Abarth 500 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ABARTH, Model Year: 2020, Model line: 500, Model: Abarth 500 2020Pages: 204, PDF Size: 3.53 MB
Page 91 of 204

DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering:
raadpleeg, als de motor niet wil starten,
paragraaf "Fiat CODE systeem" in het
hoofdstuk "Kennismaking met de auto".
DE MOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
Als, met de sleutel op MAR, het
symbool
op het display blijft
branden samen met het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel, dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP te
draaien en dan weer naar MAR. Als het
waarschuwingslampje blijft branden,
probeer dan met de andere sleutels die
bij de auto zijn geleverd.Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
17) 18)
109) 110)
GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
19)
DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
hem "op adem" te laten komen.
Hierdoor kan de temperatuur in de
motorruimte dalen.
20)
BELANGRIJK
17)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
18)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
19)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
20)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK
109)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
110)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
89
Page 92 of 204

DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Wacht op versies uitgerust met
automatische sequentiële
versnellingsbak tot de P wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
sequentiële versnellingsbak, zonder
eerst de keuzehendel op P te hebben
geplaatst).
111)
HANDREM
De handrem 1 fig. 75 bevindt zich
tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen de
hefboom omhoog trekken tot de auto
niet meer kan bewegen.
112)
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem uit
te schakelen:
trek de hendel enigszins omhoog en
druk op de ontgrendelknop op de
hendel 1 fig. 75;
houd de knop ingedrukt en laat de
hendel zakken. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel zal doven.Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt uitgeschakeld, om te
voorkomen dat de auto onbedoeld
beweegt.
BELANGRIJK
111)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem deze mee.
112)De auto moet geremd zijn na enkele
klikken van de hendel. Als dat niet het geval
is, contact opnemen met het Abarth
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
75AB0A0076C
90
STARTEN EN RIJDEN
Page 93 of 204

GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en schakel de hendel in de
gewenste stand (het schema is
aangegeven op de pookknop fig. 76).
113)
21)
Beweeg, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de pook naar rechts en vervolgens naar
achteren.BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK
113)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
21)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
GEBRUIK VAN DE
AUTOMATISCHE
SEQUENTIËLE
TRANSMISSIE
(waar aanwezig)
De auto kan uitgerust zijn met een
elektronisch geregelde
handgeschakelde versnellingsbak die
op twee manieren bediend kan worden:
“MANUAL” en “AUTO”.
Bij stilstaande auto en de sleutel in de
stand MAR (elektrische verbruikers
vanaf contactsleutel ingeschakeld),
verschijnt op het display de
ingeschakelde versnelling en de actieve
bedieningswijze (automatisch = AUTO
of handmatig = geen weergave).
76AB0A0301C
77AB0A0334C
91
Page 94 of 204

STARTEN VAN DE AUTO
OPMERKINGEN
Als de auto wordt gestart, zal het
systeem vanzelf in de AUTO-modus
gaan.
Door de knoppen 1, N, R te kiezen
met ingetrapt rempedaal kan de 1e
versnelling, de vrijstand (N) of de
achteruitversnelling (R) worden
ingeschakeld.
Als de knoppen 1, N, R gebruikt
worden zonder dat het rempedaal
wordt ingetrapt, dan zal het systeem
niet schakelen.
Met de hendels op het stuurwiel kan
niet worden geschakeld, ook niet als
het rempedaal wordt ingetrapt.
Als de auto wordt uitgezet in de
SPORT- of NORMAL-modus, dan
is deze modus opnieuw actief als de
motor opnieuw wordt gestart.
BEDIENINGSWIJZE
De versnellingsbak kan op twee
manieren worden bediend:
ten eerste handmatig (MANUAL). In
deze modus bepaalt de bestuurder
zelf wanneer moet worden geschakeld
en hij gebruikt daarvoor de hendel
"+” fig. 78 op het stuurwiel om op te
schakelen en de hendel "–" om terug te
schakelen. Als het verzoek door het
systeem geaccepteerd wordt, toont het
display zodra de schakeling is voltooid
de nieuw ingeschakelde versnelling.
de tweede is volledig automatisch
(AUTO), waarbij het systeem beslist
wanneer er geschakeld wordt. Het blijft
echter mogelijk om met de pook te
schakelen zonder deze werking uit te
schakelen: met dit “schakeladvies”
wordt de automatische modus tijdelijk
uitgeschakeld om de door de
bestuurder gewenste versnelling in te
schakelen.
22)
Om de automatische schakeling
(AUTO) in te schakelen, moet
de A/M-knop op het
versnellingsbakpaneel fig. 77 worden
ingedrukt; als het is ingeschakeld,
verschijnen de tekst AUTO en de
gekozen versnelling op het display. Als
de AUTO-modus wordt uitgeschakeld
gaat de transmissie over naar de
MANUAL-modus.
"Kick Down" functie
Er is ook een "Kick Down” functie
beschikbaar: indien nodig (bijvoorbeeld
tijdens het inhalen), wanneer het
gaspedaal volledig voorbij het stroeve
punt wordt ingetrapt, schakelt het
systeem een of meer versnellingen
terug (als het motortoerental dit
toestaat) om het geschikte vermogen
en koppel voor de door de bestuurder
verzochte acceleratie te leveren.
78AB0A0335C
92
STARTEN EN RIJDEN
Page 95 of 204

