CITROEN JUMPER SPACETOURER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 151 of 324
149
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit bij draaiende
motor.
Handmatig schakelen
F Druk, terwijl de selectiehendel in stand D staat, op de toets M
om sequentieel te schakelen
tussen de 6 of 8 versnellingen.
Het lampje van de toets gaat uit. Bij handmatig schakelen is het niet
noodzakelijk om bij het schakelen het
gaspedaal los te laten.
Het schakelen naar een andere
versnelling kan alleen als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor dit
toestaan. Bij een te laag of te hoog toerental
knippert de geselecteerde versnelling
enkele seconden waarna de werkelijk
ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de transmissie automatisch de stand M1
.
In een steile en/of lange afdaling is het om
de remmen te ontzien raadzaam om terug
te schakelen of in een lage versnelling te
blijven rijden.
Voortdurend remmen kan leiden tot
over verhitting van de remmen waardoor
het remsysteem beschadigd of buiten
werking kan raken.
Rem alleen als dit noodzakelijk is om
snelheid te minderen of te stoppen.
Op wegen met steile hellingen
(bijvoorbeeld een bergweg) is het
raadzaam handmatig te schakelen.
Het automatische schakelprogramma
werkt onder zulke omstandigheden niet
optimaal en biedt geen mogelijkheid om
op de motor af te remmen.
Ongeldige waarde bij
handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de keuzeschakelaar bevindt zich
tussen twee standen in). F
Z
et de keuzeschakelaar "goed" in de
gewenste stand.
Stilzetten van de auto
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
en trek ver volgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
Het lampje van de toets gaat branden.
F
B
edien de flipper " +" of " -" aan de
stuurkolom.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding M en
verschijnen achtereenvolgens de
ingeschakelde versnellingen.
F
U k
unt op elk moment terugkeren naar
automatisch schakelen door nogmaals op
de toets M te drukken. U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de selectiehendel niet in de stand
P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ;
het geluidssignaal stopt en de melding
verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand P , trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
keuzeschakelaar in de stand P staat.
6
Rijden
Page 152 of 324
150
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de
stand
P , of R vanuit de stand N . Dit is niet
schadelijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen
uitsluitend met uw rechtervoet),
-
a
ls u, indien de accu geen stroom
levert, de keuzeschakelaar vanuit de
stand P geforceerd naar een andere
stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende
motor (file, enz...) te beperken, de
keuzeschakelaar in de stand N en trek
de parkeerrem aan. Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
Elektronische versnellingsbak
met
6 versnellingen, met elektronische regeling
van schakelingen. De versnellingsbak biedt
ook een handmatige modus om sequentieel te
schakelen via schakelflippers achter het stuur.
Selectiehendel
Bij het bedienen van de keuzeschakelaar
is het om veiligheidsredenen raadzaam
om het rempedaal ingetrapt te houden.
Stuurwielflippers
R. Achteruitversnelling.
N. Neutraalstand.
A. Auto (automatisch schakelen). M.
Handmatig (handmatig schakelen
met sequentieel schakelen tussen de
versnellingen).
F
T
rek de rechter flipper "
+" of linker flipper " -"
naar u toe om op of terug te schakelen.
Met de flippers kunt u de neutraalstand
niet selecteren en de achteruitversnelling
niet in- en uitschakelen.
Rijden
Page 153 of 324
151
Weergave op het
instrumentenpaneel
Starten van de auto
F Selecteer de stand N.
F H oud het rempedaal volledig ingetrapt.
F
S
tart de motor. Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding N .
Wanneer de motor niet wil star ten:
Als de aanduiding N op het display
knippert in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, zet de
keuzeschakelaar dan in de stand A en
ver volgens in de stand N .F
Sel
ecteer de automatische bediening
(stand
A
), de handmatige bediening
(stand
M
) of de achteruitversnelling
(stand
R
).
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los, de auto
zet zich direct in beweging.
Automatische werking
F Selecteer bij draaiende motor de stand A om het automatische schakelprogramma in
te schakelen.
Op het instrumentenpaneel
worden de aanduiding AUTO
en de ingeschakelde versnelling
weergegeven.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling en houdt hierbij rekening
met:
-
de
rijstijl,
-
h
et profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal
volledig in.
Tijdelijk handmatig schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de
flippers " +" en " -” aan het stuur wiel. Als
het motortoerental het toestaat, wordt de
gevraagde versnelling ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
voorligger of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Handmatige werking
F Selecteer bij draaiende motor de stand M om sequentieel te schakelen.
Wanneer de selectiehendel wordt verplaatst,
wordt het lampje en de desbetreffende
versnelling weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Wanneer "
-" wordt weergegeven, is de waarde
ongeldig.
