Alfa Romeo 156 2000 Instructieboek (in Dutch)

Page 131 of 291

130
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
(dieselmotoren)
Oxidatie-katalysatorDe katalysator zet schadelijke bestand-
delen in het uitlaatgas (koolmonoxide,
onverbrande koolwaterstoffen en roet-
deeltjes zijn de belangrijkste) om in on-
schadelijke stoffen, waarmee tevens de
rook en de typische dieselgeur vermin-
derd worden.
De katalysator bestaat uit een roestvrij-
stalen huis, met daarin een honingraat-
vormig keramisch binnenwerk. Hierop zit
edelmetaal dat voor de katalytische reac-
tie zorgt.
Uitlaatgasrecirculatie-systeem
(E.G.R.)
Dit systeem zorgt voor recirculatie, ofte-
wel hergebruik, van een deel van de uit-
laatgassen. Het percentage dat gerecircu-
leerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfs-
omstandigheden van de motor.
Het systeem beperkt zonodig de uit-
stoot van stikstofoxiden.
Omdat tijdens de wer-
king de katalysator zeer
warm wordt, verdient
het aanbeveling niet te parkeren
boven brandbare materialen (pa-
pier, brandstof, gras, droge blade-
ren, enz.).
Lambdasonde
De lambdasonde meet de hoeveelheid
zuurstof in het uitlaatgas.
De door de lambdasondes verzonden
signalen worden door de regeleenheid
van het motormanagementsysteem ge-
bruikt om het lucht-/brandstofmengsel te
regelen.
Benzinedamp-opvangsysteem
Het is onmogelijk, ook bij stilstaande
motor, benzinedampen te voorkomen.
Daarom “vangt” dit systeem de dampen
in een speciaal actieve-koolfilter.
Als de motor draait, dan worden deze
dampen afgezogen en verbrand in de
motor.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
(benzinemotoren)
Driewegkatalysator
Het uitlaatsysteem is voorzien van een
katalysator, die bestaat uit edelmetaalle-
geringen. De katalysator bevindt zich in
een roestvrijstalen houder, die bestand is
tegen hoge bedrijfstemperaturen.
De katalysator zet onverbrande kool-
waterstoffen, koolmonoxide en stikstof-
oxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn
deze dankzij het elektronische motor-
managementsysteem, slechts in kleine
hoeveelheden aanwezig) in niet schade-
lijke stoffen.

Page 132 of 291

131
Door het volgende hoofdstuk aandachtig door te lezen en de vermelde
aanwijzingen, suggesties, en voorschriften op te volgen, kunt u het
beste uit uw
Alfa 156halen in termen van veiligheid, pres-
taties, betrouwbaarheid en levensduur.
In de meeste gevallen gaat het om onderwerpen met een algemeen
karakter.
In andere gevallen gaat het specifiek om de werking van de Alfa Romeo
156.
Lees de informatie dus aandachtig door zodat u uw auto op de beste
manier kunt gebruiken. MOTOR STARTEN .................................................................. PAG. .132
P
ARKEREN ........................................................................\
........... 135
VEILIG RIJDEN ........................................................................\
..... 135
SNEEUWKETTINGEN ........................................................\
............. 144
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN ...................................... 144
TREKKEN VAN AANHANGERS ........................................................ 148
AUTO LANGERE TIJD STALLEN ....................................................... 149
EXTRA ACCESSOIRES .................................................................... 150
SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES .................................... 150
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO

Page 133 of 291

Het is raadzaam om
gedurende de eerste ki-
lometers niet de maxi-
male prestaties van uw auto te
eisen (bijv. snel accelereren,
langdurig rijden met hoge toe-
rentallen, krachtig remmen,
enz.).
132
MOTOR STARTEN
BELANGRIJK
De auto is uitgerust
met elektronische startonderbreking. Zie
“Alfa Romeo CODE” als de motor niet wil
starten. Het contactslot is voorzien van een her-
startbeveiliging. Als de motor bij de eer-
ste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP en nog-
maals starten.
Het start-/contactslot is voorzien van
een beveiligingsmechanisme, waardoor
het slot niet van stand MAR in stand
AV V kan worden gezet bij een draaien-
de motor.
BENZINEMOTOR STARTEN
BELANGRIJK Het gaspedaal mag
pas worden ingetrapt nadat de motor is
gestart.
Bij koude motor 1) Zorg ervoor dat de handrem is aan-
getrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel
in, zodat de startmotor de tandwielen in
de versnellingsbak niet hoeft aan te drij-
ven. 4) Controleer of de elektrische syste-
men en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let
vooral op systemen die veel vermogen
vragen (bijv. de achterruitverwarming).
Het is zeer gevaarlijk
om de motor in een af-
gesloten ruimte te laten
draaien. De motor verbruikt zuur-
stof en produceert koolmonoxide,
een zeer giftig en dodelijk gas.
Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan
als de motor stilstaat.
5) Draai de start-/contactsleutel in
stand AVV en laat hem los zodra de
motor aanslaat.
6) Als de motor niet aanslaat, moet u
de sleutel terugdraaien in stand STOP
en nogmaals starten.
Bij warme motor: 1) Zorg ervoor dat de handrem is aan-
getrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand.
3) Trap het koppelingspedaal geheel
in.
4) Controleer of de elektrische syste-
men en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let
vooral op systemen die veel vermogen
vragen (bijv. de achterruitverwarming).
5) Draai de start-/contactsleutel in stand
A VV en laat hem los zodra de motor
aanslaat.
6) Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP en nogmaals
starten.

Page 134 of 291

133
Trap het gaspedaal hierbij niet herhaal-
delijk in maar houdt het iets ingetrapt.
BELANGRIJK Als de startpoging
moeizaam verloopt, blijf dan niet langdu-
rig proberen de motor te starten. Hierdoor
zou de katalysator kunnen beschadigen.
We ndt u in dat geval tot de Alfa Romeo-
dealer.
BELANGRIJK Bij de uitvoering 2.0
T .SPARK Selespeed moet het rempedaal
ingetrapt worden gehouden tijdens het
starten van de motor. Als het rempedaal
herhaaldelijk wordt ingetrapt bij een af-
gezette motor, is er meer kracht vereist.
In een dergelijke situatie moet voor het
starten van de motor het rempedaal
krachtiger worden ingetrapt
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is aan-
getrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand.
3) Draai de contactsleutel in stand
MAR. Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
mbranden. BELANGRIJK
De elektrische installa-
ties die veel stroom verbruiken (aircondi-
tioning, achterruitverwarming,enz.) scha-
kelen tijdens het starten tijdelijk uit. Als het lampje
m(in-
dien aanwezig) na het
starten ongeveer 30 se-
conden gaat knipperen, betekent
dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als dat het
geval is, wendt u dan onmiddel-
lijk tot de Alfa Romeo-dealer.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien
in stand STOP en nogmaals starten.
Als de startpoging moeizaam verloopt
(bij een goed werkende Alfa Romeo CO-
DE), probeer dan niet langdurig de motor
te starten.
Maak alleen gebruik van een hulpaccu
als de motor niet aanslaat wanneer de
boordaccu onvoldoende is geladen. Ge-
bruik nooit een acculader voor het starten
van de motor (zie “Een lege accu” in het
hoofdstuk “Noodgevallen”).
MOTOR OPWARMEN
– Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en trap het
gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties, maar wacht tot
de koelvloeistof een temperatuur van
50-60 °C heeft bereikt.
4) Wacht tot het lampje
mgedoofd
is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het
lampje dooft. Bij een warme motor kan
het lampje zo snel doven dat dit niet
wordt opgemerkt.
5) Trap het koppelingspedaal geheel in.
6) Draai de contactsleutel in stand
AV V nadat het lampje
mgedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voorgloei-
bougies weer afgekoeld.

