Alfa Romeo 4C 2016 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2016, Model line: 4C, Model: Alfa Romeo 4C 2016Pages: 193, PDF Size: 7.84 MB
Page 51 of 193
transmissie:standaard respons.
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Verplaats hendel A fig. 47 omhoog
(naar letter “d”) en houd hem
gedurende een halve seconde in deze
stand tot de bijbehorende led gaat
branden en de inschakelingsindicatie
"Dynamic" op het display verschijnt.
Wanneer de "Dynamic" modus is
ingeschakeld, wordt automatisch het
scherm met de druk van de
turbocompressor (bar) en de
motorolietemperatuur (°C) weergegeven
fig. 49:
Na het loslaten keert hendel A terug
naar de middelste stand.
ESC- en ASR-systemen:
activeringsdrempels voor een
aangenamere, sportievere rijstijl, waarbijstabiliteit van het voertuig wordt
verzekerd.
"Electronic Q2" systeem:het
systeem is gekalibreerd om de tractie te
verhogen bij acceleratie in bochten,
voor een maximale wendbaarheid van
het voertuig.
Motor en versnellingsbak/
transmissie:toepassing van sportieve
kenvelden.
BELANGRIJK In "Dynamic" wordt de
gevoeligheid van het gaspedaal
aanzienlijk vergroot. Daarom is het
rijden minder vloeiend en comfortabel.
Uitschakeling
Om de “Dynamic” modus uit te
schakelen en terug te keren naar
“Natural”, hendel A fig. 47 omlaag
zetten (naar letter “a”) en een halve
seconde in deze stand houden. In dit
geval gaat de led van de “Natural”
modus branden en wordt de
inschakelingsindicatie “Natural” op het
display weergegeven.
“Race” MODUS
Inschakeling
Verplaats hendel A fig. 47 omhoog
(naar letter “d”) en houd hem
gedurende 5 seconden in deze stand
tot de inschakelingsindicatie "Race" op
het display verschijnt. Wanneer de
"Race" modus ingeschakeld is, wordt
het scherm meter acceleratie in de
lengte/zijwaarts (G-meter informatie)automatisch weergegeven. Deze houdt
rekening met versnelling t.g.v. de
zwaartekracht (G) fig. 50.
ESC- en ASR-systemen:de
systemen worden uitgeschakeld om het
maximale gevoel van sportief rijden te
garanderen, waarbij de bestuurder
volledige controle krijgt over het
voertuig. Wanneer het voertuig in een
onstabiele toestand komt, wordt het
ESC automatisch weer ingeschakeld
als het rempedaal wordt ingetrapt tot
het ABS in werking treedt, waarmee het
voertuig wordt teruggebracht in een
stabiele toestand.
"Electronic Q2" systeem:het
systeem is gekalibreerd om de tractie te
verhogen bij acceleratie in bochten,
voor een maximale wendbaarheid van
het voertuig.
49A0L0110
50A0L0111
48
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 52 of 193
transmissie:toepassing van sportieve
kenvelden.
BELANGRIJK In "Race" wordt de
gevoeligheid van het gaspedaal
aanzienlijk vergroot. Daarom is het
rijden minder vloeiend en comfortabel.
BELANGRIJK In "Race" modus werkt
de versnellingsbak alleen op de
MANUAL manier. Zie voor nadere
details deel "Gebruik van de
versnellingsbak" in hoofdstuk "Starten
en rijden".
Uitschakeling
Om de “Race” modus uit te schakelen
en terug te keren naar “Dynamic”,
hendel A fig. 47 omlaag zetten (naar
letter “a”) en een halve seconde in deze
stand houden. In dit geval gaat de led
van de “Dynamic” modus branden en
wordt de inschakelingsindicatie
“Dynamic” op het display weergegeven.
All Weather MODUS
Inschakeling
Verplaats hendel A fig. 47 omlaag (naar
letter “a”) en houd hem gedurende een
halve seconde in deze stand tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie "All Weather" op
het display verschijnt.ESC en ASR systemen:de
activeringsdrempels zijn ingesteld om
maximale veiligheid te garanderen in
omstandigheden van weinig grip. Het
wordt geadviseerd de "All Weather"
modus te selecteren bij het rijden over
een wegdek met weinig grip.
"ELECTRONIC Q2" SYSTEEM: het
system is uitgeschakeld.
