
ling verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel de melding dat de keuze-
hendel in stand M staat (bijv. M4 betekent
dat de 4e versnelling is gekozen).
– Trek de hendel naar voren + om op te
s c
h ak
elen ››› afb. 167.
– Trek de keuzehendel naar achteren – om
t erug t
e sc
hakelen.
Handmatig schakelen met hendels voor
handmatig schakelen*
De hendels voor handmatig schakelen kun-
nen worden gebruikt als de keuzehendel in
de stand D/S of M staat.
– Druk op de hendel + om op te schakelen
› ›
›
afb
. 168.
– Druk op de peddel – om terug te schake-
l en.
– Als
geen hendel wordt bediend binnen af-
zienbare tijd t
erwijl de keuzehendel in de
stand D/S staat, keert de regeling van de
transmissie terug naar de automatische
stand. Om permanent om te schakelen
naar handmatig schakelen via de peddels, moet u de keuzehendel vanuit de stand
D/S naar rec
hts verplaatsen.
Bij het accelereren schakelt de versnellings-
bak automatisch naar de volgende rijstand
kort vóór het bereiken van het maximaal toe-
gestane motortoerental.
Wanneer u vanuit een hogere versnelling een
lagere versnelling hebt gekozen, dan scha-
kelt de automaat alleen terug als een te hoog
motortoerental niet meer mogelijk is.
Als de kickdown wordt ingetrapt, schakelt de
versnellingsbak afhankelijk van de snelheid
en het motortoerental terug naar een lagere
versnelling.
Aanwijzingen voor het rijden De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
ge
schakeld.
De motor kan uitsluitend starten als de keu-
zehendel in de stand P of N staat. Bij lage
temperaturen (onder -10°C) kan de motor uit-
sluitend worden gestart als de keuzehendel
in de stand P staat.
Wegrijden
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden.
– Grendelknop (knop in de keuzehendel-
greep) ingedrukt
houden, keuzehendel in
190
Page 196 of 348

Bedienen
de versnelling niet meer weergegeven (bijv.
"E" vers
c
hijnt in plaats van "E7").
● Bij hellingen steiler dan 15% wordt de iner-
tiestand aut
omatisch tijdelijk gedeactiveerd. Noodprogramma
Bij een storing in het systeem is er een nood-
programm
a.
A
ls in het display in het instrumentenpaneel
alle standen van de keuzehendel tegen een
lichte achtergrond worden weergegeven, dan
is er een storing opgetreden in het systeem
en werkt de automatische transmissie in het
noodprogramma. Met het noodprogramma
kan nog steeds met de auto gereden worden,
maar dan wel met een lagere snelheid en
niet meer in alle rijstanden. In bepaalde ge-
vallen is niet mogelijk dat niet meer achteruit
kan worden gereden. VOORZICHTIG
Als de transmissie in het noodprogramma
werkt, ga d an dir
ect naar een gespecialiseer-
de werkplaats om de storing te laten verhel-
pen. Koppeling
Koppeling oververhit! Stop! De koppeling is oververhit en kan bescha-
digd r
ak
en. Z
et de wagen stil en laat de
transmissie afkoelen bij draaiende motor
(stationair) en de keuzehendel in stand P. Zo-
dra het controlelampje dooft en de aanwij-
zing voor de bestuurder verdwijnt, gaat u di-
rect naar een gespecialiseerde werkplaats
om het defect te laten verhelpen. Als het con-
trolelampje niet dooft en de aanwijzing voor
de bestuurder niet verdwijnt, rijd dan niet
verder. Roep de hulp van vakmensen in.
Storingen bij het schakelen Versnellingsbak: storing! Zet
de wagen stil en plaats de keu-
zehendel in de stand P
Er is een s t
oring opgetreden in de transmis-
sie. Zet de wagen op een veilige plaats en
rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in.
Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt door blijven
rijden
Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt doorrijden
met beperkingen. Achteruit niet
beschikbaar Rijd direct naar een gespecialiseerde werk-
plaats
om de s
toring te laten repareren.
Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt doorrijden
in de stand D totdat de motor
wordt afgezet
Verlaat het verkeer en zet de wagen op een
veilige plaats. Roep de hulp van vakmensen
in. Versnellingsbak: oververhit.
Pas uw rijstijl aan.
Rijd rustig door. Zodra het controlelampje
dooft, kunt u weer normaal rijden. Versnellingsbak: trap de rem
in en kies een rijstand.
Als de storing het gevolg is van een hoge
temperatuur in de versnellingsbak, wordt via
een aanwijzing voor de bestuurder gemeld
wanneer de transmissie weer is afgekoeld.
