dashboard Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2013, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2013Pages: 288, PDF Size: 12.99 MB
Page 7 of 288
WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARDDe aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, de instrumenten en de lampjes kunnen variëren afhankelijk van de verschillende
versies.1. Vaste uitstroomopeningen voor ontwaseming van de zijruiten 2. Verstelbare luchtstroomroosters 3. Bedieningshendel buitenverlichting
4. Instrumentenpaneel 5. Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter en tripcomputer 6. Verstelbare luchtroosters boven 7. Display radio-
navigatiesysteem (voor bepaalde versies/markten) 8. Alarmknipperlichten 9. Frontairbag passagierszijde 10. Dashboardkastje 11. Verstelbare
uitstroomopeningen in het midden 12. Autoradio (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 13. Bedieningsorganen voor verwarming/ventilatie/
klimaatregeling 14. Versnellingspook 15. "Alfa DNA"-systeem 16. Bedieningsknoppen: mistlichten voor/achter, Start&Stop-systeem (voor bepaalde
versies/markten), centrale portiervergrendeling, AFS zelfaanpassende lichten aan/uit (voor bepaalde versies/markten) 17. Contactslot 18. Frontairbag
bestuurderszijde 19. Cruise control-hendel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 20. Koplampverstelling (voor bepaalde versies/markten) en
knoppen voor toegang Setup menu.
fig. 1
A0K0074
3WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 20 of 288
2
Dimlicht (groen)
Het lampje gaan branden wanneer het dimlicht wordt ingeschakeld.
Grootlicht (blauw)
Het lampje gaan branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.
Linker richtingaanwijzer
(groen)
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzer-hendel
omlaag wordt verplaatst of wanneer de drukknop voor de
alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
Rechter richtingaanwijzer
(groen)
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel
omhoog wordt verplaatst of wanneer de drukknop voor de
alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
In-/uitschakeling Start&Stop
systeem(voor bepaalde versies/markten)
Storing start&Stop systeem
Inschakeling Start&Stop systeem
Wanneer het Start&Stop systeem wordt ingeschakeld, verschijnt een
melding op de display.
De led op de
knop (op het controlepaneel van het dashboard) is
uitgeschakeld (zie de paragraaf “Start&Stop” in dit hoofdstuk).
Start&Stop systeem uitschakelen
❒Versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display: wanneer
het Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld, verschijnt een melding
op de display.
❒Versies met multifunctioneel display: wanneer het Start&Stop
systeem wordt uitgeschakeld, verschijnt het symbool
op de
display.
De led op de
knop brandt wanneer het systeem is uitgeschakeld.
Storing Start&Stop systeem
Als er een storing optreedt in het Start&Stop systeem, knippert het
symbool
(versies met multifunctioneel display) of
(versies met
herconfigureerbaar multifunctioneel display) op de display.
Voor bepaalde versies/markten, indien aanwezig, wordt er ook een
bericht weergegeven.
Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk.
16
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 44 of 288
DIEFSTALALARM(voor bepaalde versies/markten)INSCHAKELINGHet alarm gaat onder de volgende omstandigheden af:
❒wanneer een van de portieren, de laadruimte of de motorkap
ongeoorloofd wordt geopend (omtrekbeveiliging);
❒verkeerde bediening van het contactslot (contactsleutel in de stand
MAR);
❒bij het loskoppelen van de accukabels;
❒beweging in de inzittendenruimte (volumetrische beveiliging);
❒abnormaal optillen/kantelen van de auto (voor bepaalde
versies/markten).
De inschakeling van het alarm wordt aangegeven door een akoestisch
en een visueel signaal (het knipperen van de richtingaanwijzers
gedurende enkele seconden). De inschakelwijzen van het alarm
kunnen variëren naargelang de markt. Er is een maximum aantal cycli
voorzien voor de geluidssignalen en de alarmknipperlichten. Na
verloop van dit aantal cycli, zal het bewakingssysteem weer normaal
functioneren.
BELANGRIJK De startblokkering wordt verzekerd door de Alfa Romeo
CODE die deze functie automatisch inschakelt wanneer de sleutel uit
het contactslot wordt genomen.
BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm is marktgebonden en
kan dus per land verschillen.
INSCHAKELING VAN HET ALARMDruk bij gesloten portieren, laadruimte en motorkap en met de sleutel
in de stand STOP of verwijderd, op de knop
van de
afstandsbediening terwijl u de afstandsbediening in de richting van het
voertuig houdt. Afgezien van sommige marktuitvoeringen, wordt een
geluidssignaal voortgebracht en worden de portieren vergrendeld.
