CITROEN C5 2012 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 51 of 340

III
49
COMFORT
VENTILATIE


A.
Zonnesensor.

B.
Rooster voor de zachte lucht-
stroom.
Het rooster voor de zachte lucht-
stroom in het midden van het
dashboard zorgt voor een opti-
male luchtverdeling vóór in de
auto.
Dit systeem voorkomt tocht en
zorgt voor een optimale tempe-
ratuur in het interieur.
Draai het wieltje naar boven om
het rooster voor de zachte lucht-
stroom te openen.
Draai het wieltje naar beneden
om het rooster voor de zachte
luchtstroom te sluiten.
Als het erg warm weer is, kan
het rooster voor de zachte lucht-
stroom beter gesloten worden.
Hierdoor is de uitstroom via de
roosters midden op en aan de zij-
kanten van het dashboard groter.

C.
Gekoeld dashboardkastje.

D.
Ventilatieroosters achterpassa-
giers.

Page 52 of 340

III
50
COMFORT

Airconditioning

Het is aan te raden de automatische
regeling van de airconditioning te
gebruiken.
Hiermee worden de luchthoeveel-
heid, de binnentemperatuur en de
luchtverdeling automatisch en op-
timaal geregeld aan de hand van
signalen van verschillende senso-
ren (buitentemperatuursensor, zon-
nesensor), zodat u de instelling niet
handmatig hoeft te wijzigen.


)
Dek de zonnesensor A
niet af.
Als u de automatische regeling van
de airconditioning gebruikt (door
de toets "AUTO" in te drukken) en
alle uitstroomopeningen open laat,
geniet u van een optimaal comfort,
wordt vocht aan de lucht onttrokken
en worden beslagen ruiten voorko-
men, ongeacht de weersomstandig-
heden.
Als de airconditioning is uitgescha-
keld, kan de temperatuur in het in-
terieur niet lager worden dan de
buitentemperatuur.
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VENTILATIE, VERWARMING EN
AIRCONDITIONING
Het systeem kan alleen effi ciënt
werken als de ruiten gesloten zijn.
Als de auto lang in de zon heeft ge-
staan en het interieur erg warm is
geworden, zet dan de ruiten gedu-
rende een paar minuten open zodat
de warmte kan ontsnappen.
Zet de airconditioning minstens een
keer per maand aan om het systeem
in perfecte staat te houden.
Wanneer de airconditioning in wer-
king is, onttrekt deze energie aan de
motor, hetgeen leidt tot een hoger
brandstofverbruik.
In sommige omstandigheden waar-
bij veel van de motor wordt gevraagd
(trekken van een zware aanhanger
op een steile helling bij een hoge
buitentemperatuur) kan, door de air-
conditioning uit te schakelen, meer
vermogen van de motor worden ge-
bruikt voor het trekken van de aan-
hanger.


Luchttoevoer

Zorg ervoor dat het luchtinlaatroos-
ter onder de voorruit van de auto
schoon is (vrij van bladeren, sneeuw,
etc.).
Als u voor het wassen van uw auto
gebruik maakt van een hogedrukrei-
niger, richt dan de straal nooit op de
luchtinlaatroosters.


Luchtverdeling

Een aangenaam interieurklimaat
wordt in de eerste plaats verkregen
door een goede luchtverdeling in de
auto, zowel voor als achter.
Let er voor een optimale luchtverde-
ling op dat het luchtinlaatrooster on-
der de voorruit, de ventilatieroosters,
de luchttoevoeropeningen onder de
voorstoelen en de luchtafvoerkana-
len achter de afdekplaatjes in de ba-
gageruimte niet worden afgedekt.
De ventilatieroosters voor en achter
zijn voorzien van wieltjes waarmee
de luchthoeveelheid en de lucht-
stroomrichting afgesteld kunnen
worden. Aangeraden wordt om alle
ventilatieroosters open te houden.


Pollenfilter/Geurfilter
(actief koolstof)
Het systeem is uitgerust met een fi l-
ter dat pollen en geuren in de lucht
kan tegenhouden.
Dit fi lter moet overeenkomstig de on-
derhoudsvoorschriften worden ver-
vangen (zie: "Onderhoudsboekje").