Inrijden en zuinig rijden De motor inrijden Een nieuwe wagen moet de eerste 1.500 kilo-
met
er w
orden in
gereden. Tijdens de eerste
1.000 kilometer het motortoerental niet ho-
ger laten komen dan 2/3 van het toegestane
maximumtoerental! Geef hierbij geen plank-
gas en rijd niet met een aanhanger! Van
194
Page 198 of 348

Bedienen
gespoten, waardoor het totaal brandstofver-
bruik
v erminder
d kan worden. Het aantal ac-
tieve cilinders kan op het display van het in-
strumentenpaneel weergegeven worden
››› pag. 31.
Anticiperend rijden
Bij het accelereren verbruikt een wagen de
meeste brandstof. Als u anticiperend rijdt,
hoeft u minder te remmen en dientengevolge
ook minder te accelereren. Laat uw wagen
uitrollen met ingeschakelde versnelling wan-
neer dit mogelijk is, bijv. wanneer u ziet dat
het volgende verkeerslicht op rood staat.
Doordat u op de motor afremt, ontziet u de
remmen en de banden. Bovendien worden er
geen uitlaatgassen geproduceerd en wordt er
geen brandstof verbruikt (deceleratieschake-
ling).
Energiebesparend schakelen
Een effectieve manier om brandstof te bespa-
ren is om tijdig op te schakelen. Wie zo lang
mogelijk in dezelfde versnelling rijdt, ge-
bruikt onnodig veel brandstof.
Handgeschakelde versnellingsbak : schakel
zo snel mogelijk van de eerste naar de twee-
de versnelling. Geadviseerd wordt om steeds
op te schakelen zodra het motortoerental ho-
ger wordt dan ca. 2.000 omw/min. Een gun-
stiger brandstofverbruik is ook een functie
van de gekozen versnelling. Kies de hoogst
mogelijke versnelling voor de rijsituatie, let er daarbij op dat de motor nog mooi rond
loopt.
Automati
sche transmissie: gaspedaal lang-
zaam intrappen en de "kickdown" vermijden.
Volgas vermijden
De topsnelheid van uw wagen moet u bij
voorkeur nooit helemaal benutten. Het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelij-
ke gassen en de geluidsvervuiling nemen
overmatig toe met de verhoging van de snel-
heid. Verlagen rijden bespaart brandstof.
Stationair draaien beperken
Bij wagens met start/stop-systeem wordt sta-
tionair draaien automatisch beperkt. Bij wa-
gens zonder start/stop-systeem loont het de
moeite om de motor uit te zetten, bijv. voor
spoorwegovergangen en verkeerslichten die
lang dicht resp. rood blijven. Zodra een motor
op bedrijfstemperatuur is, bespaart u, afhan-
kelijk van de cilinderinhoud van de motor, al
vanaf zo'n 5 seconden meer brandstof dan
vereist is om de motor weer te starten.
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
lang voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden. Regelmatig onderhoud
De onderhoudswerkz
aamheden die regelma-
tig moeten worden uitgevoerd, zijn essenti-
eel voor brandstofbesparing tijdens het rij-
den. Regelmatig onderhoud van uw wagen
heeft niet alleen een positieve invloed op de
verkeersveiligheid en de waardevastheid van
uw wagen, maar ook op het brandstofver-
bruik. Een slecht afgestelde motor kan tot
een brandstofverbruik leiden dat tot 10 %
hoger is dan normaal!
Korte ritten mijden
Motor en katalysator moeten hun optimale
bedrijfstemperatuur hebben bereikt om ver-
bruik en brandstofemissie doeltreffend te re-
duceren.
Een koude motor verbruikt onevenredig veel
brandstof. Pas na ongeveer vier kilometer is
de motor op bedrijfstemperatuur en heeft het
verbruik zich genormaliseerd.
Bandenspanning corrigeren
Zorg ervoor dat de banden de juiste span-
ning hebben ››› pag. 310 om brandstof te
besparen. Als de bandenspanning te laag is,
neemt het brandstofverbruik met zo'n 5%
toe. Te lage bandenspanning leidt bovendien
door de verhoogde rolweerstand tot een ster-
kere slijtage van de banden en heeft een ne-
gatieve invloed op het rijgedrag.
196
Page 202 of 348

Bedienen
display in het instrumentenpaneel ver-
s c
hijnt het
controlelampje .
– Zodra u het koppelingspedaal weer intrapt,
start
de motor weer. Het controlelampje
gaat uit.
Wagens met automatische versnellingsbak
– Rem de wagen af totdat deze stilstaat en
houd de voet op het
rempedaal. De motor
gaat uit. In het display verschijnt het con-
trolelampje .
