sensor TOYOTA HIGHLANDER 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: HIGHLANDER, Model: TOYOTA HIGHLANDER 2023Pages: 498, PDF Size: 69.85 MB
Page 374 of 498

Als een wiel is vervangen door een
reservewiel
Auto's met compact reservewiel: Het
compacte reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor en -zender.
Bij een lekke band zal het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet uitgaan, ook al is
het wiel met de lekke band vervangen
door het reservewiel. Vervang het
reservewiel door het wiel met de
gerepareerde band en breng de band op
de juiste spanning. Het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning zal na een paar minuten
uitgaan.
Auto's met volwaardig reservewiel: Ook
het volwaardige reservewiel is voorzien
van een bandenspanningssensor en
-zender. Als de bandenspanning van het
reservewiel te laag is, zal het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaan branden. Bij een
lekke band zal het waarschuwingslampje
lage bandenspanning niet uitgaan, ook al
is het wiel met de lekke band vervangen
door het reservewiel. Vervang het
reservewiel door het wiel met de
gerepareerde band en breng de band op
de juiste spanning. Het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning zal na een paar minuten
uitgaan.
Omstandigheden waaronder het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
mogelijk niet juist werkt
→Blz. 332
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes van het
ABS en het remsysteem blijven
branden
Breng de auto onmiddellijk op een
veilige plaats tot stilstand en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
WAARSCHUWING!(Vervolg)
deskundige. De auto kan tijdens het
remmen extreem onstabiel worden en
het ABS-systeem treedt mogelijk niet
in werking. Dit kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Als het waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrachtiging gaat
branden
Als het lampje geel gaat branden, wordt
de stuurbekrachtiging beperkt. Als het
lampje rood gaat branden, werkt de
stuurbekrachtiging niet meer en gaat
het draaien van het stuurwiel zeer
zwaar. Als het stuurwiel zwaarder werkt
dan gebruikelijk, houd het dan stevig
vast en oefen meer kracht uit dan
anders.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen. Dit kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Zet de auto zo snel mogelijk stil op
een veilige plaats. Breng de banden
meteen op spanning.
• Auto's met compact reservewiel: Als,
nadat de banden op spanning zijn
gebracht, het waarschuwingslampje
opnieuw gaat branden, kan dit erop
duiden dat er een band lek is.
Controleer de banden. Vervang het
wiel met de lekke band door het
reservewiel en laat de band
repareren door de dichtstbijzijnde
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Vermijd plotselinge
stuurbewegingen en hard remmen.
De banden kunnen beschadigd
raken, waardoor u de controle over
het stuurwiel of de remmen kunt
verliezen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
372
Page 378 of 498

Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de radarsensor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 198, blz. 370)
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LTA (Lane Tracing Assist)
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
Als “AWD System Overheated
Switching to 2WD Mode”
(AWD-systeem oververhit.
Overschakelen naar 2WD-modus) of
“AWD System Overheated 2WD Mode
Engaged” (AWD-systeem oververhit.
2WD-modus ingeschakeld) wordt
weergegeven
Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zeer zwaar wordt belast.
Rijd met lage snelheid en breng de auto
op een veilige plaats tot stilstand terwijl
het hybridesysteem in werking is en
wacht totdat de melding verdwijnt.
Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als deze melding niet wordt
gewist.
Als er een melding wordt weergegeven
dat u naar uw erkende Toyota-dealer
moet gaan
Het systeem of onderdeel dat op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven, is defect. Laat de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Als er een melding wordt weergegeven
dat de handleiding moet worden
geraadpleegd
• Als een van de onderstaande
meldingen wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay, kan dit
duiden op een storing. Breng de auto
onmiddellijk tot stilstand en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
– “Braking Power Low Stop in a Safe
Place See Owner's Manual”
(Remvermogen laag. Breng auto op
veilige plaats tot stilstand.
Raadpleeg handleiding)
– “Oil Pressure Low Stop in a Safe
Place See Owner's Manual”
(Oliedruk laag. Breng auto op veilige
plaats tot stilstand. Raadpleeg
handleiding)
– “Charging System Malfunction Stop
in a Safe Place See Owner's Manual”
(Storing in laadsysteem. Breng auto
op veilige plaats tot stilstand.
Raadpleeg handleiding)
– “Stop in a Safe Place See Owner's
Manual” (Breng auto op veilige
plaats tot stilstand. Raadpleeg
handleiding)
– “Shift to P See Owner's Manual”
(Zet selectiehendel in stand P.
Raadpleeg handleiding)
• Als een van de onderstaande
meldingen wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay, kan de auto
zonder brandstof zijn komen te staan.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en vul brandstof bij als het
brandstofniveau laag is.
– “Hybrid System Stopped”
(hybridesysteem is gestopt)
– “Engine Stopped” (motor
uitgeschakeld)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
376
Page 388 of 498