Voordat het alarm wordt ingeschakeld, wordt een zelfdiagnose
uitgevoerd: als een storing wordt gevonden, dan weerklinkt nogmaals
een geluidssignaal en/of gaat de led op het dashboard branden.
Als na inschakeling van het alarm een tweede geluidssignaal
weerklinkt en/of de led op het dashboard gaat branden, wacht dan
ongeveer 4 seconden en zet het alarm uit door te drukken op de
knop, controleer of alle portieren, de motorkap en de bagageruimte
correct vergrendeld zijn en schakel het systeem opnieuw in door te
drukken op de
knop.
Wanneer zelfs bij goed gesloten portieren, motorkap en laadruimte
het geluidssignaal weerklinkt, dan is er een storing in de werking van
het systeem gevonden. Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
ZELF-INSCHAKELEND ALARM(voor bepaalde versies/markten)
Als het alarm niet ingeschakeld werd met behulp van de
afstandsbediening, als er ongeveer 30 seconden verstreken zijn nadat
de contactsleutel op STOP werd gedraaid en een deur of de achterklep
voor het laatst geopend en gesloten werd, wordt het alarm
automatisch ingeschakeld.
Dit wordt aangegeven door het knipperen van de led op knop A fig.
18 en de hiervoor beschreven aanwijzingen voor inschakeling.
Om het alarm uit te schakelen op de
toets met het op de
afstandsbediening drukken.
40
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 59 of 288
Ruiten ontwasemen
De klimaatregeling is erg nuttig om het beslaan van de ruiten te
voorkomen bij grote luchtvochtigheid.
Wanneer het buiten uiterst vochtig is en/of bij regen en/of bij grote
verschillen tussen de interieur- en de buitentemperatuur, is de volgende
procedure aanbevolen om te voorkomen dat de ruiten beslaan:
❒draai de knop A naar het rode gebied;
❒druk op de knop F om de interne luchtrecirculatie uit te schakelen
(ronde led rond de knop uit);
❒zet de draaiknop E op
met de mogelijkheid om hem op stand
(B fig. 37) te zetten als de ruiten niet worden ontwasemd;
❒zet de draaiknop C op de 2
eventilatorsnelheid.
ACHTERRUITVERWARMING/
RUITONTWASEMINGDruk op toets D (
) om de functie in/uit te schakelen. De functie
wordt na ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld.
Voor bepaalde versies/markten, druk op de
knop om de
verwarmde buitenspiegels en de verwarming voor de sproeiers in te
schakelen (voor bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden
aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk
defect ervan te voorkomen.
INTERNE LUCHTRECIRCULATIEDruk op de knop F (
) om de led rond de knop aan te zetten.
Men adviseert de interne luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in
tunnels, om te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt.
Gebruik de functie niet langdurig, vooral als er meerdere passagiers
aan boord zijn, om beslagen ruiten te voorkomen.
BELANGRIJK Met de interne luchtrecirculatie kan de gewenste toestand
(verwarming of koeling, afhankelijk van de keuze) sneller bereikt
worden. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen
op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen.
REGELING LUCHTVERDELINGGebruik de knop E fig. 36 om handmatig een van de
luchtverdelingsopties voor het interieur te selecteren:
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de
voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten
voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur.Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen voor en achter,
roosters midden/zijkanten dashboard, uitstroomopening achter,
uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien voorruit en
voorste zijruiten.Luchtstroomverdeling naar roosters midden/zijkanten dashboard
(lichaam passagier).
55WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 60 of 288
Er zijn nog 4 andere posities (zie onderstaande schema fig. 37):
(Positie A) Luchtstroomverdeling tussen roosters midden/zijkanten
dashboard, uitstroomopening achter en uitstroomopeningen
voor ontwasemen/ontdooien voorruit en voorste zijruiten. Deze
instelling van de verdeling biedt een doeltreffende ventilatie
van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.(Positie B) Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen
beenruimten en uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.(Positie C) Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen
beenruimten (hetere lucht) en roosters midden/zijkanten
dashboard en achterste uitstroomopening (koelere lucht).(Positie D) Automatisch ontwasemen/ontdooien inschakelen (zie
beschrijving op de vorige pagina's).
START&STOPHandbediende airconditioning
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), behoudt het systeem de luchtstroom die door de
gebruiker is ingesteld.
