ESP MAZDA MODEL CX-30 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 315 of 759

OPMERKING
xHet systeem kan onder de volgende
omstandigheden worden
geactiveerd, zelfs wanneer er geen
voertuig nadert:
xEr bevindt zich direct naast uw
auto een voorwerp dat de
radiogolven van de radar
weerkaatst, zoals een geparkeerd
voertuig, een vangrail of een muur.
xEen voertuig dat van linksachter of
rechtsachter nadert, remt af.
xEen voertuig dat van linksachter of
rechtsachter nadert, slaat recht
voor uw auto rechtsaf of linksaf.
xEen voertuig dat uw auto inhaalt
terwijl u stilstaat.
xUw auto bevindt zich in een
gebied waar krachtige radiogolven
of elektrische ruis kan optreden,
zoals in de buurt van een
televisietoren of energiecentrale.
xIn de volgende gevallen gaat de
i-ACTIVSENSE
waarschuwingsindicatie/het
waarschuwingslampje branden en
wordt de werking van het systeem
stopgezet. Laat de auto zo spoedig
mogelijk door een deskundige
reparateur (bij voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) controleren als
de i-ACTIVSENSE
waarschuwingsindicatie/het
waarschuwingslampje blijft branden.
xEr heeft zich een probleem in het
systeem voorgedaan, inclusief de
dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes.
xEr is een grote afwijking ontstaan in
de montagepositie van een
achterste zijradarsensor.
xEr heeft zich een grote hoeveelheid
sneeuw of ijs verzameld op de
achterbumper nabij een achterste
zijradarsensor.
xRijden gedurende langere
perioden op met sneeuw bedekte
wegen.
xDe temperatuur in de buurt van de
radarsensoren is buitengewoon
hoog als gevolg van het langdurig
rijden op hellingen tijdens de
zomer.
xDe accuspanning is afgenomen.xOnder de volgende omstandigheden
kan de achterste zijradarsensor geen
naderende voertuigen bespeuren of
kunnen deze moeilijk bespeurd
worden en werkt het systeem
mogelijk niet naar behoren.
xDe rijsnelheid bij het
achteruitrijden is ongeveer 15
km/h of hoger.
xHet detectiegebied van de
achterste zijradarsensor wordt
gehinderd door een nabije muur of
geparkeerd voertuig. (Rijd
achteruit tot een plaats waar het
detectiegebied van de radarsensor
niet meer gehinderd wordt.)
1. Uw auto

Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-145

Page 319 of 759

¾Als uw auto gesleept wordt of als u
een aanhanger trekt, het MRCC
systeem uitschakelen om
onverwachte effecten te voorkomen.
OPMERKING
xHet MRCC systeem detecteert de
volgende zaken niet als fysieke
voorwerpen.
xVoertuigen die naderen vanuit
tegenovergestelde richting
xVoetgangersxStilstaande objecten (stilstaande
voertuigen, obstakels)
xAls een voorliggend voertuig met
buitengewoon lage snelheid rijdt,
bestaat de kans dat het systeem dit
niet correct bespeurt.
xWanneer zich een structuur op de
weg bevindt of een object (zoals een
monorail) op lage hoogte vanaf de
grond voor het voertuig , dan zal het
systeem mogelijk in werking treden.
Gebruik het MRCC systeem daarom
niet.
xGebruik het MRCC systeem niet
onder omstandigheden waarbij de
waarschuwingen voor korte
volgafstand veelvuldig geactiveerd
worden.
xTijdens het rijden met
volgafstandregeling, laat het systeem
uw auto accelereren en snelheid
minderen overeenkomstig de
snelheid van het voorliggende
voertuig. Als het echter voor een
rijstrookverandering noodzakelijk is
te accelereren of als het voorliggende
voertuig plotseling afremt waardoor
u het voertuig snel dicht nadert,
accelereren met behulp van het
gaspedaal of snelheid minderen met
behulp van het rempedaal
afhankelijk van de omstandigheden.
xTerwijl het MRCC systeem in gebruik
is, wordt dit niet geannuleerd als de
keuzehendel (automatische
transmissie)/versnellingshendel
(handgeschakelde versnellingsbak)
gebruikt wordt en vindt bedoeld
afremmen op de motor niet plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
instelling voor de rijsnelheid verlagen
of het rempedaal intrappen.
xBij het remmen met het MRCC
systeem kan een werkingsgeluid te
horen zijn. Dit duidt echter niet op
een probleem.
xDe remlichten gaan branden
wanneer het remmen met het MRCC
systeem in werking is; het is echter
mogelijk dat deze niet gaan branden
wanneer de auto op een aflopende
helling rijdt met de ingestelde
rijsnelheid of met constante snelheid
rijdt en een voorliggend voertuig
volgt.
xStop de volgafstandregelingsfunctie
om het systeem over te schakelen op
kruissnelheidsregelaarfunctie.
Zie de sectie Instellingen in het
Mazda Connect instructieboekje.
▼Displayindicatie van Mazda Radar
Cruise Control (MRCC) systeem
De instellingsstatus en de
bedieningsvoorwaarden van het MRCC
systeem worden aangegeven in de
multi-informatiedisplay en de Active
Driving Display.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-149

