YAMAHA TMAX 2005 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: YAMAHA, Model Year: 2005, Model line: TMAX, Model: YAMAHA TMAX 2005Pages: 96, PDF Size: 2.76 MB
Page 61 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
2
3
4
5
67
8
9
op olielekkage. Zoek in geval van
lekkage naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofni-
veau worden gecontroleerd. Ook moet
de koelvloeistof worden ververst vol-
gens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU20122
Controleren van het koelvloeistofni-
veau
1. Zet de machine op een vlakke on-
dergrond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet wor-
den gecontroleerd terwijl de motor
koud is, temperatuurverschillen
zijn namelijk van invloed op het ni-
veau.
Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koel-
vloeistofniveau. Wanneer de ma-
chine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Verwijder de afdekkap over hetkoelvloeistofreservoir door de
schroef los te halen.
3. Controleer het koelvloeistofniveau
in het reservoir.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
1. Kap koelvloeistofreservoir
2. Schroef
1
2
Page 62 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4. Open de reservoirdop, vul koel-
vloeistof bij tot de merkstreep voor
maximumniveau en sluit de reser-
voirdop weer als de koelvloeistof
bij of beneden de merkstreep voor
minimumniveau staat.
LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voor-
handen is, gebruik in plaats
daarvan dan gedistilleerd water
of zacht leidingwater. Gebruik
geen hard water of zout water,
hierdoor kan de motor worden
beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ver-
vers dan zo snel mogelijk metkoelvloeistof, anders wordt de
motor onvoldoende gekoeld en
is het koelsysteem niet be-
schermd tegen bevriezing en
corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel
mogelijk een Yamaha dealer het
antivries percentage van de
koelvloeistof te controleren, an-
ders zal de koelvloeistof minder
effectief zijn.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog
heet is.
5. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt auto-
matisch aan of uit, afhankelijk van
de temperatuur van de koelvloei-
stof in de koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt,
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
12
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximum-
niveau):
0.35 L (0.37 US qt) (0.31 Imp.qt)
1
Page 63 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
2
3
4
5
67
8
9
staan op pagina 6-35 nadere in-
structies vermeld.
DAU21120
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden ge-
reinigd volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. Reinig het luchtfil-
terelement vaker als u in zeer stoffige
of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
(Zie pagina 6-6.)
2. Verwijder de kuipruit door de
schroeven los te halen.
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door
de schroeven los te halen en trek
dan het luchtfilterelement eruit.4. Geef een paar tikjes tegen het
luchtfilterelement om het meeste
stof en vuil te verwijderen en blaas
dan het nog achtergebleven vuil
weg met perslucht zoals afge-
1. Schroef
1
1(×5)
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1. Luchtfilterelement
1
2
2
1
Page 64 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
beeld. Vervang het luchtfilterele-
ment als dit beschadigd is.
5. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis.
LET OP:
DCA10480
Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilter-
huis is geplaatst.
Laat de motor nooit draaien
zonder dat het luchtfilterele-
ment aanwezig is, dat kan leiden
tot overmatige slijtage bij de zui-
ger(s) en/of de cilinder(s).
6. Monteer het luchtfilterdeksel door
de schroeven aan te brengen.
7. Breng de kuipruit en het stroomlijn-paneel aan.
DAU33481
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt
worden gecontroleerd en eventueel af-
gesteld volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze af-
stelling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze
snel reageert op de gasbediening.
1. Verwijder het paneel B. (Zie
pagina 6-6.)
2. Controleer het stationair toerental
en stel dit indien nodig volgens de
specificatie af door de stationair
stelschroef te verdraaien. Draai de
schroef in de richting (a) om het
stationair toerental te verhogen.
Draai de schroef in de richting (b)
om het stationair toerental te verla-
gen.
Page 65 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toe-
rental niet haalbaar is volgens de hier-
boven beschreven werkwijze, vraag
dan een Yamaha dealer de afstelling
uit te voeren.
3. Monteer het paneel.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen
bij de gasgreep. Controleer de vrije
slag van de gaskabel regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen
door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik
gaan afwijken, waardoor de lucht/
brandstof-verhouding kan veranderen
en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit
te voorkomen moet de klepspeling door
een Yamaha dealer worden afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1100–1300 tpm
1(a)
(b)
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 66 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit
worden gecontroleerd en indien nodig
worden bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld ter-
wijl de banden koud zijn (wan-
neer de temperatuur van de
banden gelijk is aan de omge-
vingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en
het totale gewicht van rijder,
passagier, bagage en accessoi-
res dat voor dit model is vastge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA11200
De aanwezigheid van bagage heeft
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de
veiligheid van uw machine. Neem
daarom de volgende voorzorgs-
maatregelen in acht.
DE MACHINE NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbe-
laden machine kan leiden totbeschadiging van de banden,
controleverlies of ernstig letsel.
