stop start TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 172 of 610

• Wanneer het contact AAN staat, kanin aanvulling op het bovenstaande de
achterklep worden bediend wanneer
aan de onderstaande voorwaarden
wordt voldaan:– De parkeerrem is geactiveerd
– Het rempedaal is ingetrapt
– De transmissie staat in stand P.
Werking van de elektrisch bedienbare
achterklep
• Er klinkt een zoemer en de alarmknipperlichten knipperen
tweemaal om aan te geven dat de
achterklep wordt geopend/gesloten.
• Wanneer het systeem van de elektrisch bedienbare achterklep is
uitgeschakeld, kan de achterklep niet
elektrisch worden bediend, maar kan
hij wel met de hand worden geopend
en gesloten.
• Wanneer de elektrisch bedienbare achterklep automatisch wordt
geopend en er iets abnormaals wordt
gesignaleerd als gevolg van menselijk
handelen of een voorwerp, wordt de
beweging gestopt.
Klembeveiliging
De elektrisch bedienbare achterklep is
aan beide zijden voorzien van sensoren.
Als iets de werking van de elektrisch
bedienbare achterklep tijdens het
sluiten hindert, beweegt de achterklep
automatisch in de tegenovergestelde
richting of stopt deze met bewegen. Functie beveiliging tegen dichtvallen
Wanneer er tijdens het automatisch
openen van de elektrisch bedienbare
achterklep overmatige kracht op de klep
wordt uitgeoefend, stopt de beweging
van de elektrisch bedienbare achterklep
om te voorkomen dat deze dichtvalt.
Bekrachtigingsfunctie sluitsysteem
achterklep
Wanneer de achterklep handmatig
omlaag wordt geduwd terwijl deze op
een open positie gestopt is, sluit de
achterklep automatisch volledig.
Uitgestelde vergrendelingsfunctie
achterklep
Met deze functie wordt het vergrendelen
van alle portieren van tevoren uitgesteld
wanneer de elektrisch bedienbare
achterklep is geopend.
Wanneer de volgende procedure is
gevolgd, worden alle portieren maar niet
de elektrisch bedienbare achterklep
vergrendeld. Vervolgens wordt de
elektrisch bedienbare achterklep
vergrendeld als deze wordt gesloten.
1. Sluit alle portieren, behalve de achterklep.
2. Vergrendel tijdens het sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep de
portieren met het Smart
entry-systeem met startknop vanaf
de portieren (→blz. 158) of de
afstandsbediening. (→Blz. 158)
Feedbacksignalen geven aan dat alle
portieren zijn gesloten en vergrendeld
(→blz. 160).
• Als de elektronische sleutel in de auto wordt geplaatst nadat het sluiten is
gestart via de uitgestelde
vergrendelingsfunctie van de
portieren, wordt de elektronische
sleutel mogelijk in de auto opgesloten.
• Als de elektrisch bedienbare achterklep niet geheel sluit door de
werking van de klembeveiliging,
terwijl de achterklep automatisch
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
170
Page 176 of 610

WAARSCHUWING!
Sluitsysteem achterklep
• Wanneer de achterklep nogenigszins geopend is, zal het
sluitsysteem van de achterklep deze
automatisch volledig sluiten. Het
duurt enkele seconden voordat het
sluitsysteem van de achterklep in
werking treedt. Zorg ervoor dat uw
vingers e.d. niet bekneld raken,
aangezien dit ernstig letsel tot
gevolg kan hebben.
• Wees voorzichtig wanneer u het sluitsysteem gebruikt, aangezien het
systeem nog werkt wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep is
uitgeschakeld.
Elektrisch bedienbare achterklep
Neem bij het bedienen van de
elektrisch bedienbare achterklep de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Controleer de omgeving op eventueel aanwezige obstakels of
andere zaken die ervoor kunnen
zorgen dat uw bezittingen klem
komen te zitten.