Motor en versnellingsbak/
transmissie:standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te
schakelen en terug te keren naar
“Natural”, hendel A fig. 47 omlaag
zetten (naar letter “d”) en een halve
seconde in deze stand houden.BELANGRIJK
Tijdens de eerste 250 km dat met
de auto wordt gereden, zijn de
Dynamic- en Race-modus
uitgeschakeld. Tijdens deze initiële
inrijperiode is het raadzaam een
agressieve rijstijl te vermijden, zodat in
de loop van de tijd de beste
schakelprestaties kunnen worden
verkregen.
Wanneer de motor de volgende keer
gestart wordt, blijft de eerdere keuze
"All Weather" of "Dynamic"
ingeschakeld. Het systeem zal de
modus "All Weather" of "Dynamic" weer
inschakelen, afhankelijk van welke
modus geselecteerd was voordat de
motor werd uitgeschakeld.
Wanneer de motor de volgende keer
gestart wordt, blijft de eerdere keuze
"Race" niet gehandhaafd. Het systeem
zal de "Dynamic" modus weer
inschakelen.
Direct schakelen van de “Dynamic”
naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de
andere modus in te schakelen moet
eerst worden teruggekeerd naar de
"Natural" modus.
51A0L0112
49
g
Motor en versnellingsbak/
Page 53 of 193
Systeemstoring
Bij een storing in het systeem of een
defect van de hendel A fig. 47, kunnen
geen rijmodi worden gekozen.
Het display wordt grijs (zelfde scherm
als voor de "Natural" modus) maar
zonder indicatie van de Alfa
DNA-instelling. Op het display wordt
ook een waarschuwingsbericht
weergegeven.
EOBD-SYSTEEM
(European On
Board Diagnosis)
Werking
Het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) voert een
voortdurende diagnose uit op die
componenten van de auto die te maken
hebben met de uitlaatgasemissie.
Bovendien waarschuwt het systeem de
bestuurder door het inschakelen van
een waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel (en het verschijnen
van een bericht op het display) wanneer
deze componenten niet langer in
uitstekende staat verkeren (zie
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
Het doel van het EOBD-systeem
(European On Board Diagnosis) is:
de efficiëntie van het systeem te
bewaken;
signaleren wanneer de
emissiewaarden stijgen;
de noodzaak voor het vervangen van
verslechterde onderdelen aangeven.
Het voertuig beschikt ook over een
stekker waarmee, na aansluiting van
speciale apparatuur, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes
en de specifieke parameters voor
diagnose en werking van de motor
kunnen worden uitgelezen. Deze
controle kan ook door de
verkeerspolitie worden verricht.BELANGRIJK Na de storing te hebben
verholpen moet een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt, om het systeem
volledig te controleren, tests uitvoeren
en zo nodig een proefrit maken die ook
een lange afstandsrit kan omvatten.
50
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 54 of 193
RADIO
(voor bepaalde versies/markten)
Het systeem bestaat uit:
voedingskabels voor radio,
luidsprekers en antenne;
autoradio;
antenne op voorbumper;
2 tweeter luidsprekers met een
doorsnede van 38 mm en 2 mid-woofer
luidsprekers met een doorsnede van
130 mm, gemonteerd op de portieren.
Zie voor nadere informatie over functies
en gebruik van de radio, het speciale
Supplement dat bij de
boorddocumentatie is gevoegd.
OPTIONELE
ACCESSOIRES
Als men na aanschaf van het voertuig
accessoires wil monteren die constante
elektrische voeding nodig hebben
(radio, diefstalalarm, satellietbewaking
via GPS enz.) of veel stroom verbruiken,
dient men contact op te nemen met het
gespecialiseerde personeel van het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Zij kunnen de
meest geschikte apparatuur uit het
assortiment Lineaccessori MOPAR
®aanbevelen en controleren of de
elektrische installatie berekend is op de
vereiste belasting en of het noodzakelijk
is een accu met een grotere capaciteit
te monteren.
44)
MONTAGE VAN
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN
Elektrische/elektronische systemen die
na aanschaf van de auto door de
aftersales-service worden gemonteerd,
moeten van het volgende merkteken
zijn voorzien:fig. 52Fiat Group Automobiles S.p.A.
autoriseert de montage van
zend-/ontvangstapparatuur op
voorwaarde dat deze door een
gespecialiseerd bedrijf op vakkundige
wijze en overeenkomstig de
aanwijzingen van de fabrikant wordt
uitgevoerd.
BELANGRIJK In geval van montage van
systemen waarbij de kenmerken van de
auto worden gewijzigd, kan het
kentekenbewijs door de bevoegde
instanties ingenomen worden. Dit kan
ook de ongeldigheid van de garantie
met zich meebrengen voor defecten
veroorzaakt door voornoemde wijziging
of die direct of indirect hierop terug te
voeren zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst
elke aansprakelijkheid af voor schade
die het gevolg is van montage van
accessoires die niet door Fiat Group
Automobiles S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de
verschafte aanwijzingen zijn
gemonteerd.