Page 324 of 759

OPMERKING
xAls een voorliggend voertuig wordt bespeurd tijdens het rijden met constante
snelheid, wordt de voorliggend-voertuig indicatie getoond en wordt de
volgafstandregeling uitgevoerd. Wanneer een voorliggend voertuig niet langer
wordt bespeurd, wordt de voorliggend-voertuig indicatie uitgeschakeld en
schakelt het systeem terug naar rijden met constante snelheid.
xDe laagst mogelijke snelheid die met het MRCC systeem kan worden ingesteld, is
30 km/h.
xVolgafstandregeling is niet mogelijk als het voorliggende voertuig sneller rijdt dan
de ingestelde snelheid van uw auto. Stel het systeem af op de gewenste rijsnelheid
met behulp van het gaspedaal.
Instellen van de afstand tussen voertuigen tijdens volgafstandregeling
De afstand tussen voertuigen kan ingesteld worden op 4 niveaus; lang , midden, kort
en extreem korte afstand.
De afstand tussen voertuigen wordt korter ingesteld door de CANCEL schakelaar
omlaag te duwen. De afstand tussen voertuigen wordt langer ingesteld door de
CANCEL schakelaar omhoog te duwen.
Richtlijn voor afstand tussen
voertuigen
(bij een rijsnelheid van 80
km/h)Indicatie op multi-informatie-
displayIndicatie op Active Driving Dis-
play
*1
Lang (ongeveer 50 m)
Midden (ongeveer 40 m)
Kort (ongeveer 30 m)
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-154

Page 327 of 759

OPMERKING
xAls de versnelling niet opgeschakeld
wordt hoewel de verzoekindicatie
voor het opschakelen wordt
getoond, wordt de motor overbelast
en bestaat de kans dat het MRCC
systeem automatisch geannuleerd
wordt omdat anders motorschade
zou kunnen ontstaan.
xAls versnelling niet teruggeschakeld
wordt hoewel de verzoekindicatie
voor het terugschakelen wordt
getoond, bestaat de kans dat het
MRCC systeem automatisch
geannuleerd wordt omdat anders de
motor zou kunnen afslaan.
Mazda Radar Cruise
Control met Stop &
Go-functie (MRCC met
Stop & Go-functie)
*
▼Mazda Radar Cruise Control met
Stop & Go-functie (MRCC met
Stop & Go-functie)
Het MRCC systeem met Stop &
Go-functie regelt de volgafstand*1 tot
een voorliggend voertuig al naargelang
uw rijsnelheid met behulp van een
voorste radarsensor die de afstand tot
het voorliggende voertuig bij een
vooraf ingestelde rijsnelheid meet,
zonder dat u het gaspedaal of het
rempedaal hoeft te gebruiken.
*1 Volgafstandregeling: Regeling van
de afstand tussen uw voertuig en
het voertuig voor u dat door het
Mazda Radar Cruise Control
(MRCC) systeem is bespeurd.
Als uw auto het voorliggende voertuig
dichter begint te naderen, omdat
bijvoorbeeld het voorliggende voertuig
onverwacht afremt, wordt tegelijkertijd
een waarschuwingsgeluid en een
waarschuwingsindicatie op de display
geactiveerd om u te waarschuwen
voldoende afstand tussen de
voertuigen te bewaren.
Als het voorliggende voertuig stopt
terwijl u er achteraan rijdt, zal uw auto
stoppen en automatisch blijven
stoppen
(in-stilstandpositie-houdenregeling) en
wordt volgafstandregeling hervat
wanneer u weer gaat rijden,
bijvoorbeeld door op de RES
schakelaar te drukken.
Lees bovendien de volgende
informatie voordat u MRCC met Stop
& Go-functie gaat gebruiken.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.4-157