Page 53 of 340

III
51
COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING (MET CENTRALE REGELING)
Dit is de normale stand
voor het gebruik van
het systeem. Druk op
deze toets (het lampje
A
gaat branden) om
het systeem, afhanke-
lijk van het ingestelde comfortniveau,
de volgende functies automatisch te
laten regelen:


- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Luchttoevoer.

- Airconditioning.
1. Automatische werking
Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden.
Door op een van de toetsen (uitge-
zonderd toets 2
) te drukken, scha-
kelt u over op de handmatige stand.
Het controlelampje A
zal uitgaan.
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop
2
om de temperatuur
te wijzigen:


- Rechtsom om de
temperatuur te ver-
hogen.

- Linksom om de temperatuur te
verlagen.
De gewenste temperatuur wordt
weergegeven.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een be-
paald comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de in-
stelling van het display).
Instelling op een waarde van
ongeveer 21
biedt een optimaal
comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, waarbij
het raadzaam is deze niet lager dan
18 en niet hoger dan 24 in te stel-
len.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen.
Het systeem compenseert automa-
tisch en zo snel mogelijk het tempe-
ratuurverschil. De airconditioning werkt uitsluitend
bij draaiende motor.

Centrale regeling:
de temperatuur,
de luchtverdeling en de luchtop-
brengst worden voor het gehele in-
terieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de
verschillende instellingen van de au-
tomatische airconditioning verschij-
nen op het multifunctionele display.


1.
Automatische werking

2.
Temperatuurregeling

3.
Luchtverdeling

4.
Airconditioning in- en uitschake-
len

5.
Aanjagersnelheid

6.
Ontdooiing - ontwaseming vóór

7.
Achterruitverwarming

8.
Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht

9.
Display

Page 54 of 340

III
52
COMFORT

Handmatige werking
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in
te stellen, terwijl de overige functies
automatisch worden geregeld.


)
Druk daarvoor op een van de
toetsen, maar niet op de toets
2
van de temperatuurregeling.
Het controlelampje A
zal uit-
gaan.
De overgang naar de handmatige
stand kan negatieve effecten heb-
ben (temperatuur, vocht, stank, be-
slagen ruiten) en zorgt niet voor een
optimaal comfort.
Bij het indrukken van de toets
"AUTO"
zal het systeem weer vol-
ledig automatisch functioneren.

3. Regeling luchtverdeling


)
Druk op de toetsen
3
om de luchtverde-
ling te wijzigen.
4. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen bij
draaiende motor. De aanjager (re-
geling aanjagersnelheid) moet ge-
activeerd zijn om de airconditioning
te laten werken.
Uitschakelen van de ventilatie


)
Draai de knop 5
naar
links om de luchttoe-
voer te onderbreken.


)
Druk op toets 4
. Het
controlelampje B
gaat
branden.

5. Aanjagersnelheid


)
Draai de knop 5
rechtsom om de aan-
jagersnelheid te ver-
hogen of linksom om
deze te verlagen.

6. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen
(bijv. regen, veel inzit-
tenden, vorst) is het pro-
gramma "AUTO"
niet
toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te
houden.


)
Druk op de toets 6
om de ruiten
snel te ontwasemen of te ont-
dooien. Het controlelampje gaat
branden. Op het multifunctionele display wordt
het symbool "OFF"
weergegeven.
Er wordt niets meer weergegeven
op het display en de controlelamp-
jes gaan uit.
Alle functies van het systeem wor-
den uitgeschakeld, met uitzondering
van de achterruitverwarming.
Het thermische comfort (tempera-
tuur, vocht, geur, ontwaseming)
wordt niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig
met uitgeschakelde airconditioning
te rijden. Voor een doeltreffende werking van
de airconditioning moeten alle ruiten
gesloten zijn.
Het uitschakelen van de airconditio-
ning kan negatieve effecten hebben
(temperatuur, vocht, onaangename
geur, beslagen ruiten).
De bijbehorende controlelampjes to-
nen de gekozen stand van de lucht-
verdeling:


- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventila-
tieroosters, zijventilatieroosters
en rooster voor de zachte lucht-
stroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en
de zijruiten en de ventilatie voor en
achter weer te geven. De aanjagersnelheid wordt op het
display 9
van het bedieningspaneel
weergegeven: hoe hoger de snel-
heid, hoe meer balkjes zichtbaar
zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit in het
interieur minder wordt, dat de aanja-
gersnelheid voldoende hoog is.
Om de airconditioning weer in te
schakelen:



)
Druk op de toets 1
.

