Lancia Ypsilon 2011 Instructieboek (in Dutch)
Page 51 of 299
Het systeem gebruikt het koelmiddel
R134a dat het milieu niet verontreinigt
als het per ongeluk weglekt. Gebruik
nooit het koelmiddel R12, aangezien dit niet
compatibel is met de systeemcomponenten.
ACHTERRUITVERWARMING/
RUITONTWASEMING
Druk op de knop
om in te schakelen: als deze
functie is ingeschakeld, gaat de led op de knop
branden.
Dit is een tijdgeregelde functie die na 20 minuten
automatisch uitschakelt.
Druk opnieuw op de knop
om de functie
voortijdig uit te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging te voorkomen.
BUITENVERLICHTINGDe linkerhendel bedient de meeste soorten
buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de
contactsleutel in de stand MAR staat.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden
het instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard verlicht.
DAGVERLICHTING (DRL)″Daytime Running
Lights″(voor bepaalde versies/markten)
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig.
34 in de standOgedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan; de andere lampen en de
binnenverlichting blijven uit. Als de dagverlichting
wordt uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in
standOgeen enkel licht branden.
fig. 34
L0F0127
49WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 52 of 299
BELANGRIJK
De dagverlichting is een alternatief
voor het dimlicht in landen waar dit
tijdens het rijden overdag verplicht is, en is
tevens toegestaan in landen waar dit niet
verplicht is.
BELANGRIJK
De dagverlichting mag het dimlicht
niet vervangen tijdens het rijden
in het donker en in tunnels. Het gebruik van
de dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften
in acht.
STADSLICHT EN DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand MAR, de
ring A fig. 34 naar
. Als het dimlichten is
ingeschakeld, gaat de dagverlichting uit en
worden het stadslicht en het dimlicht
ingeschakeld. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.Als de contactsleutel naar STOP wordt gedraaid of
wordt verwijderd en de ring wordt van O naar
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld
met de contactsleutel in de stad STOP of
verwijderd, door de ring A eerst naar de standO
en vervolgens naar de stand
te draaien.
Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden. Met behulp van de
richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT) (Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor
detecteert samen met de regensensor de
verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het
Setup-menu is ingesteld: hoe hoger de
gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is
om de buitenverlichting in te schakelen.
50
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 53 of 299
Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de
ring A fig. 34 naar
wordt gedraaid. Op deze
manier gaan, afhankelijk van de sterkte van
het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht
automatisch branden.
Wanneer de lichten door de sensor worden
ingeschakeld, kunnen ook de mistlampen (voor
bepaalde versies/markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden. Wanneer de lichten
automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld. De volgende keer dat
de lichten automatisch ingeschakeld worden,
moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen
worden gegeven, maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en activeer het vaste
dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn
en vervolgens door de sensor uitgeschakeld
worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit. Als de geactiveerde
sensor slecht functioneert, worden het stadslicht
en het dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt het defect
van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond. Het is ook mogelijk
om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat
om mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld worden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen met de ring in
stand
: duw de hendel naar voren naar het
dashboard (instabiele stand). Het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel wordt losgelaten, gaat het
grootlicht uit, het dimlicht gaat branden en het
controlelampje
dooft.
Het is niet mogelijk het grootlicht vast in te
schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek voor het grootlichtsignaal de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand). Het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:inschakeling rechter richtingaanwijzer;
omlaag:inschakeling linker richtingaanwijzer.
Het controlelampje
of
gaat op het
instrumentenpaneel branden. De
richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als
het stuurwiel weer wordt rechtgezet.
51WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 54 of 299
"Lane change"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt
aangeven, de linkerhendel korter dan een halve
seconde naar de instabiele stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert
drie maal en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een
bepaalde periode worden verlicht.
Inschakeling:trek, met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor naar het
stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden, tot een
maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het
controlelampje op het instrumentenpaneel
branden en toont de display een melding plus de
tijd dat de functie actief zal blijven.
Het
controlelampje gaat branden wanneer de
hendel voor het eerst wordt bediend en blijft
branden totdat de functie auomatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt
bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling:houd de hendel langer dan twee
seconden naar het stuurwiel getrokken.INSTAPVERLICHTING
Deze functie verlicht de auto en de ruimte rondom
de auto wanneer de portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling:als de portieren van de
geparkeerde auto ontgrendeld worden met de
knop op de afstandsbediening (of de achterklep
ontgrendeld wordt met behulp van
), gaan
het dimlicht, het stadslicht en de
kentekenverlichting branden.
De lichten blijven circa 25 seconden branden,
tenzij de portieren en achterklep opnieuw
vergrendeld worden met de afstandsbediening of
de portieren of achterklep geopend en weer
gesloten worden. In deze gevallen gaan de lichten
na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het Setup-menu
in-/uitgeschakeld worden (zie de paragraaf
"Menuopties" in dit hoofdstuk).
52
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 55 of 299
RUITEN REINIGENDe rechter hendel bedient de ruitenwissers/-
sproeier en de achterruitwisser en -sproeier.
RUITENWISSERS/-SPROEIER
De ruitenwissers kunnen alleen werken met de
contactsleutel in de stand MAR.
De draaischakelaar A fig. 35 kan in vier
verschillende standen worden gezet:
ruitenwissers uit.wissen met interval.langzaam continu wissen.snel continu wissen.Hef de hendel op (onstabiele stand) om de
tijdelijke snelle wisstand in te schakelen. Bij het
loslaten keert de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Met de draaischakelaar A fig. 35 in de stand
,
wordt de wissnelheid automatisch aan de
voertuigsnelheid aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt bij het
inschakelen van de achteruit ook de
achterruitwisser automatisch ingeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet na
de motor opnieuw te hebben gestart), neem
dan contact op met het Lancia
Servicenetwerk.Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
fig. 35
L0F0126
53WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 56 of 299
Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand)
om de ruitensproeier in te schakelen.