Page 135 of 291

Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur.
134
NOODSTART
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Als de motor niet start (en de Alfa
Romeo CODE werkt op de juiste wijze),
start de motor dan met een hulpaccu,
zoals wordt beschreven in het hoofdstuk
“Noodgevallen”. Probeer auto’s niet te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan de katalysator on-
herstelbaar beschadigen.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s met ka-
talysator nooit te star-
ten door ze aan te du-
wen, te slepen of van een helling
te laten rijden. Op die wijze kan
er onverbrande brandstof in de
katalysator terechtkomen, waar-
door deze onherstelbaar zal be-
schadigen.
MOTOR UITZETTEN
– Laat het gaspedaal los en wacht tot
de motor met stationair toerental draait.
– Draai de contactsleutel in stand
STOP. Hierdoor wordt de motor uit-
gezet.
BELANGRIJK Het is beter om de mo-
tor na een zware rit even “op adem” te
laten komen. Zet de motor niet onmiddel-
lijk uit, maar laat hem even stationair
draaien. Hierdoor kan de temperatuur in
de motorruimte dalen.
Geef niet bruusk gas
vlak voordat de motor
wordt uitgezet. Dit
geldt voor alle motoren, maar in
het bijzonder voor motoren die
voorzien zijn van een turbocom-
pressor. Gasgeven voordat u de motor
uitzet heeft geen enkel nut, ver-
spilt brandstof en is zeer schade-
lijk voor de lagers in de turbo-
compressor.

Page 136 of 291

135
VEILIG RIJDEN
In deze paragraaf worden tips en aan-
wijzingen gegeven voor een goed en vei-
lig gebruik van uw auto onder diverse
omstandigheden.
Bovendien vindt u een aantal suggesties
die betrekking hebben op de belangrijkste
systemen van de auto die van groot be-
lang zijn voor de rijveiligheid.
VOORDAT U WEGRIJDT
V oordat u vertrekt, en in ieder geval
voor het begin van een lange rit, raden
wij u aan de volgende handelingen uit te
voeren:
– Zet de stoel, het stuur en de achteruit-
kijkspiegels in de juiste stand.
– Controleer of de slag van de pedalen
(vooral het rempedaal) niet door voor-
werpen wordt belemmerd.
– Houdt u bij het vervoeren van kinde-
ren aan de voorschriften die vermeld
staan in de paragraaf “Algemene opmer-
kingen over het gebruik van veiligheids-
gordels” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw
auto”.
– Controleer of de claxon goed werkt.
PARKEREN
Voer voor het parkeren van de auto de
volgende handelingen uit:
– Zet de motor uit.
– Trek de handrem aan.
– Schakel de 1
eversnelling in als de
auto op een helling omhoog staat en de
achteruit bij een helling omlaag (gezien
in de rijrichting).
– Zet de voorwielen in een zodanige
stand dat de auto onmiddellijk stopt als
de handremhefboom per ongeluk naar
beneden wordt gezet.
Laat kinderen nooit al-
leen achter in de auto.
Neem de sleutels altijd
uit het contactslot als u de auto
verlaat en neem de sleutels mee.
Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan
als de motor stilstaat,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
– Controleer de werking en de conditie
van de wisserbladen.
–Con troleer de werking van de buiten-
verlichting en reinig zonodig het lampen-
glas.
– Controleer voordat u vertrekt, vooral
als u in het donker rijdt, of de koplampen
goed zijn afgesteld.
– Controleer de onderzijde van de auto
op eventuele lekkage van olie of andere
vloeistoffen.
– Controleer of eventuele bagage goed
in de bagageruimte is geladen.
– Controleer of naast uzelf ook alle
overige inzittenden de veiligheidsgordel
dragen.
– Controleer of de handrem is uitge-
schakeld en de controlelampjes op het in-
strumentenpaneel geen storingen aange-
ven. Om onverwachtse bewegingen van
de auto te voorkomen, moet bij het uit-
schakelen van de handrem het rempedaal
worden ingetrapt.