• Zorg er als er iemand dichtbij staat voor dat deze persoon veilig is en
meld dat u de achterklep gaat
openen of sluiten.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de elektrisch bedienbareachterklep wordt uitgeschakeld
terwijl deze in werking is, wordt de
automatische werking gestopt. De
achterklep moet vervolgens met de
hand worden bediend. Wees extra
voorzichtig op een helling aangezien
de achterklep plotseling open of
dicht kan gaan.
• Wanneer niet langer aan de voorwaarden voor de werking van de
elektrisch bedienbare achterklep
wordt voldaan, klinkt er mogelijk een
zoemer en zal de achterklep mogelijk
niet meer openen of sluiten. De
achterklep moet vervolgens met de
hand worden bediend. Wees extra
voorzichtig op een helling aangezien
de achterklep plotseling open of
dicht kan gaan.
• Als de auto op een heuvel staat, kan de achterklep plotseling dichtvallen,
nadat deze automatisch is geopend.
Zorg ervoor dat de achterklep
volledig is geopend.
• In de volgende situaties signaleert de elektrisch bedienbare achterklep
mogelijk een storing en wordt de
automatische bediening
uitgeschakeld. In dit geval moet de
achterklep met de hand worden
bediend. Wees in dit geval extra
voorzichtig, aangezien de achterklep
plotseling kan openen of sluiten.
– Wanneer de achterklep met een obstakel in aanraking komt
– Wanneer de spanning van de 12V-accu plotseling laag wordt,
bijvoorbeeld wanneer het contact
AAN wordt gezet, of wanneer het
EV-systeem tijdens de
automatische bediening wordt
gestart
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
174
Page 180 of 610

Terugzetten van de normale ruststand
van de achterklep naar de
oorspronkelijke instelling
Houd de schakelaar van de elektrisch
bedienbare achterklep op de achterklep
gedurende 7 seconden ingedrukt.
Nadat de zoemer 4 maal heeft geklonken,
klinkt hij nog eens tweemaal. Wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep de
volgende keer wordt geopend, wordt de
achterklep geopend tot de oorspronkelijk
ingestelde positie.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De openingspositie kan worden ingesteld
met het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 505) Prioriteit voor de stoppositie
kan worden gegeven aan de laatst
ingestelde positie hetzij door middel van
de schakelaar elektrisch bedienbare
achterklep op de achterklep hetzij via het
multi-informatiedisplay.
4.2.3 Smart entry-systeem met
startknop
De volgende handelingen kunnen worden
uitgevoerd als u de elektronische sleutel
bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De
bestuurder moet de elektronische sleutel
altijd bij zich hebben.
• Vergrendelen en ontgrendelen van deportieren (→blz. 158)
• Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep (→blz. 158)
• Start het EV-systeem ( →blz. 214)Plaats van antenne
AAntennes aan de buitenzijde (voor)
BAntennes aan de buitenzijde (achter)
(indien aanwezig)
CAntennes in het interieur
DAntenne in de bagageruimte
EAntenne buiten de bagageruimte
Bereik (gebieden waarin de
elektronische sleutel wordt
gesignaleerd)
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
178
Page 182 of 610

• Als het Smart entry-systeem metstartknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
bestuurdersportier worden
ontgrendeld. Pak in dat geval de greep
van het bestuurdersportier vast of
gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te ontgrendelen.
De batterijspaarmodus van een
elektronische sleutel inschakelen
• Wanneer de energiebesparende functie is ingeschakeld, loopt de
batterij veel minder snel leeg omdat
de ontvangst van radiogolven door de
elektronische sleutel wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl uingedrukt houdt. Controleer of het
controlelampje van de elektronische
sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met
startknop kan niet worden gebruikt
als de energiebesparende functie voor
de batterij is ingeschakeld. Druk op
een van de toetsen van de
elektronische sleutel om de functie te
annuleren.
• Bij elektronische sleutels die gedurende langere tijd niet worden
gebruikt, kan vooraf in de
batterijspaarmodus worden
ingeschakeld. Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop
maakt gebruik van zwakke radiogolven.