DE MOTOR STARTEN
Trap het rempedaal in om de motor te
starten: het systeem schakelt de
vrijstand (N) automatisch in. Als de
startprocedure is voltooid, kunt u het
rempedaal ingetrapt houden en de
knop1ofRophet
versnellingsbakpaneel indrukken om
respectievelijk de 1
eversnelling of
de achteruitversnelling (R) in te
schakelen.
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Er kan worden weggereden in zowel de
1eals de 2eversnelling (aanbevolen
op ondergronden met slechte grip),
maar ook in de achteruitversnelling (R).
De versnellingen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het rempedaal
wordt ingetrapt.
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
druk op de knop 1 op het paneel
van de versnellingsbak;
gebruik de schakeling “+” terwijl het
rempedaal wordt ingetrapt (alleen
voor wegrijden in de 2
eversnelling);
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in (als het pedaal snel tot het
einde van zijn slag wordt ingetrapt en
ASR - indien aanwezig - is
uitgeschakeld, kan “sportief” worden
weggereden).
Inschakeling achteruitversnelling
(R)
Druk op de knop R op het paneel van
de versnellingsbak in plaats van op
de knop 1 om de achteruitversnelling in
te schakelen.
Inschakeling vrijstand (N)
Druk op de knop (N) om de vrijstand in
te schakelen.
De vrijstand (N) kan alleen worden
gekozen als het gaspedaal is
losgelaten, ongeacht de status van het
rempedaal (al dan niet ingetrapt). Het
wordt altijd aanbevolen het rempedaal
in te trappen.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd
wordt met de versnellingsbak in de
vrijstand (N) (dit signaal wordt
afgegeven wanneer de contactsleutel in
de stand STOP wordt gedraaid).Bij stilstaande auto, draaiende motor en
de (1
e), (2e) of achteruitversnelling (R)
ingeschakeld, activeert het systeem het
geluidssignaal en plaatst de
versnellingsbak automatisch in de
vrijstand (N) wanneer:
het gas- en/of rempedaal minstens
3 minuten niet wordt ingetrapt;
het rempedaal langer dan 10
minuten wordt ingetrapt;
het bestuurdersportier wordt
geopend en het gas- of het rempedaal
minstens 1,5 seconden niet wordt
ingetrapt;
er een storing is gedetecteerd in de
versnellingsbak.
DE AUTO PARKEREN
Om veilig te parkeren moet de 1e
versnelling of de achteruit (R)
ingeschakeld worden, met uw voet op
het rempedaal en, op een helling,
moet de handrem worden
aangetrokken. Wacht tot de
ingeschakelde versnelling van het
display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Laat de auto NOOIT
achter met de versnellingsbak in de
vrijstand (N).
93
Page 96 of 204

BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef geleidelijk gas.
Houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat
met een draaiende motor.
Om de werking van de koppeling te
sparen mag men het gaspedaal niet
gebruiken om de auto stil te houden
(bijv. bij stilstand op een helling); door
oververhitting kan de koppeling
beschadigd raken. Gebruik in dit geval
het rempedaal of de handrem en
bedien het gaspedaal alleen als u klaar
bent om weg te rijden.
Gebruik alleen de 2eversnelling voor
meer controle over de auto als op een
wegdek met weinig grip wordt
weggereden.
Als de 1eversnelling moet worden
gekozen terwijl de achteruitversnelling
(R) is ingeschakeld of andersom, doe
dat dan alleen als de auto volledig
stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
Ook al wordt het beslist afgeraden,
zal als het om onvoorziene redenen
nodig mocht zijn om, terwijl men een
helling afrijdt, de auto in de vrijstand (N)
te zetten, het systeem bij een
schakelverzoek automatisch de beste
versnelling op basis van de
voertuigsnelheid kiezen, om het
motorkoppel op de juiste manier op de
wielen over te brengen.
Indien nodig kan de 1eversnelling,
de achteruitversnelling (R) of de
vrijstand (N) worden ingeschakeld terwijl
de motor is uitgeschakeld, de sleutel
op AVV staat en de rem is ingetrapt. In
dit geval moet er minstens 5 seconden
gewacht worden voordat er opnieuw
wordt geschakeld om beschadiging van
het hydraulische systeem en met name
de pomp te voorkomen.
Door het gaspedaal snel volledig in
te trappen kan “sportief” worden
weggereden.
Door bij het wegrijden op een helling
geleidelijk en vervolgens volop gas te
geven na de handrem of het rempedaal
te hebben losgelaten, kan de motor
op een hoger toerental draaien en
kunnen steile hellingen met een
merkbaar hoger koppel worden
opgereden.
BELANGRIJK
22)Door onjuist gebruik van de hendels
(hendels naar het dashboard geduwd)
kunnen deze afbreken.
94
STARTEN EN RIJDEN
Page 97 of 204