52
51
g
Page 55 of 193
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons,
CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag
alleen in het voertuig worden gebruikt
met een aparte antenne die op het dak
is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze
apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) kan storingen in de
elektronische systemen van de auto
veroorzaken. Dit kan de veiligheid van
de auto in gevaar brengen en een
potentieel gevaar voor de gezondheid
van de passagiers opleveren.
Voor wat betreft het gebruik van
mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, wordt
verwezen naar de gebruiksaanwijzingen
van de fabrikant van de mobiele
telefoon.
BELANGRIJK
44)Let op bij het monteren van
aanvullende spoilers of niet-standaard
lichtmetalen velgen: daardoor kan de
ventilatie van de remmen namelijk beperkt
worden, wat invloed heeft op de efficiëntie
van de remmen bij bruusk, herhaaldelijk
remmen of op lange afdalingen. Let erop
dat de slag van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Ze zitten in de achterbumper fig. 53 en
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en
waarschuwen de bestuurder met een
intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het voertuig
dichter bij het obstakel komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er een obstakel achter
de auto is, klinkt er een geluidssignaal
met een frequentie die varieert op basisvan de afstand van het obstakel ten
opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
neemt toe naar gelang de afstand
tussen de auto en het obstakel kleiner
wordt, wanneer de afstand ongeveer 30
cm bedraagt klinkt het signaal continu;
neemt af als de afstand tot het
obstakel groter wordt, tot het signaal
volledig stopt;
blijft constant als de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal het
geluidssignaal na ongeveer 3 seconden
stoppen om bijvoorbeeld aanwijzingen
te voorkomen tijdens manoeuvres langs
muren.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
(voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 54 op het display.
53A0L0043
52
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 56 of 193
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave op
het instrumentenpaneel.
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in een of meer plaatsen in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig.
Als er een obstakel gedetecteerd is in
het gebied midden achter, dan worden
op het display alle bogen in dat gebied
aangegeven, tot de boog die
overeenkomt met de plaats van het
obstakel zelf.
Het signaal is vergelijkbaar voor
obstakels in het gebied rechts- of
linksachter.
De boog die overeenkomt met de
plaats van het obstakel knippert.
De kleur op het display is afhankelijkvan de afstand tot en de plaats van het
obstakel.
Het voertuig bevindt zich vlakbij het
obstakel wanneer op het display een
enkele constante boog wordt
weergegeven en er een continu
geluidssignaal klinkt.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
aangegeven.
STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
45)
4)
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van de parkeersensoren
beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen kunnen
leiden tot verminderde gevoeligheid van
de sensoren en afname van de
prestaties van het systeem.
mechanische interferentie (bijv.
tijdens het wassen van de auto, regen,
sterke wind, hagel) kan ertoe leiden dat
de sensor een niet-bestaand voorwerp
detecteert ("echogeluid");
de aanwezigheid van
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig kan van invloed zijn op de
door de sensor uitgezonden signalen;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door wijziging van de
positie van de sensor, veroorzaakt door
een verandering in de geometrie (door
slijtage van onderdelen van de
wielophanging), als de banden
verwisseld zijn, overbelaste auto, of
afstellingen waardoor de auto lager
komt te liggen.
54A0L0044
53
g
Page 57 of 193
BELANGRIJK
45)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
4)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens 10
cm afstand. Breng geen stickers op de
sensoren aan.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor de
auto is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van de auto of een rit van minder dan
1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met de auto; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.
Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwinggaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het controlelampje
voor een lage bandenspanning blijft
branden, moet de bandenspanning op
de spanning worden gebracht die voor
koude banden is voorgeschreven. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van banden
aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan tot
defecten van de banden leiden. Een
lage bandenspanning vermindert tevens
de brandstofefficiency en de duur van
het loopvlak en kan de handling en
remwerking van de auto nadelig
beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat de
54
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 58 of 193
juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten. Dit
is ook nodig indien de bandenspanning
nog niet dusdanig is gedaald dat het
controlelampje van de bandenspanning
gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning om
welke reden dan ook, waaronder een
lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.
Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische sensoren
die op de wielvelgen zijn gemonteerd
om voortdurend de bandenspanning te
controleren. De sensoren die op elk wiel
als deel van het ventiel gemonteerd zijn,
verzenden diverse gegevens van de
banden naar de ontvangermodule, om
de spanning te kunnen berekenen.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage
spanning
bandenspannings-
controlesysteem
46) 47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54)
Het systeem waarschuwt de bestuurder
als een of meer banden leeg zijn met
een permanent brandend
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en speciale
berichten op het display.