Page 137 of 291

136
Overige tips:
–Lange reizen moeten in optimale
conditie worden gestart en zomogelijk
van te voren worden gepland, vooral in
perioden van grote drukte.
– Een lichte en makkelijk verteerbare
maaltijd bevordert het reactievermogen
en de concentratie die noodzakelijk is om
veilig te rijden.
TIJDENS DE RIT
– Voorzichtig rijden houdt ook in dat u
alert bent op fouten en onvoorzichtig-
heden van anderen. Houdt u aan de
maximum snelheden en gebruik op snel-
wegen zo veel mogelijk de rechter rij-
baan.
– Gebruik bij het wisselen van rijbaan
de richtingaanwijzers.
– Schakel bij zonsondergang de bui-
tenverlichting in.
– Houd voldoende afstand tot de au-
to’s die voor u rijden; deze afstand va-
rieert afhankelijk van de snelheid, de
weersomstandigheden, de verkeerssitu-
atie en de conditie van het wegdek. –
Laat uw hand tijdens het rijden niet
op de pookknop rusten omdat door de
uitgeoefende druk, ook als deze licht is,
de interne onderdelen van de versnel-
lingsbak op den duur kunnen slijten.
– Rijdt niet met de versnellingsbak in
de vrijstand.
– Laat u voet niet op het koppelingspe-
daal rusten als dit niet nodig is omdat
hierdoor de interne onderdelen van het
koppelingspedaal op den duur kunnen slij-
ten.
– Rijd niet te lang achter elkaar, maar
las pauzes in en gebruik die om een beet-
je te bewegen en weer op krachten te
komen.
– Zorg voor een constante luchtverver-
sing in het interieur. Maak hiervoor ge-
bruik van de vele instelmogelijkheden
Het rijden onder in-
vloed van alcohol, drugs
en/of bepaalde medicij-
nen is zeer gevaarlijk.Onder deze
omstandigheden mag u nooit ach-
ter het stuur plaatsnemen.
Rijd niet met voorwer-
pen op de vloer voor de
bestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussen
de pedalen komen waardoor het
onmogelijk is te accelereren of te
remmen.
Let op de dikte van
eventuele extra vloer-
matten: zelfs een gering
defect in het remsysteem kan tot
gevolg hebben, dat het rempedaal
dieper dan normaal moet worden
ingetrapt.
Controleer of naast
uzelf ook alle overige in-
zittenden de veiligheids-
gordel dragen. Rijden zonder vei-
ligheidsgordels vergroot het risico
op ernstig letsel of een dodelijke
afloop bij een ongeval.