SPORT-FUNCTIE
Wanneer de SPORT-toets 1 fig. 79
wordt ingedrukt, wordt de sportieve
rij-instelling ingeschakeld om grotere
responsiviteit te geven tijdens
acceleratie, een toename in
aanloopkoppel en preciezere sturing
met grotere inspanning vereist op
het stuurwiel.
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
brandt het woord SPORT 1 fig. 80
op het display en laat het
instrumentenpaneel een speciaal
scherm zien.
Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.
BELANGRIJK Wanneer op de
SPORT-knop wordt gedrukt, wordt de
functie ongeveer 5 seconden later
geactiveerd.BELANGRIJK Tijdens het accelereren,
wanneer de SPORT-functie wordt
gebruikt, kan het stuur enigszins trillen,
wat kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
OPMERKING Voor voertuigen met een
Akrapovic uitlaatsysteem, kan een
aanzienlijke toename in motorgeluid
worden gehoord wanneer de
SPORT-modus wordt geactiveerd. Dit
wordt veroorzaakt door het openen van
de klep in de Akrapovic uitlaat, wat de
prestaties verbetert.
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper; zij detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal en
visueel. Het geluid kan afhankelijk
van de afstand tot het obstakel
intermitterend of continu zijn.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij het voertuig komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en zich een obstakel
achter de auto bevindt, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal klinkt
steeds sneller naarmate de afstand
tussen het obstakel en de
achterbumper kleiner wordt en klinkt
continu als de afstand minder is dan 30
cm.
79AB0A0351C
80AB0A0360C
95
Page 98 of 204

Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
114)
23) 24)
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 81 op het display.Behalve door middel van het
geluidssignaal wordt over de
aanwezigheid en afstand van een
obstakel visueel informatie gegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
De gekleurde bogen aan de achterzijde
van de auto geven aan dat een
obstakel is gedetecteerd. Het systeem
geeft een gedetecteerd obstakel aan
met de weergave van een boog in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig. Als achter de
auto een voorwerp wordt gedetecteerd
(aan de zijkant of in het midden), toont
het display een knipperende boog in de
overeenkomende zone en klinkt een
intermitterend geluid. Terwijl de auto het
voorwerp benadert, toont het display
een of meer knipperende bogen die de
auto benaderen, en het geluid klinkt
frequenter totdat deze onafgebroken
klinkt. De kleur op het display is
afhankelijk van de afstand tot en de
plaats van het obstakel. Naarmate de
afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt, gaan de bogen over
van geel naar knipperend rood (rechts,
in het midden of links).
BELANGRIJK
23)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
24)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Abarth Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
81AB0A0390C
96
STARTEN EN RIJDEN
Page 99 of 204

BELANGRIJK
114)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
TANKEN
Zet de motor af alvorens te tanken.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Dop 2 fig. 82 is voorzien van een kabel
waarmee de dop aan de klep 1 is
bevestigd, zodat die niet verloren kan
gaan.Gebruik de contactsleutel om de dop 2
los te draaien. De hermetische afsluiting
kan een lichte toename van de druk in
de tank veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen
normaal. Haak tijdens het tanken de
dop aan de binnenkant van de klep
zoals getoond in fig. 82.
115)
Brandstof - Identificatie
van de compatibiliteit
van het voertuig.
Grafisch symbool voor
consumenteninformatie
in overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.
Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de
pomp (waar voorzien).
82AB0A0058C
97
Page 100 of 204

Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5:Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.
E10:Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.
BELANGRIJK
115)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
98
STARTEN EN RIJDEN