Lancia Thema 2011 Instructieboek (in Dutch)

Page 91 of 324

bruikersprofiel wordt geannuleerd,
stoppen de bewegingen van de be-
stuurdersstoel, de zijspiegel, de ver-
stelbare pedalen (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en de elektri-
sche stuurkolom (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Na een ver-
traging van één seconde kunt u een
nieuwe positie selecteren.
GEMAKKELIJK IN- EN
UITSTAPPEN (alleen
leverbaar metstoelpositiegeheugen)
Deze functie zorgt ervoor dat de be-
stuurder makkelijker kan in- en uit-stappen.
De afstand waarover de bestuurders-
stoel zich beweegt, is afhankelijk van
de positie van de stoel op het moment
dat u het contactslot naar de stand
OFF draait.
 Als u het contactslot naar de standOFF draait, beweegt de bestuur-
dersstoel ongeveer 60 mm naar
achteren als de stoel zich 67,7 mm
of meer voor de achterste stand be- vindt. De stoel keert terug naar de
ingestelde positie zodra u de sleutel
in het contactslot steekt en in de
positie ACC of RUN zet.
 Als u het contactslot naar de stand OFF draait, beweegt de bestuur-
dersstoel naar een positie van 7,7
voor de achterste stand als de be-
stuurdersstoel zich in een positie
tussen 22,7 mm en 67,7 mm voor
de achterste stand bevindt. De stoel
keert terug naar de ingestelde posi-
tie zodra u de sleutel in het contact-
slot steekt en in de positie ACC of
RUN zet.
 De functie Gemakkelijk in- en uit- stappen is uitgeschakeld wanneer
de bestuurderstoel zich op minder
dan 22,7 mm vóór de achterste stop
bevindt. Bij deze positie heeft het
voor de bestuurder geen zin om de
stoel te verplaatsen voor gemakke-
lijk in- en uitstappen.
Elke opgeslagen geheugeninstelling
heeft een bijbehorende positie voor
gemakkelijk in- en uitstappen. OPMERKING:
U kunt de functie Gemakkelijk in-
en uitstappen in- en uitschakelen
met het Uconnect Touch™ sys-
teem, raadpleeg "Uconnect
Touch™ instellingen" in "Uw in-
strumentenpaneel begrijpen" voor
meer informatie.
OPENEN EN SLUITEN
VAN DE MOTORKAP
Voor het openen van de motorkap
moeten twee vergrendelingen wordenvrijgegeven.
1. Trek aan de motorkaphendel links
onder het instrumentenpaneel.
Hendel motorkapontgrendeling
85

Page 92 of 324

2. Stap uit en duw de veiligheids-
grendel naar links. De veiligheids-
grendel bevindt zich in het midden,
onder de voorste rand van de motor-kap. OPMERKING:
Uw voertuig kan zijn uitgerust met
een actief motorkapsysteem.
Raadpleeg "Gordelsystemen" in
"Wat u moet weten voordat u de
auto start" voor meer informatie.
LET OP!
Om mogelijke beschadigingen te
voorkomen mag u de motorkap niet
hard dichtslaan. Laat de motorkap
zakken tot ongeveer 15 cm hoogte
en laat hem dan vallen. Zo worden
beide vergrendelingen gesloten. Rijd
nooit met uw auto als de motorkap
niet volkomen via beide vergrende-
lingen gesloten is.WAARSCHUWING!
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als de
motorkap niet volkomen vergren-
deld is, kan hij opklappen wanneer
de auto rijdt, zodat uw uitzicht naar
voren wordt belemmerd. Als u deze
waarschuwing niet opvolgt, kan dit
ernstig en zelfs dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
VERLICHTING LICHTSCHAKELAAR De koplampschakelaar be-
vindt zich aan de linkerzijde
van het instrumentenpaneel.
Met deze schakelaar bedient u de kop- lampen, de parkeerlichten, de instru-
mentenverlichting, het dimmen van
de instrumentenverlichting, de interi-
eurverlichting en de mistlampen. OPMERKING:
In bepaalde Europese landen
functioneert het parkeerlicht al-
leen met het contactslot in de stand
OFF, of wanneer de mistlichten of
koplampen ook in de stand ON
staan. Ongeacht de stand van het
contactslot blijven de parkeerlich-
ten in de stand ON zolang de scha-
kelaar in de eerste klikstand blijftstaan.
Draai de koplampschakelaar
rechtsom naar de eerste klikstand om
de stadslichten en de instrumenten-
verlichting in te schakelen. Draai de
lichtschakelaar in de tweede stand om
Motorkapvergrendeling
Schakelaar koplampen
86