Als op het instrumentenpaneel
het pictogram Voet op het
rempedaal brandt in combinatie
met een geluidssignaal en de
melding "Voet op rempedaal",
houd het rempedaal dan steviger
ingetrapt. F
B
edien de flipper " +" of " -" aan de
stuurkolom.
Het schakelen naar een andere
versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de
motor dit toestaan, anders wordt er
tijdelijk overgegaan op de automatische
bediening. Op het instrumentenpaneel
worden de aanduiding AUTO
en de ingeschakelde versnelling
weergegeven.
6
Rijden
Page 154 of 324
152
Tijdens het schakelen hoeft u het
gaspedaal niet los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste
versnelling is geselecteerd op het moment
dat u het gaspedaal weer intrapt.
Bij krachtig accelereren wordt de hoogste
versnelling niet ingeschakeld als de
bestuurder de flippers achter het stuur niet
bedient.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de stand N (neutraalstand).
Selecteer de achteruitversnelling
(stand
R) uitsluitend als de auto volledig
stilstaat en de voet op het rempedaal
wordt gehouden.
Achteruitversnelling
Selecteer de achteruitversnelling uitsluitend
als de auto volledig stilstaat en de voet op het
rempedaal wordt gehouden.
F
S
electeer de stand R .
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
klinkt een geluidssignaal.
Wanneer u bij een lage snelheid de
achteruitversnelling selecteert, knippert de
aanduiding N en wordt de versnellingsbak
automatisch in de neutraalstand gezet.
Zet om de achteruitversnelling in te
schakelen uw voet op het rempedaal,
de selectiehendel in de stand N en
ver volgens in de stand R .
Stilzetten van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
-
d e keuzeschakelaar in de stand N zetten om
de neutraalstand te selecteren,
of
-
d
e versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem aan
om de auto volledig stil te zetten.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N .
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
keuzeschakelaar in de neutraalstand N
staat en de parkeerrem is aangetrokken.
Storing
Als de aanduiding A of AUTO bij het aanzetten
van het contact gaat knipperen, in combinatie
met een geluidssignaal en een melding, duidt
dit op een storing in de versnellingsbak.
Laat uw auto controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Houd bij het starten van de motor altijd het
rempedaal ingetrapt.
Trek bij het parkeren de parkeerrem altijd
aan om de auto volledig te blokkeren.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand)
als u weer weg wilt rijden.
De functie is per fect afgestemd op
stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de
functionaliteit van de auto, met name het
remmen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Rijden
Page 155 of 324
153
Uitschakelen/inschakelen
Met / / zonder audiosysteem
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Werking
Primaire werkingsvoorwaarden
- H et bestuurdersportier moet zijn gesloten.
-
D
e schuifdeur moet zijn gesloten.
-
D
e veiligheidsgordel van de bestuurder
moet zijn vastgemaakt.
-
H
et laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
-
D
e temperatuur van de motor moet binnen
het nominale werkingsbereik liggen.
-
D
e buitentemperatuur moet tussen 0 °C en
35
°C liggen.
De motor in standby zetten
(STOP-stand)
De motor wordt automatisch in standby gezet
als de bestuurder de intentie aangeeft te willen
stoppen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak : als u bij een snelheid lager
dan 20
km/h of bij gestopte auto (afhankelijk
van de motor) de versnellingshendel in de
neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat.
Bij auto's met een automatische transmissie :
met het rempedaal ingetrapt of de
selectiehendel in de stand N , bij gestopte auto.
Bij auto's met een elektronische
versnellingsbak : als u bij een snelheid
van 20
km/h het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet, bij gestopte
auto.
Te l l e r
Een teller houdt bij hoe lang standby tijdens
een traject is geactiveerd. De teller wordt elke
keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.
Bijzonderheden:
Het systeem schakelt niet naar standby
als niet minimaal is voldaan aan een van
de voor waarden voor de werking en in de
volgende gevallen:
-
D
e auto staat op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts).
-
D
e auto heeft sinds de laatste start (met
de sleutel of de " START/STOP"-knop) niet
sneller dan 10
km/h gereden.
-
A
ls het draaien van de motor nodig is
om het interieur op een aangename
temperatuur te houden.
-
D
e ontwaseming is ingeschakeld. In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog
geen snelheid heeft bereikt van 8
km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen
uit de achteruitversnelling of het draaien
van het stuur wiel niet werken.
F
U k
unt het systeem uit- of inschakelen door
op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld .
Met touchscreen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld in het
configuratiemenu van de auto.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw
start.