Page 55 of 340

III
53
COMFORT
Het systeem regelt de temperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchttoe-
voer. Het stuurt de luchtstroom naar de
voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te ge-
bruiken wordt de functie “Ontwasemen”
uitgeschakeld. Zet deze functie zo snel
mogelijk weer uit zodra de omstandig-
heden dit toelaten, om de lucht in het
interieur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de
toets 1
om naar de instellingen van het
programma "AUTO"
te gaan.


)
Druk bij draaiende
motor op de toets
7
om de achterruit- en
buitenspiegelverwar-
ming in te schakelen.
Het controlelampje
gaat branden.
Afhankelijk van de buitentempera-
tuur wordt de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
7. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt on-
afhankelijk van de airconditioning.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in interieur
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast
worden afgesloten.


- Na het starten bij koude mo-
tor bereikt de aanjager pas na
enige tijd zijn maximale snel-
heid, om te voorkomen dat er
een te grote hoeveelheid kou-
de lucht wordt aangevoerd.

- Het heeft geen zin om de in-
gestelde temperatuur te ver-
anderen als de auto langere
tijd stil heeft gestaan en de
temperatuur in het interieur
sterk afwijkt (kouder of war-
mer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de
maximale capaciteit om het
temperatuurverschil zo snel
mogelijk op te heffen.

- Condenswater van de aircon-
ditioning wordt langs de onder-
zijde van de auto afgevoerd.
Daardoor kan er een water-
plasje onder de auto ontstaan.

- Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt
vocht aan de lucht en voor-
komt daarmee het beslaan
van de ruiten. Rijd niet te lang
zonder de airconditioning te
gebruiken.

Als de achterruitverwarming wordt
uitgeschakeld door de motor af te
zetten, zal deze opnieuw worden
ingeschakeld na het starten van de
motor.
Schakel zodra de omstandigheden
het toelaten de achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming uit om onno-
dig stroom- en brandstofverbruik te
voorkomen.


)
Druk herhaaldelijk
op de toets 8
om de
lucht in het interieur
te recirculeren of de
automatische lucht-
toevoer weer in te
schakelen. Het des-
betreffende controle-
lampje gaat branden.

Zet deze functie zo snel mogelijk
weer uit zodra de omstandighe-
den dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te
voorkomen dat de ruiten beslaan.








Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.

Page 56 of 340

III
54
COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING (MET GESCHEIDEN
REGELING)
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Gescheiden regeling:
de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling
voor bestuurders- en passagierszijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverde-
ling afzonderlijk naar wens instellen.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automati-
sche airconditioning verschijnen op het multifunctionele display. Dit is de normale stand
voor het gebruik van
het systeem. Druk op
deze toets (het lampje
A
gaat branden) om het
systeem, afhankelijk van
het ingestelde comfortniveau, de
volgende functies automatisch te la-
ten regelen:


- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Airconditioning.

- Automatische luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden. Als u op
een van de toetsen drukt, behalve
die voor de temperatuurregeling 2a

en 2b
, gaat het systeem over op
handmatige bediening. Het contro-
lelampje A
zal uitgaan.
1a-1b. Automatische
werking

