CITROEN DS5 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 181 of 745
DS5_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Page 182 of 745
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F R echts: duw de hendel helemaal omhoog.Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, 
zonder het zware punt te passeren; de 
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen 
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na 
meer dan 20
 
seconden nog niet zijn 
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid 
van meer dan 60
 
km/h automatisch het 
knippergeluid versterkt.
Alarmknipperlichten
Druk de knop in, de richtingaanwijzers 
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het 
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen 
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate van 
remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als 
er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de 
alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de 
alarmknipperlichten uit.
F
 
U k
 unt de alarmknipperlichten echter ook 
uitschakelen door de knop in te drukken.
Deze functie kunt u bij elke snelheid 
gebruiken, maar komt vooral van pas bij 
het wisselen van rijstrook op wegen met 
meerdere rijstroken per rijbaan.
Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met 
LED-verlichting, wordt het branden van de 
LED-verlichting afgewisseld.
De sterkte van de dagrijverlichting wordt minder 
tijdens het knipperen van de richtingaanwijzers. 
Page 183 of 745
181
DS5_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Claxon
Noodoproep of 
Pechhulp
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep 
verzenden naar de hulpdiensten of de speciale 
helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de 
Assistance-helpdesk van CITROËN). Systeem om uw medeweggebruikers met een 
geluidssignaal te waarschuwen voor direct 
g eva a r.
F
 
D
 ruk op het middelste gedeelte van het 
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Maak geen overmatig gebruik van de 
claxon en houd u bij het gebruik aan de 
ter plaatse geldende wetten en regels.
Raadpleeg de rubriek "Audio en 
datacommunicatie" voor meer 
informatie over het gebruik van deze 
voorziening. 
Veiligheid  
Page 184 of 745
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de 
volgende systemen omvat:
- 
h
 et antiblokkeersysteem (ABS) en de 
elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
 d
e noodremassistentie (AFU),
-
 
d
 e antislipregeling (ASR),
-
 de
 dynamische stabiliteitscontrole (ESP).
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en 
elektronische remdrukregelaar 
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen 
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid 
van uw auto en voor een betere controle in 
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen 
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen 
de optimale remdruk sneller wordt bereikt, 
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het 
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor 
dat de benodigde bedieningskracht wordt 
verminderd en de effectiviteit van het remmen 
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om 
het doorspinnen van de wielen te voorkomen 
via de remmen van de aangedreven wielen 
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer 
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole 
(ESP)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten 
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van 
de door de bestuurder gewenste richting, 
automatisch in via de remmen van een of 
meerdere wielen en het motorkoppel om de 
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers 
te brengen. 
Page 185 of 745
183
DS5_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Intelligente TractiecontroleWerking
Antiblokkeersysteem (ABS) en 
elektronische remdrukregelaar 
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop 
krachtig en volledig in en laat het 
niet los. Zorg er bij vervanging van de wielen 
(banden en velgen) voor dat wielen 
worden gemonteerd die voor uw auto 
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het 
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn 
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie 
met een geluidssignaal en een melding 
op het display, duidt dit op een storing in 
het ABS-systeem, waardoor u tijdens het 
remmen de controle over uw auto zou 
kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in 
combinatie met het lampje STOP, een 
geluidssignaal en een melding op het 
display, duidt dit op een storing in de 
elektronische remdrukregelaar waardoor 
u tijdens het remmen de controle over 
uw auto zou kunnen verliezen.
Onder gladde omstandigheden is het 
raadzaam te rijden op winterbanden.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust 
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op 
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weinig grip, 
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto 
in verse en diepe sneeuw of over platgereden 
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente 
tractiecontrole  het doorslippen van de voorwielen 
om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de 
aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 
Veiligheid  
Page 186 of 745
Dynamische stabiliteitscontrole 
(ESP) en antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld 
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te 
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van 
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in 
op de werking van de motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje 
op het instrumentenpaneel 
knipperen.
UitschakelenStoring
Als dit verklikkerlampje en het lampje 
van de uitschakelknop gaan branden 
in combinatie met een geluidssignaal 
en een melding, duidt dit op een 
storing in het systeem.
Opnieuw inschakelen
F Druk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat 
branden.
De systemen ESP en ASR grijpen niet meer in 
op de werking van de motor en het remsysteem 
als de auto uit de koers raakt. F
 