6
Rijden
Page 156 of 324
154
Motor opnieuw starten (stand
S TA R T )
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
als de bestuurder de intentie aangeeft weer
weg te willen rijden.
Met een handgeschakelde versnellingsbak,
koppelingspedaal volledig ingetrapt.
Bij een automatische transmissie :
-
M
et de selectiehendel in de stand D of M ,
het rempedaal niet ingetrapt.
-
M
et de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand D of M .
-
M
et de selectiehendel in de stand P en het
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel
in de stand R , N, D of M .
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak :
-
M
et de selectiehendel in de stand A of M ,
het rempedaal niet ingetrapt.
-
M
et de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand A of M .
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw als
opnieuw aan de voor waarden voor de werking
is voldaan en in de volgende gevallen.
-
B
ij een handgeschakelde
versnellingsbak : als de snelheid van de
auto hoger wordt dan 25
km/h of 3 km/h
(afhankelijk van de motor).
-
B
ij een automatische transmissie : als
de snelheid van de auto hoger wordt dan
3
km/h, In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
F
L
aat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de stand N te
selecteren en het rempedaal in te trappen.
F
Z
et het contact uit en start de motor
opnieuw met de sleutel of door op de knop
" START/STOP " te drukken. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bij een storing in het systeem gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het lampje van deze knop
knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Rijden
Page 157 of 324
155
De voor de auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd. Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Reser vewiel
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van
de verantwoordelijkheid om de
bandenspanning regelmatig te controleren
(ook die van het reser vewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit):
-
i
s nadelig voor de wegligging,
-
v
erlengt de remweg,
-
v
eroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
-
v
erhoogt het gemiddelde
brandstofverbruik. U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een
melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle. F
R ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden alvorens de resetprocedure uit te
voeren.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
6
Rijden
Page 158 of 324
156
Zonder audiosysteem
F Druk gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop ver volgens
los; het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Met audiosysteem of
touchscreen
Opnieuw initialiseren wordt
uitgevoerd via het configuratiemenu
van de auto.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Bij een storing in het systeem gaan deze
lampjes branden.
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen
aan de weersomstandigheden, het
verkeer en de toestand van de weg.
De bestuurder moet te allen tijde het
verkeer in de gaten blijven houden en de
snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer inschatten voordat richting
aangegeven en van rijstrook gewisseld
wordt.
De systemen werken uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen aan
het stuur wiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voet
dichtbij de pedalen houden en iedere twee
uren pauze nemen. Parkeerhulpsystemen
De bestuurder moet voorafgaand aan en
tijdens het manoeuvreren altijd en met
name met behulp van de spiegels de
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar
De werking van de radar en de
bijbehorende functies kan negatief worden
beïnvloed door de opeenhoping van vuil
(stof, modder, ijs enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (zware regenval,
sneeuw) wanneer de bumper beschadigd
is.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens de voorbumper te spuiten of
de lak er van bij te werken. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de
radar beïnvloeden.
Rijden
Page 159 of 324
157
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór
de camera vuil, beslagen, berijpt, bedekt
met sneeuw, beschadigd of bedekt met
een sticker is.
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie gebruikshandleiding ".
Bij vochtige en koude
weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht)
kunnen ook de detectieprestaties negatief
beïnvloeden. Overige camera’s
De op het touchscreen of het
instrumentenpaneel weergegeven
beelden van de camera('s) kunnen door
het reliëf worden ver vormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones,
of bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kan het beeld donkerder
en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden
verstoord door omgevingsgeluiden van
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens,
drilboren), door de ophoping van sneeuw
of dode bladeren op de weg of in het geval
van beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
de afstandsmetingen kunnen hierdoor
incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels
die te laag (trottoirbanden, drempels) of te
dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor
worden voetgangers mogelijk niet
gedetecteerd.
6
Rijden
Page 160 of 324
158
Onderhoudscontroles
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de radar, sensoren en
camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of
de snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
F
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
F
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door
het instrumentenpaneel wordt gebruikt
(mph of
km/h), overeenkomt met de in het
land geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto
de door het instrumentenpaneel gebruikte
eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
Informatie op het head-up
display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer: Raadpleeg voor meer informatie over het
navigatiesysteem
de rubriek Audio en
telematica .
Knoppen
A.De rijsnelheid.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. Indien uw auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance
Alert, waarschuwingen van het
automatische noodremsysteem en
aanwijzingen van het navigatiesysteem.
D. Indien uw auto met dit systeem
is uitgerust: informatie van de
snelheidsbegrenzer. 1.
Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Instellen van de lichtsterkte.
4. Instellen weergavehoogte.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
Rijden