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer. Het
controlelampje gaat uit.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert. Let op
● U kunt
zelf bepalen of de motor moet wor-
den afgezet of niet door de kracht op het rem-
pedaal te verlagen of verhogen. Als u het
rempedaal slechts voorzichtig intrapt, bijv. in
een file waarin regelmatig wordt opgetrokken
en afgeremd, dan wordt de motor niet afgezet
bij stilstand van de wagen. Zodra u het rem-
pedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stils
tand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afslaat", k
an die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Algemene aanwijzingen
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r edenen onderbr
eken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len:
● De motor heeft de min. temperatuur voor
de start/s
top-stand nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur ingesteld in de kli-
maatreg
eling is nog niet bereikt. ●
De interieurt
emperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
››› p
ag. 44.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel gedr
aaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het disp
lay van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde ing
esteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
››› p
ag. 44.
● Het rempedaal is diverse keren achter elk-
aar ingetrapt
.
● De accu is erg leeg.
● Hoog stroomverbruik.
200
Page 206 of 348

Bedienen
●
De Auto Ho l
d-functie kan de wagen niet al-
tijd bergop stilhouden of bergaf voldoende
remmen, bijv. bij een glad of bevroren weg-
dek. Let op
Voordat u een wasstraat binnenrijdt, schakelt
u de Aut o Hold-f
unctie altijd uit, aangezien de
automatische inschakeling van de elektroni-
sche parkeerrem schade kan veroorzaken. Snelheidsregelsysteem (GRA)*
W erk
ing Afb. 171
Display in het instrumentenpaneel:
s tat
u
saanduidingen van GRA. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 38
De cruise control (GRA) zorgt ervoor dat tij-
dens het vooruit rijden met snelheden vanaf
ongeveer 20 km/u (15 mijl per uur) de gepro-
grammeerde snelheid constant wordt aange-
houden.
De GRA vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
C ontr
ol
elampje
Wanneer het controlelampje gaat bran-
den, betekent dit dat het snelheidsregelsys-
teem in werking is.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige controle- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Weergave op het display van de GRA
Status afb. 171:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine of
donkere cijfers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
A B
C De GRA is actief. De geprogrammeerde
s
nelheid w
ordt
in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
veilig e af
stand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk verk
eer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde we
gen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan tot
uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na gebruik
uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opges
lagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsreg
elsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. D
204
Page 207 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. Snelheidsregelsysteem bedienen*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 38
De waarde in de tabel tussen haakjes (in
mph, mijlen per uur) heeft uitsluitend betrek-
king op instrumentenpaneel met indicatie in
mijl.
Schakelen in GRA-stand
De GRA vertraagt direct zodra het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt en grijpt na het scha-
kelen weer automatisch in.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken: ●
Als het
systeem een storing detecteert die
de werking van het GRA beïnvloeden kan.
● Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
ingetrapt
blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
● Als de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) ingrijpen.
● A
ls de airbag geactiveerd wordt.
Snelheidsbegrenzer Aanwijzin
gen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 172
Op het display van het instrumen-
t enp aneel: aan
w
ijzingen van de staat van de
snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
gepr
ogr
ammeerde snelheid niet te overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u (19
mpu) op een traject
vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
cherm
St
atus ››› afb. 172:
De snelheidsbegrenzer is actief. De laatst
geprogrammeerde snelheid wordt ge-
toond in grote cijfers.
De snelheidsbegrenzer is niet actief. De
laatst geprogrammeerde snelheid wordt
getoond in kleine of donkere cijfers.
De snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Het totale aantal kilometer wordt ge-
toond.
Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat groen branden
De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief.
Knippert groen
De programmeerde snelheid van de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Gaat branden
De automatische afstandsregeling (ACC) en snelheids-
begrenzer zijn actief.»A
B
C
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 211 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Bij automatische uitschakeling wegens sto-
ringen v
an het systeem wordt de snelheids-
begrenzer om veiligheidsredenen enkel volle-
dig uitgeschakeld wanneer de bestuurder op
een bepaald moment het gaspedaal niet lan-
ger intrapt of het systeem bewust uitzet. Adaptive Cruise Control ACC
(automati
s
che afstandsrege-
ling)*
Inleiding tot thema Afb. 175
Detectiegebied.
››› T
ab. op pag. 2
De automatische afstandsregeling (ACC) is
een uitbreiding van het snelheidsregelsys-
teem van de wagen (GRA) ››› .Met de ACC-functie kan de bestuurder een
k
rui
ss
nelheid instellen tussen 30 en 210
km/u (18 en 150 mph) en ook de gewenste
tijdelijke afstand t.o.v. de voorligger. De ACC-
functie past de kruissnelheid van de wagen
op elk ogenblik aan en houdt een veilig-
heidsafstand t.o.v. de voorligger.
De ACC-functie is gebaseerd op een radarsen-
sor die het mogelijk maakt de afstand tot de
voorliggers te meten.
Als de wagen uitgerust is met automatische
versnellingsbak, kan de ACC deze afremmen
en volledig tot stilstand brengen bij een
voertuig dat tot stilstand gebracht wordt.