1a.
Automatische werking
bestuurderszijde

1b.
Automatische werking
passagierszijde

2a.
Temperatuurregeling
bestuurderszijde

2b.
Temperatuurregeling
passagierszijde

3a.
Luchtverdeling bestuurderszijde

3b.
Luchtverdeling passagierszijde
4a.
Display bestuurderszijde

4b.
Display passagierszijde

5.
Aanjagersnelheid

6.
Airconditioning in- en
uitschakelen

7.
Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht

8.
Achterruitverwarming

9.
Ontdooiing - ontwaseming vóór

Page 57 of 340

III
55
COMFORT

2a-2b. Temperatuurregeling
Handmatige werking


)
Druk op een van de toetsen,
maar niet op 2a
en 2b
van de
temperatuurregeling. De con-
trolelampjes A
van de toetsen
“AUTO”
zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in
te stellen, terwijl de overige functies
automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optre-
den (temperatuur, vocht, stank, be-
slagen ruiten) en is het comfort niet
optimaal.
Druk op de toetsen 1a
en 1b
om te-
rug te keren naar de stand “AUTO”
.
De controlelampjes A
gaan bran-
den.
3a-3b. Luchtverdeling


)
Druk op de
toets 3a
om
de luchtver-
deling aan
bestuurders-
zijde te wijzi-
gen.

)
Druk op de toets 3b
om de lucht-
verdeling aan passagierszijde te
wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes to-
nen de gekozen stand van de lucht-
verdeling:


- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventila-
tieroosters, zijventilatieroosters
en rooster voor de zachte lucht-
stroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en
de zijruiten en de ventilatie voor en
achter weer te geven.

)
Draai aan de knop 2a
om de tem-
peratuur aan bestuurderszijde in
te stellen en aan knop 2b
voor
de instelling aan passagierszij-
de: rechtsom om de temperatuur
te verhogen en linksom om deze
te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt
weergegeven.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een be-
paald comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de in-
stelling van het display).
Instelling op een waarde van on-
geveer 21
biedt een optimaal com-
fort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen, die gebruikelijk tus-
sen 18 en 24 ligt.
Als de temperatuur in de auto vlak
na het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin de ingestelde waarde
te wijzigen om sneller het gewenste
comfort te bereiken.
De automatische airconditioning zal
op volle kracht gaan werken om het
temperatuurverschil zo snel moge-
lijk te overbruggen.

Page 58 of 340

III
56
COMFORT

5. Aanjagersnelheid


)
Druk op de toets om de
aanjagersnelheid te re-
gelen:


- om de aanjagersnel-
heid te verhogen,

- om de aanjagersnel-
heid te verlagen.

De aanjagersnelheid wordt weerge-
geven op het display: hoe hoger de
snelheid, hoe meer ventilatorschoe-
pen zichtbaar zijn.

De airconditioning wordt uitge-
schakeld (OFF) als de aanjager-
snelheid op het minimumniveau
wordt ingesteld.

Zorg altijd voor voldoende ventila-
tie om het beslaan van de ruiten te
voorkomen.

6. Airconditioning
De airconditioning werkt
alleen bij draaiende mo-
tor. De aanjager (regeling
aanjagersnelheid) moet
geactiveerd zijn om de air-
conditioning te laten werken.


)
Druk op toets 6
. Het controle-
lampje gaat branden.
Voor een doeltreffende werking van
de airconditioning moeten alle ruiten
gesloten zijn.
7. Recirculeren interieurlucht -
aanvoer van buitenlucht
Automatische stand van
de luchttoevoer
Deze standaard inge-
stelde functie maakt deel
uit van de automatisch
geregelde comfortstand.
De automatische stand
treedt in werking als de
achteruitversnelling is in-
geschakeld of tijdens het
sproeien van de ruiten.
Deze functie zorgt ervoor dat de
interieurlucht wordt gerecirculeerd,
terwijl de toevoer van buitenlucht in
verband met stank- en stofoverlast
wordt geblokkeerd. Deze functie
kan niet actief zijn bij temperaturen
lager dan 5°C; dit om het risico
van het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
Luchttoevoer afsluiten



)
Druk op de toets 7
om
de buitenluchttoevoer
af te sluiten.
Zet deze functie zo snel mogelijk
weer uit zodra de omstandigheden
dit toelaten, om de lucht in het interi-
eur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.

Aanvoer van buitenlucht



)
Druk één keer op de
toets 7
om de aanvoer
van buitenlucht te her-
stellen.
Met deze stand kan de bestuur-
der op elk moment voorkomen dat
stank of uitlaatgas het interieur kan
binnendringen, zonder dat dit con-
sequenties heeft voor de overige
instellingen.