Page 329 of 759

Met het oog op de veiligheid, MRCC
met Stop & Go-functie uitschakelen
wanneer dit systeem niet wordt
gebruikt.
Het ingeschakeld laten van de MRCC
met Stop & Go-functie wanneer deze
niet wordt gebruikt is gevaarlijk,
aangezien deze onvoorzien in werking
zou kunnen treden wat een ongeluk
kan veroorzaken.
Stap niet uit de auto wanneer de
in-stilstandpositie-houdenregeling
operationeel is:
Als u uit de auto stapt terwijl de
in-stilstandpositie-houdenregeling
operationeel is kan de auto
onverwacht gaan rijden en een
ongeluk veroorzaken. Schakel eerst het
MRCC systeem met Stop & Go-functie
uit, zet de keuzehendel in stand P en
trek de handrem aan voordat u
uitstapt.
OPGELET
¾Als uw auto gesleept wordt of als u
een aanhanger trekt, MRCC met
Stop & Go-functie uitschakelen om
onverwachte
effecten te voorkomen.
¾Schakel het systeem uit wanneer de
auto op een rollenbank wordt gezet.
OPMERKING
xMRCC met Stop & Go-functie
detecteert de volgende zaken niet als
fysieke voorwerpen.
xVoertuigen die naderen vanuit
tegenovergestelde richting
xVoetgangersxStilstaande objecten (stilstaande
voertuigen, obstakels)
xAls een voorliggend voertuig met
buitengewoon lage snelheid rijdt,
bestaat de kans dat het systeem dit
niet correct bespeurt.
xWanneer zich een structuur op de
weg bevindt of een object (zoals een
monorail) op lage hoogte vanaf de
grond voor het voertuig, dan zal het
systeem mogelijk in werking treden.
Gebruik daarom de MRCC met Stop
& Go-functie niet.
xGebruik MRCC met Stop &
Go-functie niet onder
omstandigheden waarbij de
waarschuwingen voor korte
volgafstand veelvuldig geactiveerd
worden.
xTijdens het rijden met
volgafstandregeling , laat het systeem
uw auto accelereren en snelheid
minderen overeenkomstig de
snelheid van het voorliggende
voertuig. Als het echter voor een
rijstrookverandering noodzakelijk is
te accelereren of als het voorliggende
voertuig plotseling afremt waardoor
u het voertuig snel dicht nadert,
accelereren met behulp van het
gaspedaal of snelheid minderen met
behulp van het rempedaal
afhankelijk van de omstandigheden.
xTerwijl MRCC met Stop & Go-functie
in gebruik is, wordt het systeem niet
geannuleerd als de keuzehendel
gebruikt wordt en vindt bedoeld
afremmen op de motor niet plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
xBij het remmen met het MRCC
systeem met Stop & Go-functie kan
een werkingsgeluid te horen zijn. Dit
duidt echter niet op een probleem.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-159