In de volgende situaties kunnen
storingen optreden in de communicatie
tussen de elektronische sleutel en de
auto, waardoor het Smart entry-systeem
met startknop, de afstandsbediening en
de startblokkering mogelijk niet goed
werken: (Oplossingen:
→blz. 488)
• Wanneer de batterij van de elektronische sleutel leeg is
• In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos communicatiemiddel
bij u draagt
• Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt– Kaarten met aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er andere sleutels met afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) in de buurt gebruikt
worden
• Als u de elektronische sleutel bij u draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden– De elektronische sleutel of een afstandsbediening van een andere
auto die radiogolven uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
180
Page 203 of 610

5.1 Voordat u gaat rijden..........202
5.1.1 Rijden met de auto .........202
5.1.2 Lading en bagage .........207
5.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .209
5.2 Rijprocedures ..............214
5.2.1 Startknop .............214
5.2.2 Transmissie ............218
5.2.3 Richtingaanwijzerschakelaar. . . .224
5.2.4 Parkeerrem ............224
5.2.5 Brake Hold .............227
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers ..............229
5.3.1 Lichtschakelaar ..........229
5.3.2 AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*.......232
5.3.3 AHB (Automatic High Beam)*. . .235
5.3.4 Schakelaar mistlampen ......238
5.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers . . . .239
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen ................241
5.4.1 Software-update .........241
5.4.2 Toyota Safety Sense ........243
5.4.3 Bestuurderscamera
*........251
5.4.4 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .252
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist) .....261
5.4.6 LDA (Lane Departure Alert) . . . .265
5.4.7 RSA (Road Sign Assist) .......269
5.4.8 Dynamic Radar Cruise Control . . .273
5.4.9 Cruise control ...........281
5.4.10 Snelheidsbegrenzer
*.......283
5.4.11 Noodstopsysteem ........286
5.4.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*. . . .288
5.4.13 SEA (Safe Exit Assist)*......293
5.4.14 Toyota Parking Assist-sensor*. .298
5.4.15 RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
*..............306
5.4.16 RCD (Rear Camera Detection)*. .311
5.4.17 PKSB (Parking Support Brake)*. .315
5.4.18 Stilstaande objecten voor en achter de auto
*........319
5.4.19 Bewegend voertuig achter de auto
*..........321
5.4.20 Voetgangers achter de auto*. . .322 5.4.21 Stilstaande objecten rond de auto
(auto's met Advanced Park). . . .324
5.4.22 Toyota Teammate Advanced Park
*...............325
5.4.23 SNOW-modus*..........359
5.4.24 X-MODE*.............360
5.4.25 Ondersteunende systemen . . . .364
5.5 Rijtips ..................369
5.5.1 Rijden in de winter .........369
5.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's ............371
Rijden5
201
Page 219 of 610

OPMERKING
Bij het starten van het EV-systeem
Als het EV-systeem moeilijk start, laat
uw auto dan onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
defect in de startknop
Wanneer u merkt dat de bediening van
de startknop niet helemaal gaat zoals u
gewend bent, bijvoorbeeld als de
startknop bij het indrukken iets blijft
hangen, kan dit duiden op een defect.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Uitzetten van het EV-systeem 1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 224)
3. Druk op de schakelaar voor stand P. (→Blz. 219)
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft en
of het waarschuwingslampje
parkeerrem brandt.
4. Druk op de startknop. Het EV-systeem stopt en de weergave
van het instrumentenpaneel dooft (de
schakelstandindicator wordt een paar
seconden na de weergave van het
instrumentenpaneel gedoofd).
5. Laat het rempedaal los en controleer of ACCESSORY (stand ACC) of POWER
ON (contact AAN) niet wordt
weergegeven op het
instrumentenpaneel. Bij een storing in de schakelregeling
Wanneer wordt geprobeerd om het
contact UIT te zetten terwijl de
schakelregeling defect is, wordt het
contact mogelijk in stand ACC gezet. In
dit geval kan het contact UIT worden
gezet door de parkeerrem te activeren en
nogmaals de startknop in te drukken.
