TOYOTA PRIUS 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: PRIUS, Model: TOYOTA PRIUS 2023Pages: 510, PDF Size: 109.67 MB
Page 221 of 510

erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met RSA
[Road Sign Assist]) werkt mogelijk
niet goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed in situaties waarbij de RSA
mogelijk niet goed werkt of niet goed
signaleert (→blz. 209). Controleer
daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord
met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het omhoog of omlaag gedrukt
houden van de hendel.
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligt
Werking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 188, blz. 377)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 216) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
• Motorfietsen die op dezelfde rijstrook
rijden
• Als door omringend verkeer
opgeworpen water of sneeuw de
signalering door de sensor hindert
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden
Page 222 of 510

• Als de achterzijde van de auto ver
ingezakt is (omdat er zware lading in
de bagageruimte vervoerd wordt,
enz.)
• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal). Doordat
de sensor voorliggers mogelijk niet op
de juiste manier signaleert, werkt het
systeem mogelijk niet goed.
• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn•
Als u veelvuldig stuurcorrecties moet uit-
voeren of frequent van rijstrook wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert
• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
•
Als de rijsnelheid afneemt tot de inge-
stelde snelheid na acceleratie van de
auto door intrappen van het gaspedaal.
4.5.6 Cruise control*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Met de cruise control kan een ingestelde
snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt.
Gebruik de cruise control op autowegen
en snelwegen.
1Controlelampjes
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
220
Page 223 of 510

2Cruise control-schakelaar
3Ingestelde snelheid
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
gaat branden.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt bereikt.
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort
in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in
de gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h of 1 mph,
telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
wordt continu verhoogd of verlaagd
totdat de hendel wordt losgelaten.
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1Door de hendel naar u toe te trekken
wordt de constante-snelheidsregeling
uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
221
4
Rijden
Page 224 of 510

2Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsregeling
hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• Schakelstand D is geselecteerd.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Bedien het gaspedaal om te
accelereren. Na de acceleratie gaat de
auto weer rijden met de ingestelde
snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen, door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe
snelheid in te stellen.
Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De cruise control wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde snelheid. In dit geval blijft
de geprogrammeerde snelheid niet
bewaard.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.Als “Cruise Control Malfunction Visit
Your Dealer” (Storing in cruise control.
Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om
het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het
systeem in te schakelen.
Als er geen snelheid kan worden
geprogrammeerd of de cruise control
direct na het activeren weer wordt
uitgeschakeld, is er mogelijk een defect in
het cruise control-systeem aanwezig. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
•
Op wegen met voetgangers, fietsers,
enz.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen
van een steile helling kan de rijsnelheid
de ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen*
of tijdens het slepen in een noodgeval*:
Auto's die een aanhangwagen
kunnen trekken:→blz. 151
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
222
Page 225 of 510

4.5.7 Rijmodusselectieschakelaar
Afhankelijk van de rijomstandigheden kan een van de 3 rijmodi worden geselecteerd.
Rijmodi
Druk herhaaldelijk op de toets tot het systeem de gewenste rijmodus inschakelt.
Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, verandert de rijmodus in onderstaande
volgorde en gaan de controlelampjes ECO MODE en PWR MODE dienovereenkomstig aan
en uit.
1Normal-modus
Geschikt voor normaal rijden.
Wanneer de normale modus is
geselecteerd, doven de
controlelampjes ECO MODE en PWR
MODE.
2POWER-modus
Geschikt voor wanneer wendbaarheid
en een uitstekende reactie op het
gaspedaal gewenst zijn, bijvoorbeeld
bij het rijden in bergachtige
gebieden.
Wanneer de POWER-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
PWR MODE branden op het
hoofdscherm.
3ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een
lager brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd
in reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus.
Wanneer de ECO-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE branden op het
hoofdscherm.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→298), zodat
er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
223
4
Rijden
Page 226 of 510

Wanneer de ECO-modus/POWER-
modus wordt uitgeschakeld
• Druk opnieuw op de toets. De
POWER-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.
• De normale modus en de ECO-modus
worden echter niet automatisch
uitgeschakeld totdat u op de toets
drukt, zelfs niet als het contact UIT
wordt gezet.
Wijzigen van de rijmodus vanuit de
EV-modus
→Blz. 162
4.5.8 Snelheidsbegrenzer*
*: Indien aanwezig
Er kan een gewenste maximumsnelheid
worden ingesteld met de cruise
control-schakelaar. De
snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Instellen van de rijsnelheid
Druk op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.Accelereer of decelereer naar de
gewenste snelheid en druk de hendel
naar beneden om de gewenste
maximumsnelheid in te stellen.
Als de hendel naar beneden wordt
gedrukt terwijl de auto stilstaat of
wanneer de rijsnelheid 30 km/h of lager
is, wordt de snelheid ingesteld op
30 km/h.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Houd de hendel vast tot de gewenste
snelheid bereikt is.
Voor een kleine wijziging van de
ingestelde snelheid druk u de hendel
lichtjes omhoog of omlaag en laat u
hem vervolgens los.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
224
Page 227 of 510

Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1Uitschakelen
Trek de hendel naar u toe om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
2Hervatten
Druk de hendel omhoog om het
gebruik van de snelheidsbegrenzer te
hervatten.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en gaat
het hoofdscherm branden:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)
Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch geannuleerd in een van de
volgende situaties:
• De cruise control wordt ingeschakeld.
• Wanneer het VSC- en/of TRC-systeem
wordt uitgeschakeld.
Als “Speed Limiter Malfunction Visit
Your Dealer” (Storing snelheidsbegren-
zer. Ga naar uw dealer.) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT en weer AAN
en stel vervolgens de snelheidsbegrenzer
in. Als de snelheidsbegrenzer niet kan
worden ingesteld, is er mogelijk een
storing aanwezig in het systeem. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige, ook al kan er
normaal met de auto worden gereden.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de
snelheidsbegrenzer voorkomen
Laat de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld wanneer deze niet in
gebruik is.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de snelheidsbegrenzer
Gebruik de snelheidsbegrenzer niet in
de volgende situaties. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
• Op steile hellingen
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of slepen
OPMERKING
Wanneer wordt gewaarschuwd via een
weergave op het instrumentenpaneel
en een zoemer nadat de ingestelde
snelheidslimiet is overschreden
wanneer helling af wordt gereden,
trap dan het rempedaal in om te
decelereren.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
225
4
Rijden
Page 228 of 510

4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*
*: Indien aanwezig
Overzicht van de Blind Spot Monitor
De Blind Spot Monitor is een systeem met 2 functies;
• De Blind Spot Monitor-functie Helpt de bestuurder bij het maken van de beslissing wanneer van rijstrook te wisselen
• De Rear Crossing Traffic Alert-functie Helpt de bestuurder bij het achteruitrijden
Deze functies maken gebruik van dezelfde sensoren.
1Indicatoren in buitenspiegel
Blind Spot Monitor-functie: Als een
auto in de dode hoek wordt gesigna-
leerd, gaat de indicator in de buiten-
spiegel branden als de richtingaanwij-
zerschakelaar niet wordt bediend. Als
de richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de richting van de zijde waar
een auto wordt gesignaleerd, gaat de
indicator in de buitenspiegel knipperen.
Rear Crossing Traffic Alert-functie:
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, gaan de indicatoren in
de buitenspiegels knipperen.
2Het scherm en de indicator Blind Spot
Monitor aan/uit
De Blind Spot Monitor-functie en de
Rear Crossing Traffic Alert-functie
kunnen in en uit worden geschakeld
via het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 100) Wanneer de functie is ingeschakeld,
gaat het controlelampje BSM in het
instrumentenpaneel branden en
klinkt de zoemer.
3Rear Crossing Traffic Alert-zoemer
(alleen Rear Crossing Traffic Alert-functie)
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, klinkt een zoemer
vanuit het dashboard aan
bestuurderszijde.
4RCTA-signaleringsscherm (alleen
RCTA)
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, wordt het
RCTA-signaleringsscherm
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
226
Page 229 of 510

Wijzigen van instellingen van de Blind
Spot Monitor-functie en de Rear
Crossing Traffic Alert-functie
De Blind Spot Monitor-functie en Rear
Crossing Traffic Alert-functie kunnen
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
(→blz. 100) op het
multi-informatiedisplay.
Wanneer de systemen zijn uitgeschakeld,
kunnen ze alleen via het scherm
op
het multi-informatiedisplay weer worden
ingeschakeld. (De systemen worden niet
automatisch ingeschakeld, zelfs niet
wanneer het hybridesysteem opnieuw
wordt gestart.)
De zichtbaarheid van de BSM-
indicatoren in de buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Hoorbaarheid van de Rear Crossing
Traffic Alert-zoemer
De Rear Crossing Traffic Alert-zoemer
komt mogelijk moeilijk boven harde
geluiden uit, zoals wanneer het volume
van het audiosysteem hoog staat.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
De sensorspanning is niet in orde of
water, sneeuw, modder, enz. hopen zich
mogelijk op in de buurt rondom de sensor
in de bumper (→blz. 239). Wanneer het
water, de sneeuw, de modder, enz.
rondom de sensor in de bumper wordt
verwijderd, moet het systeem weer
normaal gaan werken. Ook werkt
mogelijk de sensor niet normaal bij
extreem warm of koud weer.Wanneer “Blind Spot Monitor System
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
in Blind Spot Monitor-systeem. Ga naar
uw dealer) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Hiermee kunt u de helderheid van de
indicatoren in de buitenspiegels wijzigen.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 427)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
227
4
Rijden
Page 230 of 510

Verklaringen bij de Blind Spot Monitor
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
228