Page 334 of 759

RijstatusIndicatie op multi-informatie-
displayIndicatie op Active Driving Dis-
play
Tijdens het rijden met volgaf-
standregeling
OPMERKING
xAls een voorliggend voertuig wordt bespeurd tijdens het rijden met constante
snelheid, wordt de voorliggend-voertuig indicatie getoond en wordt de
volgafstandregeling uitgevoerd. Wanneer een voorliggend voertuig niet langer
wordt bespeurd, wordt de voorliggend-voertuig indicatie uitgeschakeld en
schakelt het systeem terug naar rijden met constante snelheid.
xDe laagst mogelijke snelheid die met MRCC met Stop & Go-functie kan worden
ingesteld, is 30 km/h.
xVolgafstandregeling is niet mogelijk als het voorliggende voertuig sneller rijdt dan
de ingestelde snelheid van uw auto. Stel het systeem af op de gewenste rijsnelheid
met behulp van het gaspedaal.
Instellen van de afstand tussen voertuigen tijdens volgafstandregeling
De afstand tussen voertuigen kan ingesteld worden op 4 niveaus; lang , midden, kort
en extreem korte afstand.
De afstand tussen voertuigen wordt korter ingesteld door de CANCEL schakelaar
omlaag te duwen. De afstand tussen voertuigen wordt langer ingesteld door de
CANCEL schakelaar omhoog te duwen.
Richtlijn voor afstand tussen
voertuigen
(bij een rijsnelheid van 80
km/h)Indicatie op multi-informatie-
displayIndicatie op Active Driving Dis-
play
*1
Lang (ongeveer 50 m)
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-164

Page 340 of 759

OPGELET
Schakel het systeem uit wanneer de
auto op een rollenbank wordt gezet.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht zodat
het CTS systeem normaal kan
functioneren.
¾Schakel het systeem uit wanneer de
auto op een rollenbank wordt gezet.
¾Geen wijzigingen aan de vering van
de auto aanbrengen.
¾Gebruik altijd velgen van het
voorgeschreven formaat voor de
voor- en achterwielen. Raadpleeg
een deskundige reparateur (bij
voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) voor het
vervangen van de banden.

OPMERKING
xDe volgafstandregeling detecteert de
volgende zaken niet als fysieke
voorwerpen.
xVoertuigen die naderen vanuit
tegenovergestelde richting
xVoetgangersxStilstaande objecten (stilstaande
voertuigen, obstakels)
xAls een voorliggend voertuig met
buitengewoon lage snelheid rijdt,
bestaat de kans dat het systeem dit
niet correct bespeurt.
xWanneer zich een structuur op de
weg bevindt of een object (zoals een
monorail) op lage hoogte vanaf de
grond voor het voertuig, dan zal het
systeem mogelijk in werking treden.
Gebruik daarom het CTS systeem
niet.
xGebruik het CTS niet onder
omstandigheden waarbij de
waarschuwingen voor korte
volgafstand veelvuldig geactiveerd
worden.
xAls het voor een rijstrookverandering
noodzakelijk is te accelereren of als
het voorliggende voertuig plotseling
afremt waardoor u het voertuig snel
dicht nadert, accelereren met behulp
van het gaspedaal of snelheid
minderen met behulp van het
rempedaal afhankelijk van de
omstandigheden.
xWanneer het CTS systeem wordt
gebruikt, dan wordt de
motorremwerking niet opzettelijk
geactiveerd zelfs wanneer u de
versnellingshendel (handgeschakelde
versnellingsbak) of de keuzehendel
(automatische transmissie) schakelt.
Als snelheidsmindering vereist is, de
instelling voor de rijsnelheid verlagen
of het rempedaal intrappen.
xBij het remmen met het CTS kan een
werkingsgeluid te horen zijn. Dit
duidt echter niet op een probleem.
xDe remlichten gaan branden
wanneer het remmen met het CTS
systeem in werking is; het is echter
mogelijk dat deze niet gaan branden
wanneer de auto op een aflopende
helling rijdt met de ingestelde
rijsnelheid of met constante snelheid
rijdt en een voorliggend voertuig
volgt.
xOnder de volgende omstandigheden
bestaat de kans dat het CTS-systeem
de witte (gele) strepen of
voorliggende voertuigen niet correct
kan bespeuren en dat het
CTS-systeem niet normaal
functioneert.
xDe vooruitrijcamera (FSC) kan het
gebied voor de auto niet
herkennen door vuil of condens.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-170