Page 59 of 340

III
57
COMFORT
Na het starten bij koude motor
bereikt de aanjager pas na enige
tijd zijn maximale snelheid, om
te voorkomen dat er een te grote
hoeveelheid koude lucht wordt
aangevoerd.
Het heeft geen zin om de inge-
stelde temperatuur te veranderen
als de auto langere tijd stil heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur sterk afwijkt (kouder of
warmer) van wat als comforta-
bel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maxi-
male capaciteit om het tempera-
tuurverschil zo snel mogelijk op
te heffen.
Condenswater van de aircondi-
tioning wordt langs de onderzijde
van de auto afgevoerd. Daardoor
kan er een waterplasje onder de
auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt vocht
aan de lucht en voorkomt daar-
mee het beslaan van de ruiten.
Rijd niet te lang zonder de aircon-
ditioning te gebruiken.
9. Ontdooiing - ontwaseming
voor
In sommige gevallen
(bijv. regen, veel inzit-
tenden, vorst) is het pro-
gramma "AUTO"
niet
toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te
houden.


)
Druk op de toets 9
om de ruiten
snel te ontwasemen. Het contro-
lelampje gaat branden.
Het systeem regelt de temperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchttoe-
voer. Het stuurt de luchtstroom naar
de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening
te gebruiken wordt de functie
“Ontwasemen” uitgeschakeld. Zet
deze functie zo snel mogelijk weer
uit zodra de omstandigheden dit
toelaten, om de lucht in het interieur
te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a
en
1b
om terug te keren naar de stand
“AUTO”
.
8. Achterruitverwarming
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit om onnodig
stroomverbruik en dus brandstofver-
bruik te voorkomen. De achterruitverwarming
werkt onafhankelijk van
de airconditioning.


)
Druk bij draaiende motor op de
toets 8
om de achterruitverwar-
ming en de verwarming van de
buitenspiegels in te schakelen.
Het controlelampje gaat bran-
den.
Afhankelijk van de buitentemperatuur
wordt de achterruit- en buitenspiegel-
verwarming automatisch uitgescha-
keld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw in-
geschakeld als de motor binnen een
minuut weer wordt gestart.






Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.

Page 60 of 340

III
58
COMFORT
PROGRAMMEERBAREVERWARMING

De programmeerbare verwarming
werkt onafhankelijk van de motor.
Dit systeem verwarmt als de motor
is afgezet de koelvloeistof van de
motor, zodat deze zo snel mogelijk
na het starten de optimale bedrijfs-
temperatuur bereikt.
De programmeerbare verwarming
kan met de afstandsbediening wor-
den ingeschakeld. De verwarming
kan onmiddellijk of met een in te
stellen tijdschakeling worden inge-
schakeld.

Afstandsbediening van de
programmeerbare verwarming
De afstandsbediening van de pro-
grammeerbare verwarming beschikt
over de volgende toetsen en weer-
gavemogelijkheden:


1.
Menutoetsen om door de func-
ties te scrollen.

2.
Pictogrammen: symbolen voor
tijd, temperatuur, werkingstijd, in-
gestelde tijd, werking van de ver-
warming en aansturing van de
verwarming.

3.
Digitale weergave: tijd, tempe-
ratuur, werkingsduur, ingestelde
tijd of verwarmingsniveau.

4.
Toets voor het uitschakelen.

5.
Toets voor het inschakelen.



Weergave op het display van
de afstandsbediening

Druk meerdere keren op de toetsen
1
om de functies weer te geven.
Door de linker- of rechtertoets één
keer in te drukken wordt de tijd
weergegeven.
De linkertoets geeft vervolgens toe-
gang tot de in te stellen tijd en het
verwarmingsniveau (C1 tot C5).
De rechtertoets geeft toegang tot de
interieurtemperatuur en vervolgens
de werkingsduur van de verwarming
als deze onmiddellijk wordt inge-
schakeld.

Raadpleeg bij een storing in het
systeem van de programmeer-
bare verwarming het CITROËN-
netwerk.



Weergave van de functies

De informatie over de interieur-
temperatuur is alleen beschik-
baar als de motor is afgezet.

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 ... 340 next >