Laat de auto onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als er een storing aanwezig is
in het systeem.
Functie automatisch selecteren van
stand P
→Blz. 221
WAARSCHUWING!
Uitschakelen van het EV-systeem in
noodgevallen
• Als u in een noodgeval het
EV-systeem tijdens het rijden wilt
uitschakelen, houdt u de startknop
langer dan 2 seconden ingedrukt of
drukt u deze minstens 3 keer kort
achter elkaar in. (→Blz. 456)
Raak de startknop echter tijdens het
rijden niet aan, behalve in geval van
nood. Door het uitschakelen van het
EV-systeem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer. Hierdoor zal het sturen veel
zwaarder gaan dan normaal. Zet in
dat geval de auto aan de kant zodra
dit veilig kan.
• Als de startknop wordt bediend terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Druk op de startknop om het EV-systeem opnieuw te starten
nadat dit ten gevolge van een
noodsituatie is uitgeschakeld.
5.2 Rijprocedures
217
5
Rijden
Page 289 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als het systeem in werking isgetreden dienen eventuele
passagiers zich zonodig te ontfermen
over de bestuurder en maatregelen
te treffen om de veiligheid te
waarborgen, bijvoorbeeld door in de
berm of achter de vangrail te gaan
staan.
• Dit systeem controleert de gesteldheid van de bestuurder aan
de hand van de bediening van het
stuurwiel. Dit systeem kan ook in
werking treden als de bestuurder bij
kennis is maar de auto doelbewust
gedurende langere tijd niet bedient.
Het systeem treedt mogelijk niet in
werking als het niet goed kan
bepalen of de bestuurder actief is,
bijvoorbeeld als deze tegen het
stuurwiel leunt.
• Auto's met een bestuurderscamera: Situaties waarin de
bestuurderscamera mogelijk niet
goed werkt: →blz. 250
Samenvatting van het systeem
De werking van dit systeem is
onderverdeeld in 4 regeltoestanden.
Door middel van de regeltoestand
“waarschuwingsfase 1” en
“waarschuwingsfase 2” bepaalt het
systeem of de bestuurder bij kennis is en
reageert, terwijl een waarschuwing wordt
gegeven en de rijsnelheid wordt
geregeld. Als het systeem vaststelt dat de
bestuurder niet reageert, worden de
regeltoestand “fase voor afremmen en
tot stilstand brengen” en “blokkeerfase”
geactiveerd en wordt de auto afgeremd
en tot stilstand gebracht. Vervolgens
blijft de “blokkeerfase” geactiveerd.
Voorwaarden voor werking
Het systeem werkt wanneer aan de
voorwaarden wordt voldaan:
• Wanneer LTA is ingeschakeld
• Wanneer de rijsnelheid ongeveer 50 km/h of hoger is Voorwaarden voor uitschakeling
In de volgende situaties wordt de
bediening van het systeem geannuleerd:
• Als de LTA-regeling is uitgeschakeld
(door indrukken toets LTA, enz.)
• Als de Dynamic Radar Cruise Control is uitgeschakeld
• Als de bestuurder bepaalde handelingen uitvoert (vasthouden
van stuurwiel, bedienen van
gaspedaal, parkeerrem,
alarmknipperlichten of
richtingaanwijzer)
• Als de toets rijondersteuning wordt ingedrukt in de blokkeerfase
• Als het contact vanuit AAN naar UIT is gezet
• Situaties waarin bepaalde functies of alle functies van het systeem niet
werken: →blz. 250
LTA-regeling wanneer het systeem
wordt uitgeschakeld
Wanneer het noodstopsysteem wordt
uitgeschakeld, kan de LTA-regeling ook
worden uitgeschakeld.