D
 ruk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de knop gaat uit.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer 
voldoende grip is.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te 
laten controleren.
In bijzondere omstandigheden (als de auto 
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) 
kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit 
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen 
en weer grip kunnen krijgen.
Deze systemen worden automatisch weer 
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt 
aangezet of vanaf snelheden boven 50   km/h.
Bij snelheden tot 50   km/h kunt u de systemen 
handmatig weer inschakelen: 
Page 187 of 745
185
DS5_nl_Chap07_securite_ed02-2015
ESP/ASRLaat het systeem na een aanrijding 
controleren door het CITROËN-netwerk 
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De systemen ESP en ASR zorgen voor 
meer veiligheid tijdens het rijden. De 
bestuurder mag zich echter nooit laten 
verleiden tot het nemen van meer risico's of 
te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden 
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat 
de wielen hun grip verliezen groter. Het 
is voor uw veiligheid dus van het grootste 
belang dat de systemen ESP en ASR 
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de 
omstandigheden gevaarlijker worden. De goede werking van deze systemen 
wordt verzekerd door de naleving van 
de voorschriften van de fabrikant met 
betrekking tot de wielen (banden en 
velgen), onderdelen van het remsysteem, 
elektronische onderdelen alsmede de 
montageprocedure en het uitvoeren van 
werkzaamheden door het CITROËN-
netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de 
systemen ESP en ASR onder winterse 
omstandigheden is het noodzakelijk de 
auto te voorzien van winterbanden voor en 
achter die ervoor zorgen dat de wegligging 
zo neutraal mogelijk is. 
Veiligheid  
Page 188 of 745
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een 
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat 
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van 
de middelste zitplaats achter).Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
 
C
 ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt 
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de  gordelsluiting.
F
 
H
 oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
De veilighei dsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van 
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse 
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen 
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de 
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de 
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra 
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee 
de gordel tegen het lichaam va n de inzittenden 
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. 
Page 189 of 745
187
DS5_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Hoogteverstelling vóór
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de 
standen.
Als de wagensnelheid hoger is 
dan 20
  km/h, knippert (knipperen) 
het pictogram (de pictogrammen) 
gedurende twee minuten in combinatie 
met een geluidssignaal. Na deze 2
  minuten blijft 
(blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden 
zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel 
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) 
losgemaakt/niet vastgemaakt*
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of  achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op 
het instrumentenpaneel.
2.
 P
ictogram veiligheidsgordel linksvoor.
3.
 P
ictogram veiligheidsgordel rechtsvoor.
4.
 P
ictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5.
 P
ictogram veiligheidsgordel middenachter.
6.
 P
ictogram veiligheidsgordel linksachter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact 
gaat het pictogram 1   op het 
instrumentenpaneel en de 
pictogrammen 2
  en/of 3   op het 
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels 
en passagiersairbag rood branden als de 
desbetreffende veiligheidsgordel niet is 
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Pictogram(men) 
veiligheidsgordel(s) achter
Bij het aanzetten van het 
contact gaan de desbetreffende 
pictogrammen 4 , 5
  en 6   gedurende 
ongeveer 30
 
seconden rood branden 
als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20
  km/h 
brandt het desbetreffende pictogram 4 , 5
  of 
6
 
rood, in combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display van het 
instrumentenpaneel, als een achterpassagier 
zijn veiligheidsgordel heeft losgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of verkoopland. 
Veiligheid  
Page 190 of 745
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder 
te controleren of alle passagiers hun 
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan 
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het 
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al 
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels 
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende 
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een 
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte 
van de gordel automatisch wordt aangepast 
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De 
gordel wordt automatisch opgerold als deze 
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het 
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van 
een automatische blokkeerinrichting die 
in werking treedt bij een aanrijding, een 
noodstop of het over de kop slaan van 
de auto. U kunt de blokkeerinrichting 
deblokkeren door stevig aan de riem te 
trekken en deze weer los te laten, zodat de 
riem weer een stukje wordt opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 
1 ,50   m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens 
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
-
 d
ient deze strak om het lichaam te 
worden gedragen,
-
 
m
oet deze in een vloeiende beweging 
naar voren worden getrokken, zonder 
dat de gordel gedraaid raakt,
-
 
m
ag deze door niet meer dan één 
persoon worden gedragen,
-
 
m
ag deze geen beschadigingen of rafels 
vertonen,
-
 
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet 
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften 
moeten werkzaamheden en controles aan de 
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats, die tevens voor de garantie 
zorgt en de werkzaamheden volgens de 
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop 
of een reinigingsmiddel voor textiel, 
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen 
van een stoel of de achterbank of de gordel 
zich op de juiste plaats bevindt en goed is 
opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van 
de aard en de kracht van de aanrijding , 
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. 
Het activeren van de gordelspanners gaat 
gepaard met wat onschadelijke rook en een 
knal, als gevolg van de activering van de 
pyrotechnische lading die in het systeem is 
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van 
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding 
controleren en eventueel vervangen door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Adviezen