Onder deze omstandigheden, kan het koelen en verwarmen van het
interieur niet worden verzekerd, doordat de compressor samen met de
koelvloeistofpomp wordt uitgeschakeld.
De Start&Stop-functie kan worden uitgeschakeld om de werking van
de regeleenheid van het klimaatregelsysteem te verbeteren door op de
betreffende knop op het dashboard te drukken.
OpmerkingSchakel in de winter de airconditioning minstens eens
per maand circa 10 minuten in. Laat vóór het begin van het
zomerseizoen het systeem controleren door het Alfa Romeo
Servicenetwerk.ONDERHOUDSchakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa
10 minuten in.
Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren
door het Alfa Romeo Servicenetwerk.
fig. 37
A0K0183
56
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 63 of 288
INSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGHet systeem kan op verschillende manieren ingeschakeld worden: het
verdient echter aanbeveling op de AUTO-knop te drukken en de
draaiknop te gebruiken om de gewenste temperatuur in te stellen.
Op die manier wordt de temperatuur, de hoeveelheid en de verdeling
van de lucht in het interieur volledig automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem regelt ook de luchtrecirculatie en de inschakeling
van de aircocompressor.
Tijdens de automatische werking van het systeem, kan men op elk
ogenblik de ingestelde temperatuur, de luchtdistributie en de
ventilatorsnelheid wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen: het systeem
past automatisch de eigen instellingen aan aan de nieuwe instellingen.
Wanneer tijdens de automatische werking (AUTO) de luchtdistributie
en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of de inschakeling
van de compressor en/of de recirculatie, dan verdwijnt de melding
AUTO.
Wanneer tijdens de volledige automatische werking (FULL AUTO) de
luchtdistributie en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of
de inschakeling van de compressor en/of de recirculatie, dan
verdwijnt de melding FULL.
Op die manier regelt het klimaatregelsysteem alle functies automatisch,
uitgezonderd de functies die handmatig werden versteld. De
ventilatorsnelheid is gelijk voor alle zones in de passagiersruimte.REGELING LUCHTTEMPERATUURDraai de draaiknop A of L naar rechts of naar links om de
luchttemperatuur te regelen: A knop voor de zone linksvoor, L knop
voor zone rechtsvoor in het interieur. De ingestelde temperaturen
worden op de displays weergegeven.Druk op de MONO-knop om de luchttemperatuur aan beide zijden uit
te lijnen:
Gebruik de draaiknop L om terug te keren naar de gescheiden
regeling van de luchttemperatuur in de twee zones.
Draai de knoppen helemaal naar rechts of links om respectievelijk de
functie HI (maximaal verwarming) of LO (maximale koeling) in te
schakelen. Draai aan de knop om deze functies uit te schakelen en om
de gewenste temperatuur in te stellen.
REGELING LUCHTVERDELINGDoor op een van de knoppen (
/
/
) te drukken, kan
handmatig een van de 7 instellingen voor de luchtverdeling worden
gekozen:
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de
voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.Luchtstroom naar de uitstroomopeningen in het midden en aan
de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten
voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten
(hetere lucht) en roosters midden/zijkanten dashboard
(koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het
voor- en het najaar en op zonnige dagen.
59WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 64 of 288
Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen beenruimten
en uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor
een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de
ruiten beslaan.Luchtstroomverdeling tussen de uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en de luchtroosters in het
midden en aan de zijkant van het dashboard. Zo kan de
lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht.
Luchtstroomverdeling naar alle roosters van de auto.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door het
klimaatregelsysteem geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit). Bij
handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven
door de leds op de betreffende knoppen.
In de gecombineerde werkingsmodus, worden de functies geactiveerd
samen met de functies die reeds bij het indrukken van de betreffende
knop actief zijn. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie
reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende
LED op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te
herstellen.
REGELING VENTILATORSNELHEIDGebruik de draaiknop F om de ventilatorsnelheid te verhogen/
verlagen. De ventilatorsnelheid wordt aangegeven door de leds G op
de knop F.
❒maximum ventilatorsnelheid = alle leds branden;
❒minimum ventilatorsnelheid = één led brandt.
De ventilator kan alleen uitgeschakeld worden als de aircocompressor
is uitgeschakeld met behulp van de knop C.BELANGRIJK Druk op de AUTO-knop om de automatische werking
van de ventilatorsnelheid na een handmatige instelling te herstellen.
AUTO-KNOPDruk op de AUTO-knop (de led op de knop gaat branden) om de
automatische regeling van de volgende instellingen in beide zones in
te schakelen:
❒hoeveelheid en de verdeling van de lucht in het interieur;
❒aircocompressor;
❒luchtrecirculatie
❒alle vorige handmatige instellingen worden gewist.