Zorg dat het totale gewicht van
de bestuurder, de passagier, de
bagage en de gemonteerde ac-
cessoires nooit het voorge-
schreven maximumlaadgewicht
voor de machine overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spul-
len die tijdens de rit kunnen
gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het
gewicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning
aan op het te vervoeren ge-
wicht.
Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de
banden.
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb) :
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
XP500 90–190 kg (198–419 lb)
XP500A 90–185 kg (198–408 lb) :
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm
2
)
Maximale belasting*:
XP500 190 kg (419 lb)
XP500A 185 kg (408 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder,
passagier, bagage en accessoires
Page 67 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
2
3
4
5
67
8
9 Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden
gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte
op het midden van de band de vermel-
de limiet heeft bereikt, de band spijkers
of stukjes glas bevat of wanneer de
wang van de band scheurtjes vertoont,
moet de band onmiddellijk door een
Yamaha dealer worden vervangen.
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepteis voor diverse landen verschillend.
Neem altijd de lokale voorschriften in
acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless ban-
den.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer vervan-
gen. Rijden op een machine met
versleten banden is niet alleen
verboden, maar dit heeft ook
een averechts effect op de rij-
stabiliteit, waardoor u de machtover het stuur zou kunnen ver-
liezen.
De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief
banden, dient te worden overge-
laten aan een Yamaha dealer,
die over de nodige vakkundige
kennis en ervaring beschikt.
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
12
Voorband:
Maat:
120/70R14 M/C 55H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252F
BRIDGESTONE/TH01F
Achterband:
Maat:
160/60R15 M/C 67H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252
BRIDGESTONE/TH01R
Page 68 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere
rit op scheurtjes, verbuiging of kr-
omtrekken. Laat ingeval van scha-
de het wiel door een Yamaha
dealer vervangen. Probeer het
wiel nooit zelf te repareren, hoe
klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitge-
balanceerd. Een niet uitgebalan-
ceerd wiel zal mogelijk slecht
functioneren, of kan een slechte
wegligging en een verkorte le-
vensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optima-le eigenschappen verkrijgt.
DAU33451
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels
mag geen vrije slag aanwezig zijn. Als
er toch een vrije slag is, laat dan een
Yamaha dealer het remsysteem in-
Page 69 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-23
2
3
4
5
67
8
9
specteren.
DAU33473
Kabel van
achterremblokkeerhendel
afstellen
Als de achterremblokkeerhendel niet
goed functioneert, moet mogelijkerwijs
de kabel van de achterremblokkeer-
hendel worden afgesteld. Als de ach-
terremblokkeerhendel niet wordt
gebruikt, moet de lengte van de kabel
van de achterremblokkeerhendel bij de
achterremklauw 45 mm tot 47 mm
(1.77 in tot 1.85 in) bedragen. Contro-
leer de lengte van de kabel van de ach-
terremblokkeerhendel regelmatig enstel deze indien nodig als volgt bij.
Om de kabel van de achterremblok-
keerhendel langer te maken draait u de
stelmoer bij de achterremklauw in de
richting (a). Om de kabel van de achter-
remblokkeerhendel korter te maken
draait u de stelmoer in de richting (b).
WAARSCHUWING
DWA10650
Vraag een Yamaha dealer de afstel-
ling te doen als de juiste afstelling
niet haalbaar is volgens de beschre-
ven werkwijze.
1. Stelmoer
2. Lengte kabel achterremblokkeerhendel
2
1
(b)
(a)
Page 70 of 96

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-24
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken
De remblokken in de voor- en achter-
rem moeten worden gecontroleerd op
slijtage volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU22430
Remblokken voorrem
Elk voorremblok is voorzien van slijta-
ge-indicatorgroeven, zodat het remblok
kan worden gecontroleerd zonder de
rem te hoeven demonteren. Let op de
slijtage-indicatorgroeven om de rem-
blokslijtage te controleren. Wanneereen remblok zover is afgesleten dat de
slijtage-indicatorgroeven vrijwel zijn
verdwenen, vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervan-
gen.
DAU22493
Remblokken achterrem
1. Verwijder de achterremklauw door
de bouten los te halen.
2. Controleer elk achterremblok op
schade en meet de remvoerings-
dikte. Als een remblok beschadigd
is of als de remvoeringsdikte min-
der is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag
dan een Yamaha dealer de rem-blokken als set te vervangen.
3. Monteer de achterremklauw door
de bouten aan te brengen en deze
dan vast te zetten met het voorge-
schreven aanhaalmoment.
LET OP:
DCA12822
Gebruik de achterrem of de achter-
remblokkeerhendel niet nadat de
remklauw is verwijderd, anders
wordt de remklauwzuiger naar bui-
ten gedrukt.
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1 1
1. Bout
2. Remvoeringdikte
1
2
Aanhaalmoment:
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 28.9 ft·lbf)