Page 93 of 324

de koplampen, de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting in te scha-kelen.
AUTOMATISCH INSCHAKELENDEKOPLAMPEN
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te scha-
kelen draait u de
verlichtingsschakelaar linksom in de
stand AUTO. Bij ingeschakeld sys-
teem is de uitschakelvertraging van
de koplampen ook ingeschakeld. Dit
betekent dat de koplampen nog maxi-
maal 90 seconden lang blijven bran-
den nadat u het contact hebt uitge-
schakeld. Om de functie uit te
schakelen draait u de verlichtings-
schakelaar naar een andere stand dan
AUTO (A). OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas
branden zodra de motor draait.KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDERUITENWISSERS
(uitsluitend beschikbaar in
combinatie met
automatische koplampen)
Als deze functie is ingeschakeld, scha-
kelen de koplampen na ongeveer
10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld.
De koplampschakelaar moet dan wel
in stand AUTO (A) zijn geschakeld.
Als de koplampen via deze functie zijn
ingeschakeld, worden ze uitgescha-
keld zodra u de ruitenwissers uitscha-kelt. OPMERKING:
De functie Koplampen aan bij in-
geschakelde ruitenwissers kan
m.b.v. het Uconnect Touch™ sys-
teem worden in- en uitgeschakeld.
Raadpleeg "Uconnect Touch™ in-
stellingen" in "Uw instrumenten-
paneel begrijpen" voor meer infor-matie.
TIJDSCHAKELAAR KOPLAMPVERLICHTING
Deze (programmeerbare) functie
zorgt dat u maximaal 90 seconden
lang gemak hebt van het veilige licht
van de koplampen wanneer u de auto
verlaat in een onverlichte omgeving.
Voor het inschakelen van de vertra-
gingsfunctie draait u het contactslot
naar de stand OFF terwijl de koplam-
pen nog aan staan. Schakel vervol-
gens binnen 45 seconden de koplam-
pen uit. De uitschakelvertraging
wordt geactiveerd zodra u de koplam-
pen uitschakelt.
Als u de koplampen of parkeerlichten
inschakelt of het contactslot naar de
stand ACC of RUN draait, heft het
systeem de vertraging op.
Als u de koplampen uitschakelt voor-
dat u het contact uitschakelt, schake-
len ze op de normale manier uit. OPMERKING:
 Als u deze functie wilt activeren,
moeten de koplampen binnen
45 seconden na het uitzetten van
de contactschakelaar wordenuitgeschakeld.
87

Page 94 of 324

 U kunt de vertragingstijd van dekoplampen programmeren met
het Uconnect Touch™ systeem,
raadpleeg "Uconnect Touch™
instellingen" in "Uw instrumen-
tenpaneel begrijpen" voor meerinformatie.
SMARTBEAM™
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze camera
detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen.
Volg een van de onderstaande stappen
om het SmartBeam™ systeem te de-
activeren.
1. Selecteer “Automatisch groot licht
— OFF” via het EVIC. Raadpleeg
“Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te pro- grammeren functies" in "Functies
van het instrumentenpaneel" voor
meer informatie.
2. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om de koplampen van de
stand grootlicht in de stand dimlicht
te zetten. 3. Draai de lichtschakelaar
rechtsom van de stand AUTO (A)
naar de stand aan. OPMERKING:
 SmartBeam™ kan worden inge-
schakeld met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellin-
gen" in "Uw instrumentenpa-
neel begrijpen" voor meer infor-matie.
 Als de koplampen en achterlich- ten van voertuigen in het came-
rablikveld defect zijn, met mod-
der zijn bespat of gedeeltelijk
aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer
blijven branden (dichter bij het
andere voertuig). Het systeem
zal ook niet correct werken als de voorruit of cameralens zijn
bedekt met vuil, vet of andereobstakels.
DAGVERLICHTING
De dagverlichting schakelt in als de
motor draait en de auto uit PARK
geschakeld wordt, de koplampen uit
staan en de parkeerrem losgezet is. Bij
normaal rijden in het donker moet de
lichtschakelaar worden ingeschakeld.
Als één van de richtingaanwijzers
wordt ingeschakeld, schakelt de dag-
verlichting aan dezelfde kant uit zo-
lang de richtingaanwijzer aan staat.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit-
geschakeld, gaat de dagverlichting
weer branden. OPMERKING:
Afhankelijk van de lokale voor-
schriften kunt u de dagverlichting
in- en uitschakelen. De dagver-
lichting kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen"
in "Uw instrumentenpaneel be-
grijpen" voor meer informatie.
88

