Alfa Romeo Giulietta 2018 Handleiding (in Dutch)
Page 101 of 228
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control is
ingeschakeld, kan de snelheid verhoogd
worden door op de knop SET + te
drukken.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control is
ingeschakeld, kan de snelheid verlaagd
worden door op de knop SET + te
drukken.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
door de ringmoer 1 fig. 66 in de
OFF-stand te draaien;
door de motor uit te schakelen;
door het rem-, koppelings- of
gaspedaal in te drukken; in het laatste
geval wordt het systeem eigenlijk niet
uitgeschakeld, maar wordt voorrang aan
het acceleratieverzoek gegeven. Het
systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet;
in geval van een systeemstoring.
99)
BELANGRIJK
99)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
100)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
voorbumper en de achterbumper en
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en
waarschuwen de bestuurder met een
geluidssignaal.
INSCHAKELING
Versie met sensoren achter
Bij de versie met sensoren achter wordt
het systeem automatisch ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Versie met sensoren voor en achter
Bij versies met sensoren voor en achter,
wordt het systeem ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld of de knop
wordt
ingedrukt.
Wanneer de achteruit wordt
uitgeschakeld, blijven de sensoren voor
en achter geactiveerd totdat een
snelheid van circa 15 km/h wordt
overschreden, om voltooiing van de
parkeermanoeuvre toe te staan.
De sensoren worden uitgeschakeld door
opnieuw op de knop
te drukken of
wanneer een snelheid van 15 km/h wordt
99
overschreden: de led in de knop is uit
wanneer het systeem niet actief is.
Page 102 of 228
AANWIJZINGEN OP HET DISPLAY(voor bepaalde versies/markten)
Versie met sensoren achter
Bij het activeren van de sensoren
verschijnt de afbeelding van het voertuig
met achterafstandsstangen op het
"Herconfigureerbare multifunctionele
display".
Versie met sensoren voor en achter
Bij het activeren van de sensoren,
verschijnt de afbeelding van het voertuig
met voor- en achter afstandsstangen op
het "Herconfigureerbare
multifunctionele display".
Informatie over de aanwezigheid en de
afstand van obstakels wordt gegeven
door middel van een zoemer (volume van
de geluidswaarschuwing kan niet worden
aangepast) en een aanduiding op het
display.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
weergegeven. Bij de versie met sensoren
voor en achter, wordt het dichtstbijzijnde
obstakel in de zone voor en achter de
auto weergegeven.
GELUIDSSIGNAAL
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door middel
van geluidssignalen uit zoemers die in het
interieur zijn gemonteerd.
Wanneer de achteruitversnelling
ingeschakeld is, klinkt automatisch een
geluidssignaal als er een obstakel is
binnen het werkingsbereik.
Het geluidssignaal:
neem toenaarmate de afstand tussen
de auto en het obstakel afneemt;
wordt ononderbrokenwanneer de
afstand tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt en stopt
onmiddellijk als de afstand toeneemt;
blijft constantals de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na
circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
WERKING MET EEN AANHANGER
De werking van de parkeersensoren
wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger
in het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
31)
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
101)
102)
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de achterkant
van de auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten zijn aan
de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op de sensoren.
De sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische interferentie
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van regen
(sterke wind), hagel.
De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig.
100
STARTEN EN RIJDEN
Page 103 of 228
sensorprestaties kunnen ook worden
beinvloedt door de stand van de
sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de auto
te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het
systeem obstakels detecteert die de
auto in het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
31)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
BELANGRIJK
101)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.
102)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke manoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of
er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in
het betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
EEN AANHANGER TREKKEN
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet de auto zijn voorzien van
een goedgekeurde trekhaak en een
geschikte elektrische installatie. De
montage moet door een vakspecialist
worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer tijd
nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Het laadvermogen van de auto wordt
proportioneel gereduceerd door het
gewicht van de aanhanger. Om er zeker
van te zijn dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te nemen
dat deze waarde betrekking heeft op het
toelaatbare gewicht van een volle lading,
inclusief accessoires en bagage.
101
Page 104 of 228
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waar u bent voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van een
trekhaak.