Oproep tot ingreep door bestuurder
Tijdens het rijden kent de ACC een aantal be-
perkingen eigen aan het systeem. Dit bete-
kent dat de bestuurder onder bepaalde om-
standigheden zelf de snelheid en de afstand
tot andere wagens moet regelen.
In dit geval zal het display van het instrumen-
tenpaneel hem aangeven in te grijpen door
het rempedaal in te trappen en klinkt een
akoestische waarschuwing ››› pag. 210. ATTENTIE
De intelligente techniek van de ACC kan de
door het sys t
eem bepaalde grenzen noch de
natuurkundige grenzen overwinnen. Indien
het systeem nalatig of onbedoeld gebruikt
wordt, kunnen ongevallen en ernstige letsels veroorzaakt worden. Ondanks het systeem
moet de bes
t
uurder te allen tijde opmerk-
zaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● ACC niet gebruiken bij slecht zicht, op
steil
e hellingen, met veel bochten of op glad-
de wegen zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs,
regen of losse steentjes, noch op overstroom-
de wegen.
● ACC ook nooit dwars door het veld of op on-
verharde w
egen gebruiken. ACC is enkel be-
stemd voor gebruik op verharde wegen.
● ACC reageert niet bij het naderen van een
vast
e hindernis, zoals bijvoorbeeld het einde
van een file, een wagen met pech of een voer-
tuig dat stilstaat voor een verkeerslicht.
● De ACC reageert enkel bij personen indien
het syst
eem voor detectie van voetgangers
beschikbaar is. Het systeem reageert ook niet
bij dieren of voertuigen die kruisen of in te-
gengestelde richting over dezelfde rijstrook
komen.
● Indien de ACC de snelheid niet voldoende
vermindert, rem d
an de wagen onmiddellijk
met het rempedaal.
● Bij het rijden met noodreservewiel wordt
het ACC
-systeem mogelijk automatisch uitge-
schakeld tijdens de rit. Schakel het systeem
uit wanneer u begint te rijden.
● Indien de wagen zich onbedoeld blijft ver-
plaatsen n
a de oproep tot ingreep door de » 209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 212 of 348

Bedienen
bestuurder, rem dan de wagen met het rem-
pedaal
.
● Indien op het
display van het instrumenten-
paneel een opr
oep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, regel dan zelf
de afstand.
● De bestuurder moet klaar zijn om zelf op
elk ogenblik
te versnellen of te remmen. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
def ect i s, s
chakel dan de ACC uit. Zo vermijdt
u mogelijke schade. Laat hem in dat geval af-
stellen.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere kenni
s en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan. Let op
● Werkt de A C
C niet zoals in dit hoofdstuk
beschreven wordt, gebruik ze dan niet tot ze
in een gespecialiseerde werkplaats nageke-
ken werd. Om die reden beveelt SEAT aan om
naar een SEAT-dealer te gaan.
● De maximumsnelheid met ingeschakelde
ACC bedr
aagt 210 km/u (150 mph).
● Wanneer de ACC ingeschakeld is, kunnen
vreemde geluiden hoorbaar
zijn tijdens het
automatisch remmen, veroorzaakt door het
remsysteem. Aanwijzingen op het scherm, contro-
l
e- en w
aars
chuwingslampjes Afb. 176
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: (A) A C
C tijdelijk inactief, voorlig-
ger gedetecteerd, tijdelijke afstand ingesteld.
(B) ACC actief, voorligger gedetecteerd, tijde-
lijke afstand wordt ingesteld. Statusweergave op het display
W
eer
gav
e op het display ››› afb. 176:
Voorligger, ACC is inactief.
1 Geselecteerde afstandsbereik, ACC is in-
actief
.
V oorlig g
er gedetecteerd. ACC is actief.
Afstelling van de tijdelijke afstand t.o.v.
de voorligger met een geprogrammeerde
snelheid.
Tijdelijke afstand afgesteld t.o.v. de voor-
ligger met een geprogrammeerde snel-
heid.
Waarschuwings- en controlelampjes
››› in Controle- en waarschuwingslampjes
op p ag. 112
.
De snelheidsafname door de ACC om
de afstand tot de voorligger te behou-
den is onvoldoende.
Rem! trap het rempedaal in! Oproep tot ingreep door be-
stuurder.
ACC is momenteel niet beschikbaar.
a)
Met stilstaande wagen de motor uitschakelen en op-
nieuw inschakelen. Het gebied aan het embleem van
SEAT aan de voorzijde nakijken
››› afb. 177 op vuil, ijs of
schok. Is hij nog altijd onbeschikbaar, vraag dan in een
gespecialiseerde werkplaats om het systeem na te kij-
ken.
a) Het symbool heeft een kleur op het instrumentenpaneel met
kleurendisplay.
2 3
4
5
210