Waarschuwingsfase 1
Als er geen rijhandelingen worden
gesignaleerd nadat de waarschuwing
voor een losgelaten stuurwiel is
geactiveerd, klinkt er met tussenpozen
een zoemer, wordt er een melding
weergegeven om de bestuurder te
waarschuwen en beoordeelt het systeem
of de bestuurder al dan niet reageert. Als
rijhandelingen, zoals het vastpakken van
het stuurwiel, niet binnen een bepaalde
tijd worden uitgevoerd, gaat het systeem
over naar waarschuwingsfase 2.
Auto's met een bestuurderscamera:
Afhankelijk van hoe wordt gesignaleerd
dat de bestuurder niet reageert, kan het
systeem waarschuwingsfase 1 overslaan
en starten met de regeling van
waarschuwingsfase 2.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
287
5
Rijden
Page 327 of 610

Voorwaarden voor werking
Deze functie werkt wanneer niet alleen
aan alle werkingsvoorwaarden ervan
wordt voldaan, maar ook aan alle
onderstaande voorwaarden voor
stilstaande objecten rond de auto.
• Nadat het EV-systeem is gestart,heeft de auto maximaal 7 m gereden
• Stand R is geselecteerd.
• Nadat de transmissie vanuit stand R in stand D is gezet en de auto maximaal
7 m heeft gereden
De werking van het systeem stopt
wanneer
→Blz. 320
Detectie-informatie sensoren
Het detectiebereik van het systeem
verschilt van het detectiebereik van de
Toyota Parking Assist-sensor.
Daardoor wordt het PKSB-systeem
(Parking Support Brake) mogelijk niet
geactiveerd, ook al signaleert de Toyota
Parking Assist-sensor een stilstaand
object en geeft de Toyota Parking
Assist-sensor een waarschuwing.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 300
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is
Behalve de situaties waarin stilstaande
objecten rond de auto (→blz. 320)
mogelijk niet door de sensoren worden
gesignaleerd, werkt het systeem
mogelijk ook niet in de volgende
gevallen
Bij zijdelingse verplaatsingen, zoals bij
fileparkeren: →blz. 321 Signaleren van objecten naast de auto
• Objecten naast de auto worden niet
onmiddellijk gesignaleerd. De plaats
van objecten ten opzichte van de auto
wordt geschat nadat ze voor het eerst
zijn gesignaleerd door de zijsensoren
voor of achter, of door de zijcamera's.
Daarom zal nadat het contact AAN is
gezet zelfs als er zich een object naast
de auto bevindt, dit object mogelijk
niet worden gesignaleerd totdat de
auto een klein stukje gereden heeft en
de zijsensoren of zijcamera's het
gebied naast de auto volledig gescand
hebben.
• Als een voertuig, persoon, dier, enzovoort wordt gesignaleerd door
een zijsensor of zijcamera, maar
vervolgens uit het detectiegebied van
de zijsensor of zijcamera verdwijnt,
gaat het systeem ervan uit dat de
plaats van het object niet veranderd
is.
5.4.22 Toyota Teammate
Advanced Park*
*Indien aanwezig
Doel van Advanced Park
Advanced Park is een systeem dat helpt
bij het veilig en soepel parkeren in een
beoogd parkeervak door de dode hoeken
rond de auto en de parkeerplaats via een
vogelperspectief weer te geven en de
manoeuvre te begeleiden via
schermweergaves, de werking van een
zoemer, het wijzigen van de stand van de
transmissie en het bedienen van het
stuurwiel, gaspedaal en rempedaal.
Daarnaast kan de Panoramic View
Monitor het gebied voor en achter de
auto en een beeld van boven de auto
weergeven om te helpen de situatie van
het gebied rondom de auto te
beoordelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de
Panoramic View Monitor de handleiding
voor het multimediasysteem.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
325
5
Rijden
Page 338 of 610

BAfstandslijnen (geel en rood)
Geven punten aan vanaf het midden
van de rand van de voor- of
achterbumper tot aan de beoogde
stoppositie (geel)
*en ongeveer 0,3 m
(rood) vanaf de auto.