103) 104)
BELANGRIJK
103)Het ABS waarmee de auto is uitgerust
heeft geen controle over het remsysteem
van de aanhanger. Wees daarom bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
104)Breng, onder geen enkele voorwaarde,
wijzigingen aan het remsysteem van het
voertuig aan om het remsysteem van de
aanhanger te regelen. Het remsysteem van
de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
TANKEN
Zet de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije 95 RON
benzine die aan de Europese norm
EN228 voldoet. Het octaangetal van de
benzine (RON) mag niet lager zijn dan 95.
Om beschadiging aan de katalysator te
voorkomen, de tank nooit bijvullen, niet in
noodgevallen en evenmin met een
minimale hoeveelheid, met loodhoudende
benzine.
DIESELMOTOREN
Tank uitsluitend dieselolie die aan de
Europese norm EN590 voldoet. Het
gebruik van andere producten of
mengsels kan de motor onherstelbaar
beschadigen en derhalve de garantie,
door de veroorzaakte schade, ongeldig
maken.Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselolie
onvoldoende worden wegens de vorming
van paraffine met een slechte werking
van het brandstoftoevoersysteem als
gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen verschillende
soorten Dieselolie beschikbaar:
zomerdiesel, winterdiesel en arctische
diesel (koude landen).
Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor
de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om TUTELA DIESEL ART
additief in de op de verpakking
aangegeven verhoudingen met de
brandstof te mengen. Schenk het additief
vóór de brandstof in de tank.
Als de auto gedurende een lange periode
in de bergen of in koude zones wordt
gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare brandstof te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de
tank meer dan 50% gevuld te houden.
LPG-MOTOREN
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevuldop. Hij heeft een
terugslagklep, die in het feitelijke
vullichaam zit.
102
STARTEN EN RIJDEN
Page 105 of 228
Om toegang te krijgen tot vulopening 1
fig. 67, het toegangsklepje 2 openen.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens het
tanken:
schakel de motor uit;
trek de handrem aan;
draai de contactsleutel naar de stand
STOP;
rook niet;
geef het speciale verloopstuk 3 aan
het personeel dat LPG tankt.
Het verloopstuk 3 beveindt zich in een
speciale kist.BELANGRIJK Afhankelijk van het land zijn
er verschillende soorten verloopstukken
voor LPG-tankstations. Het verloopstuk
dat bij de auto in een speciaal doosje
wordt geleverd, is speciaal ontworpen
voor het land waarin de auto verkocht is.
Als u in een ander land rijdt, moet u
uitzoeken welke soort adapter hier
gebruikt wordt.
BELANGRIJK Gebruik alleen de
bijgeleverde adapter, aangezien deze
auto van een specifiek
brandstofvoorfilter is voorzien.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het tankpistool
is afgeslagen. Meer bijvullen kan
storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Het brandstofdop wordt samen met de
centrale vergrendeling ontgrendeld en
wordt automatisch geklokt wanneer de
centrale vergrendeling wordt
ingeschakeld.
Openen
Druk op klepje 2 fig. 68 om het te openen
en toegang te krijgen tot de
brandstoftankdop 1. Druk vervolgens op
dop 1 en draai hem linksom.
105)
De dop is voorzien van een koordje 4 dat
aan de klep vastzit, om verlies van de dop
te voorkomen. Haak tijdens het tanken de
dop aan voorziening 3.
Hoe de klep in een noodgeval te openen
(voor bepaalde versies/markten)
In geval van nood aan het koordje
fig. 69 aan de rechterzijde van de
bagageruimte trekken om de tankklep te
openen.
67A0K0906C68A0K0598C
69A0K0599C
103
Page 106 of 228
Door aan het koordje te trekken
ontgrendelt het klepje: het klepje kan dan
worden geopend door erop te drukken.
BELANGRIJK Als er geen
noodvoorziening is om het klepje te
openen, neem dan in noodgevallen
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Sluiten
Maak dop 1 los van voorziening 3 en
steek hem in zijn zitting. Draai de dop
rechtsom tot een of meer klikgeluiden
hoorbaar zijn. Sluit tot slot het klepje 2 en
zorg dat het goed vergrendeld is.