Stop in dit geval de auto zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en zodra
de informatie over de herstelde
bandenspanning is ontvangen, dooft
het waarschuwingslampje. Het kan
nodig zijn om 20 minuten met een
snelheid van meer dan 20 km/h terijden om ervoor te zorgen dat het
systeem deze informatie ontvangt.
Storingen in de werking
van het TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het speciale waarschuwingslampje
dat eerst 75 seconden knippert en
daarna vast blijft branden. Dit kan in
een van de volgende situaties
gebeuren:
interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken op
die van de TMP-sensoren.
Toepassing van donkere folie die met
de signalen van de radiogolven
interfereert.
Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Gebruik van wielen/banden zonder
TPM-sensoren.
55A0L0113
55
g
Page 59 of 193
Raadpleeg, voor een juist gebruik van het systeem, onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen:
HandelingSensoren op wielen op auto
gemonteerdStoringsmelding Benodigde actie
––JANeem contact op met een
speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbandenNEE JANeem contact op met een
speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbandenJA NEE –
Wiel verwisselen met een wiel
met andere afmetingen
(*)JA NEE –
(*)Als alternatief aangegeven in zowel het Instructieboek als op het kentekenbewijs; beschikbaar bij Alfa Romeo Lineaccessori.
BELANGRIJK
46)De aanwezigheid van het
TPMS-systeem ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip van
het reservewiel.
47)Controleer de bandenspanning bij
koude banden. Als de bandenspanning om
welke reden dan ook bij warme banden
moet worden gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd, ook
wanneer de gemeten waarde hoger is dan
de voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.48)Als een of meerdere wielen zonder
sensoren zijn gemonteerd, dan is het
systeem niet langer beschikbaar. Hierbij
gaat het TPMS-waarschuwingslampje
korter dan een minuut knipperen voordat
het continu blijft branden, en wordt een
bericht op het display getoond zolang er
geen vier wielen met sensoren gemonteerd
worden.
49)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.50)Wanneer standaard banden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS-systeem
hierop worden afgesteld. Dit mag alleen bij
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt
worden uitgevoerd.
51)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden.
Het TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en
herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.
56
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 60 of 193
52)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/demontage van
een band en/of velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade of een
verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, mogen deze werkzaamheden
alleen door gespecialiseerd personeel
worden uitgevoerd. Neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
53)Erg sterke radiofrequentie-interferentie
kan ertoe leiden dat het TPMS-systeem
niet goed werkt. Dit wordt aangegeven met
een bericht op het display. Het bericht
verdwijnt automatisch zodra de
radiofrequentie-interferentie geen invloed
meer heeft op het systeem.
54)De bij de auto geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit
kan de werking ervan negatief beïnvloeden.
Als andere dan de originele
afdichtmiddelen worden gebruikt, wordt
geadviseerd de TPMS-sensoren te laten
controleren door een gekwalificeerd
reparatiecentrum.TANKEN
Het voertuig is voorzien van het "Fast
Fuel"-systeem, dit voorkomt dat er
onjuiste brandstoffen getankt worden
(bijv. diesel voor een benzinemotor).
Zet de motor af alvorens te tanken.
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangetal van 95 RON
die aan de Europese specificatie EN228
voldoet. De motor van de 4C is met
name ontworpen om te voldoen aan
alle emissielimieten terwijl tegelijkertijd
minimaal brandstofverbruik en
maximale prestaties gegarandeerd
worden, wanneer loodvrije benzine van
een uitstekende kwaliteit met een
octaangetal van 98 RON of hoger
gebruikt wordt.
Om beschadiging aan de katalysator te
voorkomen, de tank nooit bijvullen, niet
in noodgevallen en evenmin met een
minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid in
een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
TANKEN
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het tankpistool
is afgeslagen. Meer bijvullen kan
storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKPROCEDURE
Het voertuig is voorzien van een "Fast
Fuel"-apparaat, dat in de opening van
de brandstoftank is ingebouwd: dit gaat
automatisch open en dicht wanneer het
vulpistool wordt geplaatst/verwijderd.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust
met een blokkeersysteem dat het
tanken van het onjuiste type brandstof
voorkomt.
De hieronder beschreven
tankprocedure is afgebeeld op het
plaatje fig. 56 dat aan de binnenkant
van de tankklep is aangebracht. Op het
plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine).
57
g