display TOYOTA C-HR 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: C-HR, Model: TOYOTA C-HR 2023Pages: 522, PDF Size: 72.38 MB
Page 280 of 522

• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
•
Pre Crash Brake-functie is geactiveerd.
Als de constante-snelheidsregelmodus om
een andere dan de hierboven genoemde
redenen automatisch uitgeschakeld wordt,
kan er een storing in het systeem aanwezig
zijn. Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist werkt mogelijk niet goed in
situaties waarbij de RSA mogelijk niet goed
werkt of niet goed signaleert (→
blz. 268).
Controleer daarom, wanneer u deze
functie gebruikt, het weergegeven
verkeersbord met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de
schakelaar +RES/-SET:
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligtWerking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 243, blz. 449)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 275) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
278
Page 282 of 522

1Controlelampjes
2Ingestelde snelheid
3Cruise control-schakelaar
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewensterijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
en de ingestelde snelheid worden we-
ergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt bereikt.
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort in
de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h
*1of
1 mph*2, telkens als de hendel wordt
bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
wordt continu verhoogd of verlaagd
totdat de hendel wordt losgelaten.
*1: Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “km/h”
*2: Wanneer de ingestelde snelheid
getoond wordt in “MPH”
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Page 283 of 522

Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1Door de hendel naar u toe te trekken
wordt de constante-snelheidsregeling
uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
2Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsregeling
hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Bedien het gaspedaal om te
accelereren. Na het accelereren gaat
de auto weer rijden met de ingestelde
snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen, door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe
snelheid in te stellen.Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De cruise control wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde snelheid.
In dit geval blijft de geprogrammeerde
snelheid niet bewaard.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld door de schakelaar VSC
OFF in te drukken.
• Snelheidsbegrenzer is geactiveerd.
(indien aanwezig)
Als “Check Cruise Control System Visit
Your Dealer” (Controleer cruise
control-systeem. Ga naar uw dealer)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om
het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het
systeem in te schakelen. Als er geen
snelheid kan worden geprogrammeerd
of de cruise control direct na het
activeren weer wordt uitgeschakeld, is er
mogelijk een defect in het cruise
control-systeem aanwezig. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden
Page 284 of 522

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen van
een steile helling kan de rijsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een noodgeval
4.5.7 Rijmodus selecteren
Afhankelijk van de rijomstandigheden
kan een van de 3 rijmodi worden
geselecteerd.
Selecteren van de rijmodus
Wijzigen van de rijmodus
Voer handelingen uit op het multi-informa-
tiedisplay om de rijmodus te selecteren.
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
“Drive Mode” (rijmodus).
3.
Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer de rijmodus.
Rijmodi
• NORMAL-modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt voor
rijden in de stad.• SPORT-modus
Regelt het hybridesysteem voor een
snelle en soepele acceleratie. In deze
modus wordt ook het stuurgevoel
gewijzigd, waardoor deze modus
geschikt is voor wanneer wendbaarheid
is gewenst, bijvoorbeeld bij het rijden op
zeer bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
SPORT op het multi-informatiedisplay
branden.
• ECO-modus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE op het multi-
informatiedisplay branden.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→blz. 362),
zodat er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
Wanneer u de ECO-modus/SPORT-
modus uitschakelt
• Selecteer nogmaals de rijmodus. De
SPORT-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.
• De NORMAL-modus en de
ECO-modus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld totdat een
andere rijmodus wordt geselecteerd,
zelfs niet als het contact UIT wordt
gezet.
Wisselen van de rijmodus in de
EV-modus
→Blz. 209
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
Page 286 of 522

Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1Uitschakelen
Trek de hendel naar u toe om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
2Hervatten
Druk de hendel omhoog om het
gebruik van de snelheidsbegrenzer te
hervatten.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en
lichten de tekens op het display op:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch geannuleerd in een van de
volgende situaties:
• De cruise control wordt ingeschakeld.
• Wanneer het VSC- en/of TRC-systeem
wordt uitgeschakeld door het
indrukken van de schakelaar VSC OFF.
Als “Check Speed Limiter System.”
(controleer snelheidsbegrenzer) op
het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT en weer
AAN en stel vervolgens de
snelheidsbegrenzer in. Als de
snelheidsbegrenzer niet kan worden
ingesteld, is er mogelijk een storing
aanwezig in het systeem. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, ook al kan er normaal met
de auto worden gereden.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de
snelheidsbegrenzer voorkomen
Laat de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld wanneer deze niet in
gebruik is.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de snelheidsbegrenzer
Gebruik de snelheidsbegrenzer niet in
de volgende situaties. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
• Op steile hellingen
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of slepen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
Page 288 of 522

In-/uitschakelen van de BSM-functie
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
Wanneer de BSM-functie wordt
uitgeschakeld, gaat het
controlelampje BSM OFF (→blz. 285)
branden. (Telkens wanneer het
contact UIT en weer AAN wordt gezet,
wordt de BSM-functie automatisch
ingeschakeld.)
De zichtbaarheid van de indicatoren in
de buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buiten-
spiegels bij fel zonlicht niet goed te zien.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable.” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Water, sneeuw, modder, enz. hopen zich
mogelijk op in de buurt rondom de sensor
in de bumper (→blz. 298).
Wanneer het water, de sneeuw, de
modder, enz. rondom de sensor in de
bumper wordt verwijderd, moet het
systeem weer normaal gaan werken.
Ook werkt mogelijk de sensor niet
normaal bij extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor System
Malfunction. Visit Your Dealer.”
(Storing in Blind Spot Monitor-systeem.
Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 508)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
286
Page 303 of 522

4.5.10 Toyota Parking Assist-sensor*
*: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten, zoals een muur, bij het fileparkeren en inparkeren in
een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via het multi-informatie-
display en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter
5Zijsensoren voor (indien aanwezig)
6Zijsensoren achter (indien aanwezig)
Inschakelen/uitschakelen van het
Toyota Parking Assist Sensor-systeem
Dit systeem kan worden ingeschakeld/uit-
geschakeld via het multi-informatiedisplay.
1.Druk op < of > van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer
.
2.Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel, selecteer
en druk opom de gewenste
instelling (aan/uit) te selecteren.
Wanneer de Toyota Parking
Assist-sensor wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor OFF
(→blz. 103) branden.
Als de Toyota Parking Assist-sensor
eenmaal is uitgeschakeld, blijft hij uit
totdat hij weer wordt ingeschakeld via
het scherm
van het multi-
informatiedisplay. (Het systeem wordtniet automatisch ingeschakeld, zelfs niet
wanneer het hybridesysteem opnieuw
wordt gestart.)
Display
Wanneer de sensoren een object, zoals een
muur, signaleren, wordt er een afbeelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
• Multi-informatiedisplay
1Signalering binnenste sensor voor
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
301
4
Rijden
Page 304 of 522

2Signalering hoeksensoren voor
3Signalering zijsensor voor*(indien
aanwezig)
4Signalering zijsensor achter*(indien
aanwezig)
5Signalering hoeksensoren achter
6Signalering binnenste sensor achter
*: De displays van de zijsensoren worden
niet weergegeven tot de gebieden aan de
zijkant volledig zijn gescand.
De afstandsweergave en zoemer
Wanneer er een object wordt gesignaleerd door een sensor, wordt de globale afstand tot
het object weergegeven op het multi-informatiedisplay. (Als de afstand tot het object
klein wordt, gaan de afstandssegmenten mogelijk knipperen.) De displays van de werking
van de zijsensor voor en zijsensor achter (indien aanwezig) worden niet weergegeven tot
de gebieden aan de zijkant volledig zijn gescand.
Hoeksensoren
Globale afstand tot object Multi-informatiedisplay Zoemer
60cm-45cm
Gemiddeld
45cm-30cm
Snel
30cm-15cm
Continu
Minder dan 15 cm
Continu
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
302
Page 305 of 522

Middelste sensoren
Globale afstand tot object Multi-informatiedisplay Zoemer
Voor: 100 - 60 cm
Achter: 150 - 60 cm
Langzaam
60cm-45cm
Gemiddeld
45cm-30cm
Snel
30cm-15cm
Continu
Minder dan 15 cm
Continu
Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bij
het object komt. Als de auto het
obstakel genaderd is tot ongeveer
30 cm, klinkt de zoemer continu.
• Als er gelijktijdig 2 of meer objecten
worden gesignaleerd, klinkt de
zoemer voor het dichtstbijzijndeobject. Als een of meer objecten
dichter bij de auto komen dan
ongeveer 30 cm, klinkt er een
langdurig piepsignaal, gevolgd door
elkaar snel opvolgende piepsignalen.
• Functie automatisch dempen zoemer:
Als, terwijl de zoemer klinkt, de
afstand tussen de auto en het
gesignaleerde object niet kleiner
wordt, wordt de zoemer automatisch
gedempt. (Als de afstand tussen de
auto en het object echter 30 cm of
minder is, werkt de functie niet.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
303
4
Rijden
Page 306 of 522

Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het multi-
informatiedisplay. Het volume van de
zoemers voor de Toyota Parking
Assist-sensor en de RCTA (indien
aanwezig) wordt gelijktijdig aangepast.
Wijzig de instellingen met behulp van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel. (→Blz. 110)
1. Druk op < of > om
te selecteren.
2. Druk op∧of∨om “Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) te selecteren
en druk vervolgens op
.
3. Druk op∧of∨om
ofte selecteren, selecteer het
volume en druk vervolgens op.
Elke keer dat de toets wordt
ingedrukt, wijzigt het volume tussen
1,2en3.
Dempen van het geluid van een zoemer
Op het multi-informatiedisplay wordt een
toets MUTE weergegeven wanneer een
object wordt gesignaleerd. Druk op
om het geluid van de zoemer te dempen.
Het volume van de zoemers voor de
Toyota Parking Assist-sensor en de RCTA
(indien aanwezig) wordt gelijktijdig
onderdrukt. In de volgende gevallen
wordt het dempen automatisch
geannuleerd:
• Als de stand van de selectiehendel
wordt gewijzigd.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als de actieve functie tijdelijk wordt
geannuleerd.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.Detectiebereik van de sensoren
1Ongeveer 100 cm
2Ongeveer 150 cm
3Ongeveer 60 cm
4Ongeveer 60 cm (indien aanwezig)
• Het schema toont het detectiebereik
van de sensoren. Houd er rekening
mee dat de sensoren geen objecten
kunnen signaleren die zich extreem
dicht bij de auto bevinden.
•
Auto's met zijsensoren: Meer informatie
m.b.t. de signalering van obstakels aan
de zijkanten. (→
Blz. 305)
• Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
Auto's met zijsensoren: Het
detectiebereik voor obstakels kan
worden gewijzigd. (→Blz. 506)
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
10 km/h.
• Een andere schakelstand dan P is
geselecteerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
304