CWaarschuwingsicoon bewegend
object
DDisplay werking remregeling in
noodgevallen
BRAKE! (remmen) wordt
weergegeven.
EWeergave Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 298
*Als de beoogde stoppositie 2,5 m of
verder gelegen is, wordt de horizontale
lijn (geel) niet getoond.
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
Ongeacht of de Toyota Parking
Assist-sensor is uit- of ingeschakeld
(→blz. 298), wordt er automatisch een
pop-updisplay weergegeven over het
begeleidingsscherm als er een object
wordt gesignaleerd door de Toyota
Parking Assist-sensor terwijl Advanced
Park is ingeschakeld.
Werking remregeling als Advanced Park
is ingeschakeld
Als het systeem, terwijl Advanced Park is
ingeschakeld, oordeelt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
bewegend of stilstaand object groot is,
treden de
vermogensbegrenzingsregeling van het
EV-systeem en de remregeling in
werking.
Als de remregeling in werking is, wordt de
werking van Advanced Park onderbroken
en wordt er een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay. Zoemer
Afhankelijk van omgevingsgeluiden of
geluiden van andere systemen kan het
moeilijk zijn om de zoemer van dit
systeem te horen.
Als er een zwart scherm wordt
weergegeven op het multimedia-
display als Advanced Park in werking is
Het systeem wordt beïnvloed door
radiogolven of er is mogelijk een storing
in het systeem aanwezig. Als er een
radioantenne is geplaatst in de buurt van
een camera, verplaats deze dan naar een
locatie zo ver mogelijk van de camera.
Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als er geen
radioantenne is geplaatst in de buurt van
een camera en het scherm nog niet
normaal werkt nadat het contact UIT is
gezet en het EV-systeem vervolgens weer
is gestart.
Advanced Park-functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
Beschrijving functie
De functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) kan worden gebruikt
als het beoogde parkeervak kan worden
gesignaleerd wanneer de auto dicht bij en
haaks op het midden van het parkeervak
tot stilstand wordt gebracht. Ook kan,
afhankelijk van de conditie van het
parkeervak enzovoort, de stand van de
transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.
Parkeren met behulp van de functie
haaks inparkeren (vooruit/achteruit)
1. Breng de auto tot stilstand op een punt dicht bij en haaks op het midden
van het beoogde parkeervak.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
336
Page 340 of 610

Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
• Als het rempedaal wordt losgelaten, wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) of “Backing Up...” (rijdt naar
achteren...) weergegeven en begint
de auto vooruit/achteruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancelled” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert: →blz. 338
4. Voer de handelingen uit overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
Als de auto tot stilstand komt, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd.
Als u
selecteert op het
multimedia-display, zal de op het
voltooiingsscherm van de Parking
Assist weergegeven auto draaien. Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
Trap het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen en zet de transmissie
in een andere stand om de rijrichting van
de auto te veranderen. Op dat moment
wordt de begeleiding onderbroken. Als de
toets “Start” echter wordt geselecteerd,
wordt de begeleiding hervat en beweegt
de auto in de richting die overeenkomt
met de geselecteerde stand van de
transmissie.
OPMERKING
Bij gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
• Controleer of er geen obstakels
aanwezig zijn binnen de gele
afstandslijnen en tussen de auto en de
beoogde parkeerplaats. Als er
obstakels aanwezig zijn tussen de
auto en de beoogde parkeerplaats of
binnen de gele afstandslijnen, schakel
dan deze functie uit.
• Het beoogde parkeervak kan niet correct worden ingesteld als het
parkeervak zich op een helling bevindt
of als er hoogteverschillen zijn.
Hierdoor kan de auto buiten het
beoogde parkeervak of scheef komen
te staan. Gebruik deze functie daarom
niet voor dit soort parkeerplaatsen.
• Bij het parkeren in een smalle ruimte kan de auto dicht bij een ernaast
geparkeerde auto komen. Als een
aanrijding onvermijdelijk lijkt, trap
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
338