Page 138 of 291

137
van het verwarmings- en ventilatiesys-
teem of van de airconditioning.– Rijd nooit van een helling af met een
afgezette motor: u kunt dan niet op de
motor afremmen en de rem- en stuurbe-
krachtiging werken niet, waardoor u met
meer kracht op de rem moet trappen en
aan het stuur moet draaien.
– Parkeer bij pech de auto in de berm,
schakel de waarschuwingsknipperlichten
in en plaats de gevarendriehoek op de
wettelijk verplichte afstand. U dient zich
altijd aan de geldende verkeerswetgeving
te houden.
IN HET DONKER RIJDEN
Rijden in het donker vergt veel meer
concentratie, zowel fysiek als psychisch.
Hierna volgen enkele tips voor het rijden
in het donker:
– Rijdt extra voorzichtig, beperk zono-
dig de snelheid, vooral op onverlichte we-
gen.
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, tot de auto’s die voor u rij-
den. Het is moeilijk om de snelheid van
andere auto’s te schatten als alleen de
lichten te zien zijn. –
Stop bij de eerste tekenen van sla-
perigheid en ga pas weer rijden na vol-
doende rust. Doorrijden levert gevaar op
voor uzelf en voor anderen.
– Controleer of de koplampen goed
staan afgesteld. Als ze te laag staan,
wordt het zicht verminderd. Als ze te
hoog staan, kunnen ze andere wegge-
bruikers hinderen.
– Gebruik het grootlicht alleen buiten
de bebouwde kom en als u zeker weet
dat u andere weggebruikers niet hindert.
– Doof het grootlicht (indien ingescha-
keld) als u een tegenligger ziet en pas-
seer met dimlicht.
– Zorg dat de koplampen en de achter-
lichten altijd schoon zijn.
ONDER SLECHTE WEERSOM-
STANDIGHEDEN RIJDEN
Regen en mist kunnen gevaarlijk zijn als
de rijstijl niet wordt aangepast aan de
weersomstandigheden. Hierna volgen en-
kele tips voor het rijden onder slechte
weersomstandigheden:
– Op natte wegen is de wrijving tussen de
banden en het wegdek aanzienlijk minder.
Hierdoor is de remweg aanmerkelijk langer en de grip in de bochten minder.Beperk de
snelheid en bewaar een grotere afstand van
de auto’s die voor u rijden.
– Zware regenval en mist beperken het
zicht. Schakel daarom ook overdag, over-
eenkomstig de wettelijke voorschriften, het
dimlicht in, vooral om uzelf beter zichtbaar
te maken.
– Rijd niet met hoge snelheid door plas-
sen: u kunt de controle over de auto ver-
liezen (“aquaplaning”).
– Zorg dat bij een beperkt zicht de ruiten
niet beslaan. Stel de bedieningsknoppen van
het ventilatiesysteem in, zoals is beschreven
in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
– Controleer regelmatig de conditie van
de ruitenwisserbladen.
– Vermijd, indien mogelijk, het rijden in
dichte mist. Mocht u toch de weg op moe-
ten, rijd dan uiterst voorzichtig en met aan-
gepaste snelheid. Vermijd inhalen.
– Als u plotseling moet stoppen (bij een
defect, door sterke vermindering van het
zicht, enz.), tracht dan toch buiten de rij-
strook te stoppen. Zet vervolgens de
waarschuwingsknipperlichten aan en, zo
mogelijk, de dimlichten.

Page 139 of 291

138
–Controleer voordat u vertrekt of de
wisserbladen niet vast aan de voorruit
zijn gevroren.
–V erwijder eventuele sneeuw van het
luchttoevoerrooster aan de onderzijde van
de voorruit.
– Blijf niet te lang met een draaiende
motor in diepe sneeuw stilstaan: door de
sneeuw kan de koolmonoxide van het uit-
laatgas in het interieur dringen.
– Zorg dat de remmen en banden in
perfecte conditie zijn.
–C ontroleer of het reservoir van de rui-
ten-/koplampsproeiers voldoende anti-
vries en kalkoplosser bevat.
– Rem bij voorkeur op de motor af en
vermijd bruusk remmen.
– In de winter kan op schijnbaar droge
wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral
goed op de delen van de weg die door de
aanwezigheid van bomen of rotsen weinig
zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen.
BELANGRIJK Rijd om beschadiging
van de banden te voorkomen, met ge-
monteerde sneeuwkettingen geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen.In extre-
me gevallen moet u zeer langzaam rijden
en de sneeuwkettingen verwijderen zodra
dat mogelijk is.REMMEN
De remmen zijn van essentieel belang
voor de rijveiligheid en dienen dus altijd
perfect te functioneren.
Voor een correct gebruik, een perfecte
werking en een minimale slijtage van het
remsysteem, raden wij u aan de volgende
aanwijzingen op te volgen:
– Laat tijdens het rijden de voet niet on-
nodig op het rempedaal rusten.
– Controleer of de slag van het rempe-
daal niet door een vloermat of een ander
voorwerp wordt belemmerd.
– Controleer regelmatig de werking van
het remsysteem en in ieder geval voor
een lange rit.
– Controleer op het instrumentenpaneel
of het lampje voor te laag remvloeistofni-
veau en aangetrokken handrem
xgoed
werkt: Als het lampje
xtijdens het rijden
gaat branden en blijft branden, controleer
dan of de handrem niet is aangetrokken.
Als de handrem niet is aangetrokken,
moet de auto onmiddellijk worden gestopt
en het niveau van de remvloeistof worden
gecontroleerd; als het niveau onvoldoende
is, moet vloeistof worden bijgevuld. Als het
controlelampje
dgaat branden bij het
IN DE BERGEN RIJDEN
Het rijden in de bergen vereist extra
aandacht. Hierna volgen enkele tips voor
het rijden in de bergen:
– Controleer voordat u vertrekt de vloei-
stofniveaus (motorolie,remvloeistof, koel-
vloeistof) en de conditie van de banden.
– Rem zoveel mogelijk op de motor af
en rijd in een lage versnelling bergaf-
waarts. Daarmee voorkomt u dat de rem-
men oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afgezet-
te motor of met de versnellingspook in de
vrij-stand, en absoluut nooit met uitgeno-
men contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en ver-
mijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts inhalen
veel langzamer gaat en dat de weg daar-
om langer vrij moet zijn. Als u wordt inge-
haald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de
passerende auto dan de ruimte.
IN DE WINTER RIJDEN
Als de temperatuur onder 0 °C daalt of
bij sneeuw of ijzel raden wij u het volgen-
de aan:

Page 140 of 291

139
intrappen van het rempedaal, dan zijn de
remblokken versleten tot de minimum toe-
gestane dikte. Laat de remblokken zo snel
mogelijk door de Alfa Romeo-dealer ver-
vangen.Omdat de auto is uitgerust met een slij-
tage-indicator voor de remblokken voor
moet u, als de remblokken worden ver-
vangen, ook de remblokken achter laten
controleren. De JTD-uitvoeringen beschik-
ken alleen over een slijtagesensor op de
rem linksvoor.
– Remvloeistof is hygroscopisch (rem-
vloeistof trekt water aan); vervang de
remvloeistof iedere twee jaar, onafhanke-
lijk van het aantal afgelegde kilometers,
om beschadiging ven het remsysteem te
voorkomen.
REMBEKRACHTIGER
De auto is uitgerust met een rembe-
krachtiger die alleen werkt bij een draai-
ende motor. Bij stilstaande motor moet
daarom meer kracht worden uitgeoefend
op het rempedaal om de gewenste rem-
vertraging te bereiken.
ANTI-BLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
De auto is uitgerust met anti-blokkeer-
systeem (ABS) met elektronische rem-
drukverdeling (EBD). Wij raden u aan
met het volgende rekening te houden:
– Tijdens het remmen kunnen lichte trillin-
gen in het rempedaal worden gevoeld. Dit
betekent dat het ABS in werking is getreden.
– De prestaties van het systeem vergro-
ten in principe de actieve veiligheid, maar
mogen de bestuurder er niet toe verleiden
onnodige en onverantwoorde risico’s te
nemen. – De rijstijl moet altijd zijn aangepast
aan de weersomstandigheden, het zicht
en het verkeer.
– De maximale remvertraging blijft ui-
teraard altijd afhankelijk van de grip van
de banden op het wegdek. Bij sneeuw of
ijs is de grip vanzelfsprekend veel minder,
waardoor de remweg, ook met ABS, aan-
zienlijk langer zal zijn.
Let op bij de montage
van spoilers, lichtmeta-
len velgen en niet stan-
daard wieldoppen: ze kunnen de
ventilatie van de remmen ver-
minderen en daarmee hun doel-
matigheid tijdens krachtig en
veelvuldig remmen; bijvoorbeeld
tijdens een steile afdaling.
W ater, sneeuw en
strooizout op wegen
kunnen zich afzetten op
de remschijven waardoor de ge-
wenste remvertraging iets later
wordt bereikt.
De auto is uitgerust
met een elektronische
remdrukverdeling (EBD).
Als bij een draaiende motor tege-
lijkertijd de waarschuwingslamp-
jes
>en xgaan branden, dan
is er een storing in het EBD-sys-
teem; in dat geval kunnen bij
hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor
de auto kan gaan slippen. Rijd
zeer voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Alfa Romeo-dealer om
het systeem te laten controleren.

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 300 next >