4.Leg het wiel op de grond met de buiten-
zijde (ventielzijde) omhoog gericht.
5. Controleer voor het omhoog brengen
van het wiel of het hijsgedeelte
loodrecht op de wielkast staat.
(Probeer het wiel recht onder de auto
te plaatsen, in de buurt waar de
draadkabel hangt.)
AVentieldopje
6. Draai met behulp van de krikslinger en
het hulpstuk de klembout van het wiel
vast door hem rechtsom te draaien tot
het wiel zich in de juiste positie
bevindt en u twee keer een klik hoort
wanneer de krikslinger overspringt.
7. Controleer of het na het vastdraaien
niet loszit:1. Probeer het wiel heen en weer te
bewegen
2. Probeer het wiel rond te draaien
Controleer visueel of het wiel niet
achter onderdelen eromheen is
blijven steken. Als het wiel loszit of
verkeerd is bevestigd, herhaal dan
stap2t/m7.
8. Herhaal stap7als het wiel omlaag is
gekomen of is bewogen.
9. Berg de krik en het gereedschap op.
Het compacte reservewiel (auto's met
compact reservewiel)
• Op de band van het compacte
reservewiel staat aan de zijkant de
aanduiding TEMPORARY USE ONLY
(alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik
het compacte reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 411)
Bij gebruik van het compacte
reservewiel (auto's met compact
reservewiel)
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender,
waardoor een te lage bandenspanning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het compacte
reservewiel monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel (auto's met compact
reservewiel)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
386
Page 392 of 498

WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het compacte
reservewiel (auto's met compact
reservewiel)
• Houd er rekening mee dat het
reservewiel speciaal ontworpen is
voor gebruik onder uw auto. Gebruik
uw reservewiel daarom niet onder
een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel (auto's met compact
reservewiel)
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC
–TRC
– EPS
– VDIM
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– Automatic High Beam
– Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– Toyota Parking Assist-monitor
(indien aanwezig)
– Panoramic View Monitor (indien
aanwezig)
– BSM (Blind Spot Monitor)
– RCTA
– Navigatiesysteem (indien aanwezig)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bovendien kan het onderstaande syste-
em niet volledig worden gebruikt, maar
worden mogelijk ook de onderdelen van
de aandrijflijn negatief beïnvloed:
– E-Four
Snelheidslimiet bij gebruik van het
compacte reservewiel (auto's met
compact reservewiel)
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij hard
remmen letsel veroorzaakt.
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is (auto's met compact reservewiel)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel (auto's met
compact reservewiel)
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel. De
sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
390
Page 393 of 498

OPMERKING(Vervolg)
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
Bij het opbergen van de lekke band
• Zorg ervoor dat er geen voorwerpen
bekneld raken tussen de band en de
bodemplaat.
• Draai de klembout van de
reservewieldrager goed vast.
• Berg het wiel met de lekke band op de
plaats van het reservewiel op. Anders
kan de reservewieldrager beschadigd
raken. Goed opbergen van het wiel
verkleint het risico van letsel bij een
ongeval of bij hard remmen.
• Laat de lekke band repareren en
vervang het reservewiel zo spoedig
mogelijk door het wiel met de
gerepareerde band.
Goed opbergen van het reservewiel
• Als het hijsgedeelte bij het opbergen
van een wiel scheef zit, kan het
hijsgedeelte vast komen te zitten in de
opening in het wiel en wordt het wiel
mogelijk niet goed omhooggebracht,
waardoor schade aan het wiel of de
draadkabel ontstaat.
• Probeer de klembout van het
reservewiel niet op het hijsgedeelte
te draaien als er geen wiel aanwezig
is, omdat de draadkabel dan van de as
in de unit kan glijden, waardoor de
draadkabel niet meer omhoog of
OPMERKING(Vervolg)
omlaag kan worden gebracht. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de klembout van het
reservewiel op het hijsgedeelte is
gedraaid zonder dat er een wiel
aanwezig was en de draadkabel niet
meer omhoog of omlaag kan worden
gebracht.
7.2.6 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het hybridesysteem
kan verschillende oorzaken hebben.
Raadpleeg het volgende overzicht en
onderneem de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd. (→Blz. 171)
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 393)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank.
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 66)
• Auto's met stuurslotfunctie: Er kan
een storing aanwezig zijn in het
stuurslotsysteem.
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 392)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
391
7
Bij problemen
Page 421 of 498