Page 95 of 324

VERSTELBARE BI-XENON HOGEDRUKONTLADINGS-
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem beweegt het koplamp-
schijnsel automatisch horizontaal, zo-
dat de verlichting schijnt in de rich-
ting waarin het voertuig beweegt. OPMERKING:
 Wanneer het verstelbare kop-lampsysteem wordt ingescha-
keld, maken de koplampen eerst
een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie.
 Het verstelbare koplampsys- teem schakelt alleen in als het
voertuig vooruit beweegt.
Het verstelbare koplampsysteem
kan worden in- en uitgeschakeld
met het Uconnect Touch™ sys-
teem, raadpleeg "Uconnect Touch™ instellingen" in "Uw in-
strumentenpaneel begrijpen" voor
meer informatie.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
LICHTEN AANAls de koplampen of parkeerlichten
ingeschakeld blijven nadat het con-
tact is uitgeschakeld, klinkt er een
geluidssignaal wanneer het bestuur-
dersportier wordt geopend om de be-
stuurder te waarschuwen. MISTLAMPEN
De schakelaar voor de mist-
lampen is geïntegreerd in de
lichtschakelaar. Voor het
inschakelen van de mist-
lampen draait u de koplampschake-
laar naar de stand voor het parkeer-
licht of de koplampen. Druk
vervolgens eenmaal op de lichtscha-
kelaar om de mistlampen aan de voor-
zijde van de auto in te schakelen.
Druk nogmaals op de lichtschakelaar om de mistlampen aan de voor- en
achterzijde in te schakelen. Druk een
derde keer op de lichtschakelaar om
de mistlampen aan de achterzijde uit
te schakelen, druk een vierde keer om
ook de mistlampen aan de voorzijde
uit te schakelen. Als u de koplampen
uitschakelt, worden de mistlampen
ook uitgeschakeld.
Bij ingeschakelde mistlampen gaat
een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden. OPMERKING:
Als de mistlampen aan de voor-
zijde werden uitgeschakeld via
uitschakeling van de koplampen,
zullen deze mistlampen automa-
tisch opnieuw worden ingescha-
keld wanneer u de parkeerlichten
of het dimlicht inschakelt. De
mistlampen achter gaan alleen
aan als de schakelaar wordt be-
diend, zoals eerder beschreven.
89