Als de hendel langer dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog drie slagen maken.
Na circa zes seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, staat in contact met de
voorruit fig. 36 en zorgt ervoor dat de frequentie
van de slagen van de ruitenwissers, bij het wissen
met interval, automatisch wordt aangepast aan
de regenintensiteit op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend
varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen
wisslagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers
die ingeschakeld worden op de eerste continue
snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige
regen.Inschakelen
Breng de rechter hendel een stand omlaag. Als de
regensensor wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers één wisslag.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de sensor
schoon.
Als de draaiknop B fig. 35 wordt verdraaid, dan
wordt de gevoeligheid van de regensensor
verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers (geen wisslagen) bij een droge ruit,
naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen)
sneller plaatsvindt.
Door de gevoeligheid van de regensensor te
verhogen, maken de ruitenwissers één wisslag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, dan werkt de normale
reinigingscyclus. Daarna wordt de normale
automatische werking van de regensensor hervat.
fig. 36
L0F0188
54
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 57 of 299
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in de stand STOP. Bij de
volgende start van de motor (sleutel in de stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer in. Voor
het inschakelen van de regensensor moet de
hendel omhoog of omlaag en vervolgens in
middelste stand worden gezet. Als de regensensor
op deze manier opnieuw wordt ingeschakeld,
wordt ten minste één wisslag uitgevoerd,
ook wanneer de ruit droog is.
De regensensor is in staat om de volgende
condities te herkennen waaraan hij zich
automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het gecontroleerde
oppervlak (zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door versleten
ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een
wastunnel.Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit
zit.
BELANGRIJK
Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet
worden schoongemaakt.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De achterruitwisser/-sproeier kan alleen werken
met de contactsleutel in de stand MAR.
Inschakelen
De achterruitwisser kan in verschillende standen
worden gezet door de draaischakelaar B fig. 35
vannaar
te verplaatsen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers
voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor
(maar met de halve wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde
achteruitrijversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en achter, is
wisfrequentie continu.
Door de hendel naar het stuur te trekken
(onstabiele stand), wordt de achterruitsproeier
ingeschakeld. Als de hendel ten minste een halve
seconde in deze stand wordt gehouden, dan wordt
ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische
wis-/wasregeling ingeschakeld, net als voor de
ruitenwissers voor.
55WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 58 of 299
Uitschakelen
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra de hendel
wordt losgelaten.
Gebruik de achterruitwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs te
verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken, neem dan
contact op met het Lancia Servicenetwerk.
CRUISE-CONTROL(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem,
waarmee de auto (bij een snelheid boven 30
km/h) op lange, rechte en droge wegen met weinig
veranderingen qua rijomstandigheden (bijv.
snelwegen), met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te
hoeven bedienen. Het gebruik van de
cruise-control wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het
systeem niet in de stad.
Inschakeling van het systeem
Inschakeling wordt aangeduid door een brandend
controlelampje
en, bij sommige versies, door
een melding op de display.
De snelheidsregelaar kan niet in de 1
eof de
achteruitversnelling ingeschakeld worden; het
systeem kan het beste geactiveerd worden in de 4
e
versnelling of hoger.
Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde
cruise-control iets hoger liggen dan de opgeslagen
snelheid.
56
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 59 of 299
Snelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar fig. 37 in de stand ON
and en trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één seconde
omhoog (+) en laat deze vervolgens los: de
snelheid wordt opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de
snelheid gewoon verhoogd worden door het
gaspedaal in te trappen: als het gaspedaal
vervolgens wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld
het intrappen van het rem- of koppelingspedaal,
kan de opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de
buurt van de opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was
op het moment dat de snelheid werd
opgeslagen;
❒druk op de RES-knop.
Opgeslagen snelheid verhogen
Dit kan op twee manieren gebeuren:
❒door het gaspedaal in te trappen en de nieuwe
snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog te bewegen (+).
Elke beweging van de hendel komt overeen met
een verhoging van de snelheid van ongeveer 1
km/h; als de hendel omhoog wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos toe.
fig. 37
L0F0202
57WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 60 of 299
❒door de hendel omlaag (–) te bewegen tot de
nieuwe snelheid is bereikt, die automatisch
wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt overeen met
een verlaging van de snelheid van ongeveer 1
km/h; als de hendel omlaag wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos af.
Uitschakeling van het systeem
De bestuurder kan het systeem op de volgende
manieren uitschakelen:
❒door de draaischakelaar A in de OFF-stand te
plaatsen
❒door de motor af te zetten
❒door het rem-, koppelings- of gaspedaal in te
drukken; in het laatste geval wordt het systeem
eigenlijk niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek gegeven.
Het systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand terug te
keren.Automatische uitschakeling
Het systeem schakelt in de volgende gevallen
automatisch uit:
❒als het ABS- of het ESC-systeem ingrijpt
❒bij een autosnelheid onder de ingestelde limiet
❒in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook
nooit in de vrijstand worden gezet.
BELANGRIJK
Draai bij een storing of defect van het
systeem de draaischakelaar A naar
OFF en neem contact op met het Lancia
Servicenetwerk.
58
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Opgeslagen snelheid verlagen
Dit kan op twee manieren gebeuren:
❒door de cruise-control uit te schakelen en de
nieuwe snelheid op te slaan;
of