De hermetische afsluiting kan een lichte
toename van de druk in de tank
veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop wordt
losgedraaid is dus volkomen normaal.
Brandstof - Grafisch symbool voor de
identificatie van de compatibiliteit van
het voertuig voor consumenten in
overeenstemming met EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.
Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de pomp
(waar voorzien).Symbolen voor voertuigen op benzine
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal 10,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
Symbolen voor voertuigen op diesel
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V) FAME
(Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN590
B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN16734Symbolen voor voertuigen op
benzine/LPG
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal 10,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
LPG: Auto-LPG overeenkomstigEN589
BELANGRIJK
105)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening van
de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met
het gezicht bij de vulopening, om geen
schadelijke dampen in te ademen.
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 228
Een lekke band of een doorgebrand lampje?
Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op
zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij
adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te
bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het
universele, nationale of internationale gratis telefoonnummer
gebruiken om het dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicepunt te
vinden.
NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN........................106
EEN LAMP VERVANGEN.........................106
LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN . .............110
ZEKERINGEN VERVANGEN.......................113
EEN WIEL VERVANGEN..........................119
FIX&GO-KIT.................................123
STARTEN MET HULPACCU........................126
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER .............127
TCT - SLEUTEL VERWIJDEREN .....................128
SLEPEN VAN DE AUTO . .........................130
Page 108 of 228
ALARMKNIPPERLICHTEN
Werking
Druk op schakelaar 1 fig. 70om de lichten
in/uit te schakelen.
Waarschuwingslampjes
engaan
aan en de schakelaar 1 knippert wanneer
de lampjes aan zijn.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan de
alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel.
De lampen gaan automatisch uit wanneer
de remwerking weer normaal is.
106)
BELANGRIJK
106)Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in
acht.
EEN LAMP VERVANGEN
32)107) 108) 109)
ALGEMENE INSTRUCTIES
Als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering niet is
geoxideerd alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
BELANGRIJK Bij koude of vochtige
weersomstandigheden of na hevige
regen of een wasbeurt, kan de
binnenzijde van de koplampen of
achterlichten enigszins beslagen zijn
en/of kunnen er condensdruppels
aanwezig zijn. Dit is geen defect maar een
natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt
wordt door de temperatuur- en
luchtvochtigheidsverschillen tussen de
binnen- en buitenzijde van het glas, en dat
geen negatieve invloed heeft op de
normale werking van de lichten. Deze
aanslag verdwijnt geleidelijk aan (van het
midden tot de randen) zodra de lichten
worden ingeschakeld.
70A0K0622C
106
NOODGEVALLEN
Page 109 of 228
TYPEN LAMPEN
De auto heeft de volgende typen lampen:
Volledig glazen lamp:(Type A)deze worden vastgedrukt. Trek om te
verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting:(type B) druk dit type lamp iets in en draai
linksom om hem uit de houder te verwijderen.
Buislampen:(type C): trek de lamp uit de veercontacten om hem te
verwijderen.
Halogeenlampen:(type D) verwijder de lamp door de borgclip uit zijn
zitting los te haken.
Halogeenlampen:(type E) verwijder de lamp door de borgclip uit zijn
zitting los te haken.
107
Page 110 of 228
Lampen Type Vermogen Ref. Figuur
Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) led – –
Stadslicht achter led – –
Dimlicht H7 55 W D
Grootlicht H1 55
WE
Grootlicht/dimlicht (versies met Bi-Xenon koplampen)
(voor bepaalde versies/markten)F D1S -
Richtingaanwijzers voor PY24W 24W B
Richtingaanwijzers achter R10W 10 W B
Richtingaanwijzers zijkant led – –
Stop led – –
Derde remlicht led – –
Kentekenverlichting W5W 5 W A
Mistlampen H3 55 W E
Mistachterlicht H21W 21 W B
Achteruitrijlicht P21W 21 W B
Plafondverlichting voor C10W 10 W C
Verlichting bagageruimte W5W 5 W A
Dashboardkastverlichting C5W 5 W C
BELANGRIJK
32)Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur
van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje bevochtigd met alcohol en
laat hem vervolgens drogen.
108
NOODGEVALLEN