Page 96 of 324

MULTIFUNCTIONELE HENDEL
Met deze multifunctionele schakelaar
bedient u de richtingaanwijzers, het
dim- en grootlicht en het lichtsignaal.
De hendel bevindt zich aan de linker-
zijde van de stuurkolom. RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer zodat de pijlen aan beide zij-
den de instrumentengroep gaan knip-
peren om aan te geven dat de richting-
aanwijzers voor en achter naar
behoren werken. OPMERKING:
 Als een van de lampjes blijftbranden en niet knippert, of als
een van de lampjes zeer snel
knippert, controleert u of aan de buitenzijde van de auto een
lamp defect is. Als één der con-
trolelampjes niet gaat branden
wanneer u de hendel beweegt, is
waarschijnlijk het betreffende
gloeilampje defect.
 Als u meer dan 1,6 km hebt ge- reden met ingeschakelde rich-
tingaanwijzer, verschijnt het be-
richt "Turn Signal On"
(Richtingaanwijzer aan) op de
EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en klinkt
er een continu geluidssignaal.
LANE CHANGE ASSIST
(Makkelijk van rijstrookveranderen)
Tik de hendel eenmaal naar boven of
beneden zonder hem in de klikstand
te duwen; het knipperlicht (rechts of
links) knippert driemaal en schakelt
dan automatisch uit.
DIMLICHT/ GROOTLICHTSCHAKELAARDruk de multifunctionele hendel van
u weg om het grootlicht in te schake-
len. Trek de multifunctionele hendel naar u toe om terug om het dimlicht
weer in te schakelen.
PASSEERSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel heel
even naar u toe te trekken. Hierdoor
wordt het grootlicht ingeschakeld tot
u de hendel weer loslaat.
KAART/-LEESLAMPEN VOORIN
De kaart-/leeslampen voorin bevin-
den zich in de dakconsole. Elk lampje
wordt ingeschakeld door op de scha-
kelaar te drukken. U schakelt de lam-
pen uit door nogmaals op de schake-
laar te drukken.
De kaart-/leeslampen voorin kunt u
ook inschakelen door op de schake-
Multifunctionele hendel
Kaart/-leeslampen voorin
90

Page 97 of 324

laar aan weerszijden van de console te
drukken. Deze knoppen zijn verlicht
voor goede zichtbaarheid in het don-
ker. U schakelt de lampjes uit door
nogmaals op de schakelaar te druk-
ken. De lampen gaan ook branden
wanneer u op de toets ontgrendelen
van de afstandsbediening drukt. OMGEVINGSVERLICHTING
De dakconsole is voorzien van omge-
vingsverlichting. Deze verlichting ver-
hoogt de zichtbaarheid van de mid-
denconsole en het gebied rond deschakelhendel.BINNENVERLICHTING
De interieurverlichting wordt inge-
schakeld wanneer een portier wordtgeopend.
Om te voorkomen dat de accu leeg-
raakt, wordt de interieurverlichting
automatisch uitgeschakeld 10 minu-
ten nadat u de contactschakelaar in
de stand LOCK hebt gezet. Dit ge-
beurt als de interieurverlichting met
de hand werd ingeschakeld of als er
een portier openstaat. Dit geldt ook
voor de verlichting in het handschoe-
nenkastje, maar niet voor de verlich-ting in de bagageruimte. Als u de in-
terieurverlichting weer wilt
inschakelen, zet u de contactschake-
laar in de stand ON of zet u de scha-
kelaar van de interieurverlichting uit
en daarna weer aan. Dimschakelaars
De dimmerknop maakt deel uit van
de koplampschakelaar en bevindt
zich aan de linkerzijde van het instru-mentenpaneel.Schakelaars voor leeslampen voorin
Omgevingsverlichting
Dimschakelaars
91

Page 98 of 324

Wanneer u bij ingeschakelde parkeer-
lichten of koplampen de linker dim-
schakelaar naar boven draait, neemt
de intensiteit van de verlichting van
het instrumentenpaneel en de beker-
houders toe (voor bepaaldeuitvoeringen/markten).
Instellen omgevingsverlichting
Draai de rechter dimmerschakelaar
naar boven of beneden om de verlich-
tingsintensiteit van de portiergrepen
en het lampje in de dakconsole te ver-
hogen of te verlagen.Interieurverlichting instellen
Draai de dimmer helemaal omhoog
naar de tweede klikstand om de inte-
rieurverlichting in te schakelen. Als
de dimmerknop in deze stand staat,
blijft de interieurverlichting branden.
Interieurverlichting volledig
uitschakelen (OFF)
Draai de dimschakelaar geheel naar
beneden in de stand OFF. De interi-
eurverlichting gaat nu niet meer
branden als u een portier opent.
Functie langzaam rijden
(instrumentenverlichting overdag)
Draai de dimmer omhoog naar de eer-
ste klikstand. Met deze functie wor-
den de helderheid van de verlichting
van alle tekstweergaven, zoals de ki-
lometerteller, de EVIC (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) en de radio
vergroot wanneer de parkeerlichten of
koplampen branden.
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
Met de multifunctionele bedienings-
hendel voor de ruitenwissers en rui-
tensproeiers bedient u de koplamp-
sproeiers als de contactschakelaar in
de stand ON staat en de koplampen
AAN zijn. De hendel bevindt zich aan
de linkerzijde van de stuurkolom.
Draai de multifunctionele hendel tot
de eerste stand voorbij de intervals-
tand voor langzame wisbewegingen of
tot de tweede stand voorbij de inter-
valstand voor snelle wisbewegingen.
Dimmer instrumentenpaneel
Portiergreep/dimmer
omgevingsverlichting
Bediening ruitenwisser/-sproeier
92