Smart entry-systeem met startknop (→blz. 108, blz. 124)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursin-
stellingABC
Smart entry-systeem met
startknopAan Uit O — O
Ontgrendelen portier met
Smart entry-systeem en
startknopAlle portierenBestuurderspor-
tierO—O
Tijd die verstrijkt voordat alle
portieren worden ontgren-
deld wanneer de portier-
greep van het bestuur-
dersportier wordt
vastgepakt
*
Uit
1,5 seconden—— O
2 seconden
2,5 seconden
*Deze instelling kan worden gewijzigd als de instelling Ontgrendelen portier met Smart
entry-systeem en startknop is ingesteld op “Bestuurdersportier”.
Afstandsbediening (→blz. 107, blz. 108, blz. 113)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Afstandsbediening Aan Uit — — O
OntgrendelenAlle portieren in
één keer ontgren-
delenBestuurderspor-
tier ontgrende-
len in één keer,
overige portieren
in twee keerO—O
Elektrisch bedienbare achterklep*1(→blz. 113)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Elektrisch bedienbare ach-
terklepAan Uit — O —
Sensor regeling voetbedie-
ning
*1Aan Uit — O —
Openingspositie elektrisch
bedienbare achterklep5 1-4 — O —
Instelling gebrui-
ker
*2
Zoemervolume Niveau 3 Niveau 1 — O —
Niveau 2
Openen/sluiten van de ach-
terklep met de toets elek-
trisch bedienbare achterklep
op het dashboardIngedrukt hou-
denEén keer kort
indrukken—— O
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
419
8
Voertuigspecificaties
Page 423 of 498

FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Koppeling van werking aan
afstandsbediening (zoemer)Aan Uit — — O
Automatische verlichting (→blz. 185)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Gevoeligheid lichtsensor Standaard -2 - 2 O — O
Extended Headlight
Lighting-systeem (tijd die
verstrijkt voordat de koplam-
pen automatisch worden uit-
geschakeld)30 seconden
60 seconden—— O
90 seconden
120 seconden
Achterruitenwisser (→blz. 193)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Aan het openen van de ach-
terklep gekoppelde onder-
breking van de werking van
de achterruitenwisserUit Aan — — O
Ruitensproeiergekoppelde
werking achterruitenwisserAan Uit — — O
Schakelpositiegekoppelde
werking achterruitenwisser
(→blz. 194)Alleen één keer
Uit—— O
Continu
PCS (Pre-Crash Safety-systeem) (→blz. 200)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)*Aan, uit — O —
Afstellen timing waarschu-
wingVroeg, gemiddeld, laat — O —
*Het systeem wordt automatisch ingeschakeld telkens wanneer het contact AAN wordt
gezet.
LTA (Lane Tracing Assist) (→blz. 211)
FunctiePersoonlijke voorkeursinstellingABC
Lane Centering-functie Aan, uit — O —
Gevoeligheid waarschuwing Hoog, standaard — O —
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
421
8
Voertuigspecificaties
Page 425 of 498

FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Timing waarschuwing voor
aanwezigheid van naderende
auto (gevoeligheid)Gemiddeld Vroeg — O —
Laat
Alleen wanneer
een auto wordt
gesignaleerd in
de dode hoek
Toyota Parking Assist-sensor*(→blz. 240)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Toyota Parking Assist-sensor Aan Uit — O —
Zoemervolume Niveau 2 Niveau 1 — O —
Niveau 3
*Indien aanwezig
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert) (→blz. 248)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)Aan Uit — O —
Zoemervolume
*Niveau 2 Niveau 1 — O —
Niveau 3
*Instellen is alleen mogelijk bij aanwezigheid Toyota Parking Assist-sensor.
PKSB (Parking Support Brake)
*(→blz. 253)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
PKSB-functie (Parking Sup-
port Brake)Aan Uit — O —
*Indien aanwezig
Automatische airconditioning voor (→blz. 280)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Schakelen tussen buiten-
luchtmodus en de aan de
toets AUTO gekoppelde re-
circulatiemodusAan Uit O — O
Automatische bediening
aircoschakelaarAan Uit O — O
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
423
8
Voertuigspecificaties
Page 427 of 498

8.3 Initialisatie
8.3.1 Te initialiseren onderdelen
Na bijvoorbeeld het loskoppelen en weer aansluiten van de 12V-accu of onderhoud aan
de auto, moeten de volgende items worden geïnitialiseerd, zodat het systeem weer op de
juiste manier werkt:
Overzicht van te initialiseren onderdelen
Onderwerp Wanneer initialiseren Zie
Elektrisch bedienbare ach-
terklep
*■Na het aansluiten of vervangen van de
12V-accuBlz. 120
Toyota Parking Assist-
sensor
*■Na het aansluiten of vervangen van de
12V-accuBlz. 242
PKSB (Parking Support
Brake)
*■Na het aansluiten of vervangen van de
12V-accuBlz. 258
Bandenspanningswaar-
schuwingssysteem■Bij het wijzigen van de bandenspanning
(bijvoorbeeld omdat u de rijsnelheid
aanzienlijk gaat veranderen)
■Bij het wijzigen van de bandenspanning
omdat er een andere bandenmaat
gemonteerd is
■Bij het wisselen van wielen
■Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerdBlz. 334
*Indien aanwezig
8.3 Initialisatie
425
8
Voertuigspecificaties
Page 431 of 498

• Staat het contact AAN?
Als u de selectiehendel niet in een
andere stand kunt zetten na het
intrappen van het rempedaal terwijl
het contact AAN staat (→blz. 178)
Het stuurwiel kan niet
worden gedraaid nadat het
hybridesysteem is
uitgeschakeld
• Auto's met stuurslotfunctie: Het
wordt automatisch vergrendeld om
diefstal van de auto te voorkomen.
(→Blz. 171)
De ruiten kunnen niet wor-
den geopend of gesloten
met de schakelaars van de
ruitbediening
• Is de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening ingedrukt?
De elektrisch bedienbare ruiten,
behalve die van het
bestuurdersportier, kunnen niet
worden bediend als de
blokkeerschakelaar van de
ruitbediening wordt ingedrukt.
(→Blz. 151)
Het contact wordt automa-
tisch UIT gezet
• De auto power off-functie wordt
bediend als het contact gedurende
een bepaalde tijd in stand ACC of AAN
staat (het hybridesysteem werkt niet).
(→Blz. 174)
Tijdens het rijden klinkt
een waarschuwingszoemer
• Het controlelampje van de
veiligheidsgordel knippertDragen de bestuurder en de
passagiers hun veiligheidsgordel?
(→Blz. 368)
• Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd?
(→Blz. 181)
Afhankelijk van de situatie klinken er
mogelijk ook andere soorten
waarschuwingszoemers. (→Blz. 365,
blz. 373)
Er wordt een alarm geacti-
veerdendeclaxonklinkt
(auto's met alarmsysteem)
• Heeft iemand een portier geopend
tijdens het instellen van het alarm?
De sensor signaleert dit en laat het
alarm klinken. (→Blz. 67)
Het alarm kan op een van de volgende
manieren worden gestopt:
• Ontgrendel de portieren met de
instapfunctie of de
afstandsbediening.
• Schakel het hybridesysteem in.
Bij het verlaten van de auto
klinkt een
waarschuwingszoemer
• Wordt de melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay?
Controleer de melding op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 373)
Er gaat een waarschu-
wingslampje branden of er
wordt een waarschu-
wingsmelding
weergegeven
• Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, raadpleeg dan blz. 365,
blz. 373.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
429