Page 341 of 759

xWanneer de witte (gele)
rijstrookstrepen minder goed
zichtbaar zijn doordat deze vuil
zijn of de verf is afgebladderd.
xWanneer de witte (gele)
rijstrookstrepen of voorliggende
voertuigen minder goed zichtbaar
zijn als gevolg van slecht weer
(regen, mist of sneeuw).
xBij het rijden op een tijdelijke
rijstrook of een weggedeelte met
een afgesloten rijstrook als gevolg
van wegwerkzaamheden waar
mogelijk meerdere witte (gele)
rijstrookstrepen zijn of waar deze
zijn onderbroken.
xDe camera neemt een donkere lijn
waar, zoals bij een tijdelijke streep
voor wegwerkzaamheden, of door
schaduweffecten, sneeuwresten of
sporen met water.
xWanneer het wegdek nat en
glimmend is na regen, of als er
plassen op de weg zijn.
xWanneer zware bagage in de
bagageruimte of op de
achterzitting is geplaatst zodat de
auto doorhangt.
xWanneer een voertuig dat vóór uw
auto rijdt nabij de witte (gele)
rijstrookstreep rijdt waardoor deze
minder goed zichtbaar is.
xWanneer de voorruit verontreinigd
of beslagen is.
xDe auto rijdt over een kruising ,
knooppunt of splitsing.
xTerwijl witte (gele) rijstrookstrepen
niet kunnen worden gedetecteerd
vanwege de toestand van de weg
of het weer.
xWanneer de helderheid van de
omgeving plotseling verandert,
zoals bij het in- of uitrijden van een
tunnel.
xWanneer de verlichting van de
koplampen afgezwakt is als gevolg
van verontreiniging of afwijking 's
nachts van de optische as.
xWanneer tegenlicht vanaf het
wegdek reflecteert of het wegdek
nat en glimmend is na regen.
xWanneer een schaduw van de
vangrail parallel aan een witte
(gele) rijstrookstreep op de weg
valt.
xWanneer de rijstrook
buitengewoon smal of breed is.
xWanneer de weg buitengewoon
oneffen is.
xWanneer de auto schokt na een
hobbel in de weg.
xWanneer er wegmarkeringen of
verdeelstrepen
(rijstrookmarkeringen) met diverse
vormen zijn in de buurt van een
kruising.
xHet gebied voor de camera is vuil
of er is een voorwerp geïnstalleerd
dat het gezichtsveld belemmert.
xUitlaatgas van het voertuig voor u,
zand, sneeuw of waterdamp dat
uit mangaten en goten opstijgt en
opspattend water.
xDe omgeving is donker, zoals bij
het rijden in de avond of ochtend.
xEen voorliggend voertuig heeft een
achterlicht met een bepaalde
vorm.
xEen voorliggend voertuig volgt een
ander traject dan de rijrichting van
uw auto.
xEen voorliggend voertuig rijdt
onregelmatig.
xDe auto rijdt op wegen met
scherpe bochten.

Volgafstandregelingsfunctie
Als een voorliggend voertuig wordt
bespeurd tijdens het rijden met
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-171

Page 347 of 759

De ingestelde snelheid wordt weergegeven op de display. Tegelijkertijd schakelt
de standby-indicatie (wit) van het CTS systeem over naar de instelindicatie
(groen) van het systeem.
3. De volgafstandregeling functioneert wanneer aan alle bedieningsvoorwaarden is
voldaan, of wanneer de besturingshulpfunctie is geactiveerd als aan alle
bedieningsvoorwaarden daarvoor is voldaan.
OPMERKING
xAls een voorliggend voertuig wordt bespeurd tijdens het rijden met constante
snelheid, wordt de voorliggend-voertuig indicatie getoond en wordt de
volgafstandregeling uitgevoerd. Wanneer een voorliggend voertuig niet langer
wordt bespeurd, wordt de voorliggend-voertuig indicatie uitgeschakeld en
schakelt het systeem terug naar rijden met constante snelheid.
xVolgafstandregeling is niet mogelijk als het voorliggende voertuig sneller rijdt dan
de ingestelde snelheid van uw auto. Stel het systeem af op de gewenste rijsnelheid
met behulp van het gaspedaal.
xWanneer het contact op OFF wordt gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld het
contact op OFF wordt gezet terwijl het CTS systeem gebruiksklaar is, zal het CTS
systeem gebruiksklaar blijven wanneer het contact de volgende keer op ON gezet
wordt.
xWanneer het CTS systeem is geactiveerd, dan gaan de rijstrookassistent (LAS),
Distance & Speed Alert (DSA), en Smart Brake Support (SBS) automatisch ook
aan.
xWanneer de CTS schakelaar wordt ingedrukt terwijl de Mazda Radar Cruise
Control (MRCC) of Mazda Radar Cruise Control met Stop & Go-functie (MRCC
met Stop & Go-functie) is geactiveerd, dan gaat het CTS systeem werken. Ook is
het zo dat wanneer de MRCC schakelaar wordt ingedrukt terwijl het CTS systeem
is geactiveerd, de Mazda Radar Cruise Control (MRCC) of Mazda Radar Cruise
Control met Stop & Go-functie (MRCC met Stop & Go-functie) gaat werken.

Wijzigen van de ingestelde rijsnelheid
(Voor accelereren/decelereren met behulp van de RES schakelaar)
Wanneer de RES schakelaar omhoog (SET+) wordt gedrukt, neemt de rijsnelheid
toe; wanneer de RES schakelaar omlaag
(SET-) wordt gedrukt, wordt er afgeremd.
xIndrukken en direct loslaten: 1 km/hxIngedrukt houden: 10 km/h
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-177

Page 351 of 759

OPMERKING
Als u uw handen van het stuurwiel afneemt (het stuurwiel niet vasthoudt), wordt het
waarschuwingsgeluid geactiveerd en wordt een alarmmelding aangegeven op de
multi-informatiedisplay en de Active Driving Display.
Multi-informatiedisplay
Active Driving Display
Als u het stuurwiel licht vasthoudt, is het mogelijk dat het systeem afhankelijk van de
rijomstandigheden bepaalt dat u het stuurwiel heeft losgelaten (het stuurwiel niet
langer vasthoudt) ook al is dit niet het geval en dat er een waarschuwing op de
multi-informatiedisplay en de Active Driving Display verschijnt.

Om het rijden te hervatten
Als het
CTS-systeem tijdelijk is geannuleerd, wordt de regeling hervat met uw eerder
ingestelde snelheid door het indrukken van de RES schakelaar nadat aan alle
bedieningsvoorwaarden is voldaan.
OPMERKING
xAls de ingestelde snelheid niet op de display wordt aangegeven, wordt het
systeem niet geactiveerd, ook niet als de RES schakelaar wordt ingedrukt.
xNa de handeling bestaat de kans dat de werking van de besturingshulpfunctie
gedurende maximaal 5 seconden wordt onderbroken totdat de rijstrookstrepen
bespeurd worden of een voorliggend voertuig wordt herkend.

Uitschakelen
Wanneer de CTS schakelaar wordt ingedrukt terwijl het CTS systeem is geactiveerd,
wordt het CTS systeem uitgeschakeld.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-181

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 110 next >