Page 99 of 324

LET OP!
 Zet de ruitenwissers uit als u dooreen automatische autowasstraat
gaat. De ruitenwissers kunnen be-
schadigd raken als u ze niet uit-schakelt.
 Laat bij koud weer de ruitenwis-
sers eerst in hun beginstand te-
rugkeren voor u het contact uitzet
en zorg dat de ruitenwisserscha-
kelaar uitstaat. Als de ruitenwis-
serschakelaar in de stand ON
blijft staan, vriezen de ruitenwis-
sers aan de voorruit vast en kan de
ruitenwissermotor doorbranden
wanneer de motor weer wordt ge-start.
 Verwijder altijd achtergebleven
sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
ruststand. Wanneer u de ruiten-
wisserschakelaar UIT zet en de
wisserbladen kunnen niet terug-
keren naar de ruststand, kan dit
schade toebrengen aan de ruiten-
wissermotor. INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met varia-
bele interval te laten wissen. Draai de
multifunctionele hendel in de eerste
klikstand en draai daarna aan het uit-
einde en kies de gewenste intervaltijd.
Er zijn vijf verschillende intervaltij-
den waarmee u de interval kunt rege-
len, van 1 wiscyclus per seconde tot 1
wiscyclus per ca.18 seconden. De ver-
tragingsintervallen worden twee keer
zo lang als de snelheid van het voer-
tuig 16 km/u of minder bedraagt. TIPFUNCTIE
Draai het einde van de hendel naar de
tipstand voor één wisbeweging om de
ruit schoon te vegen. De wisbewegin-
gen stoppen pas als u de multifuncti-
onele hendel loslaat. OPMERKING:
De tipfunctie schakelt de sproeier-
pomp niet in. Er wordt daarom
geen ruitensproeiervloeistof op de
voorruit gesproeid. De wisfunctie moet worden gebruikt om de voor-
ruit te sproeien met ruitensproei-ervloeistof. RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
sproeien nodig is.
Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna de ge-
kozen interval.
Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden daarna
weer uitgeschakeld.
93

Page 100 of 324

WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDERUITENWISSERS
(uitsluitend beschikbaar in
combinatie met
automatische koplampen)
Als deze functie is ingeschakeld, scha-
kelen de koplampen na ongeveer
10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld.
De koplampschakelaar moet dan wel
in stand AUTO (A) zijn geschakeld.
Als de koplampen via deze functie zijn
ingeschakeld, worden ze uitgescha-
keld zodra u de ruitenwissers uitscha-kelt.
De functie Koplampen aan bij inge-
schakelde ruitenwissers kan m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem wor-
den in- en uitgeschakeld, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen" in
"Uw instrumentenpaneel begrijpen"
voor meer informatie.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan
bijgesteld worden met de multifuncti-
onele hendel. Wisserintervalstand 1 is
het minst gevoelig en wisserintervals-
tand 4 is het meest gevoelig. Bij nor-
male regenval dient stand 3 te worden
gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de ruitenwisser
wilt verkleinen. Gebruik stand 4 als u
de gevoeligheid van de ruitenwisser
wilt vergroten. De regengevoelige rui-
tenwissers wisselen automatisch tus-
sen de verschillende intervallen, af-
hankelijk van de hoeveelheid vocht
die op de voorruit wordt waargeno-
men. Zet de ruitenwisserschakelaar in
de stand OFF als het systeem niet
wordt gebruikt.
De regensensor kan m.b.v. het
Uconnect Touch™ systeem worden
in- en uitgeschakeld, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen" in
"Uw instrumentenpaneel begrijpen"
voor meer informatie. OPMERKING:
 De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
 Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
 Het gebruik van Rain­X® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
94

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 330 next >