Dit wordt aangegeven met een brandende led op de AUTO knop.
Wanneer tijdens de volledige automatische werking de
luchtrecirculatie, luchtdistributie, ventilatorsnelheid handmatig
gewijzigd worden of de compressor wordt uitgeschakeld, dan gaat de
led uit. Hiermee wordt aangegeven dat het systeem niet meer
automatisch alle voornoemde functies regelt.
BELANGRIJK Als het systeem de verlangde comfortsituatie in het
interieur niet meer kan garanderen, dan gaat de ingestelde
temperatuur enkele seconden op de display knipperen.
Druk op de AUTO-knop om de automatische werking na een
handmatige instelling te herstellen.MONO-KNOPDruk op de MONO-knop (led op de knop brandt) om de
luchttemperatuur aan passagierszijde uit te lijnen met die aan de
bestuurderszijde.
Deze functie zorgt voor een eenvoudigere temperatuurregeling
wanneer de bestuurder de enige inzittende is.
60
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 67 of 288
Thermisch isolerende voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een thermisch isolerende voorruit
die, wanneer de auto aan zonlicht wordt blootgesteld, de
temperatuurtoename in het interieur beperkt, wat het comfort verbetert.
Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat de ruiten beslaan. Voor een
complete werking, is het raadzaam de AUTO functie (led N aan) in te
schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor automatisch aanzet en de
recirculatie uitzet.UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGDruk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
❒de AQS (Air Quality System) kan niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en bewaart deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop D).
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
START&STOPAutomatische klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stop-functie (motor
afgezet wanneer de voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort
in het interieur te garanderen.
De Start&Stop functie wordt uitgeschakeld wanneer de
buitentemperaturen uitzonderlijk hoog of laag zijn om een
comfortabele temperatuur in het interieur te kunnen verzekeren. Tijdens
deze overgangsfases wordt de motor niet afgezet, ook al is de
voertuigsnelheid nul.
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), zal de regeleenheid van het klimaatregelsysteem
om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het
interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling –
LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
zal de luchtstroomsnelheid (indien automatisch geregeld) verminderd
worden om het comfort in het interieur zo lang mogelijk te handhaven.
De regeleenheid van het klimaatregelsysteem zal proberen om het
verslechterde comfort veroorzaakt door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de compressor en de koelvloeistofpomp
uit te schakelen), maar de werking van het klimaatregelsysteem kan
verbeterd worden door de Start&Stop-functie met de speciale toets op
het dashboard uit te schakelen.
63WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 288
OpmerkingOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van de Start&Stop-functie te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld,
waardoor de ramen snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met
een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OpmerkingBij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), wordt de automatische recirculatiefunctie met
lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (vermits de compressor is uitgeschakeld).EXTRA VERWARMING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd.
De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
Automatische dual-zone klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld afhankelijk van
externe weersomstandigheden en met gestarte motor.
Handmatige klimaatregeling
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar
het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is.
BUITENVERLICHTINGLINKER HENDELDe linker hendel fig. 39 bedient de meeste soorten buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het
dashboard verlicht.DAGVERLICHTING (DRL)"Daytime Running Lights"
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 39 in de stand
gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere
lampen en de binnenverlichting blijven uit.fig. 39
A0K0099
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 73 of 288
Als de motor wordt afgezet met de draaischakelaar A in de
"automatische" stand, wordt er geen wiscyclus uitgevoerd wanneer de
motor weer wordt gestart, ook al regent het. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv.
terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen of als de ruitenwissers
met ijs aan de voorruit vastzitten).
Draai, om de automatische werking van de regensensor te herstellen,
de draaischakelaar op de rechter hendel A fig. 40 van de
"automatische" stand (AUTO) naar de standOen weer terug naar de
AUTO stand.
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld
door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de
voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor wordt
gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze wijziging te
bevestigen.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl deze actief is, werkt
de ruitenwisser met een snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor, ongeacht of er wel of geen
regen op de ruit aanwezig is (de storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2
esnelheid). De storingsmelding houdt aan
zolang de sensor actief is.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 40 van standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te schakelen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor (maar met de halve
wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde achteruitrijversnelling en
bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als in de achteruit is
geschakeld, is de werking van de achterruitwisser continu. Door de
hendel naar het dashboard te trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor.
69WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER