OPEL MOVANO_B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 151 of 241

Rijden en bediening149
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Activering
Het systeem wordt automatisch ge‐ activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem
klaar is voor gebruik.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐
therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp detecteert geen
objecten buiten het detectiebereik.

Page 152 of 241

150Rijden en bedieningDeactivering
Het systeem kan uitgeschakeld of tij‐
delijk uitgeschakeld worden.
Tijdelijk uitschakelen
Systeem tijdelijk uitschakelen door
r op het instrumentenpaneel in te
drukken met het contact aan. Contro‐ lelamp in de knop brandt.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐
luidssignaal; dit is uitgeschakeld.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door r op het instrumentenpaneel
in te drukken en gedurende ongeveer 3 seconden ingedrukt te houden met
het contact aan. Controlelamp in de knop brandt ononderbroken.
Het systeem is daarmee uitgescha‐ keld en werkt niet. Wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld, klinkt er geen geluidssignaal; dit
is uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets r gedurende on‐
geveer 3 seconden ingedrukt te hou‐
den.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, klinkt er ca. 3 seconden lang
een ononderbroken geluidssignaal bij het inschakelen van de
achteruitversnelling. Contact opne‐
men met een werkplaats om de oor‐
zaak van de storing te laten verhel‐
pen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruit rijden door
weergeven van een beeld van de
zone achter de auto in de binnenspie‐ gel, de zonneklep van de bestuurder
of op het displayscherm van het Info‐
tainmentsysteem.
9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die

Page 153 of 241

Rijden en bediening151zich buiten het bereik van de ca‐
mera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden
niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op
het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
De camera is meestal op de achter‐
deuren/achterklep, onder de sierlijst
van de kentekenplaat, gemonteerd.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Let op
Voor een optimaal zicht mag de ach‐
teruitkijkcamera niet door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd zijn.
Activering
Displayscherm binnenspiegel
Het achteruitkijkcameradisplay wordt
automatisch ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt inge‐
schakeld. Ter bevestiging van de in‐ schakeling klinkt een geluidssignaal.
Displayscherm zonneklep
Het systeem kan worden in- of uitge‐
schakeld met de Start/Stoptoets die
zich rechts van het displayscherm be‐ vindt.
Met de overige toetsen naast het
scherm kan de gebruiker bron AV1 of
AV2 selecteren en de helderheid en
het contrast van het displayscherm
aanpassen.

Page 154 of 241

152Rijden en bedieningDisplayscherm Infotainmentsysteem
Bij auto's met een navigatiesysteem
verschijnt het achteruitkijkcameradis‐
play op het scherm van het Infotain‐
mentsysteemdisplay.
Displaybeeld baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Displaybeeld vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de af‐
stand achter de auto aan.De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cmInstellingen
Instellingen, bijv. helderheid, kunnen
worden ingesteld via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de handlei‐ ding van het Infotainmentsysteem
voor nadere informatie.
Deactivering
Als de achteruitversnelling niet wordt
ingeschakeld, wordt de camera na enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving● als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van
de camera schijnen
● als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel
deze af met water en wrijf na met
een zachte doek

Page 155 of 241

Rijden en bediening153● de achterdeuren/achterklep nietgoed gesloten zijn/is
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem gebruikt een vooruitzichtca‐
mera om de wegbelijning waartussen de auto rijdt waar te nemen. Het sys‐
teem detecteert veranderingen van
rijstrook en waarschuwt u met visuele en akoestische signalen wanneer u
onbedoeld van rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
● richtingaanwijzers werken niet
● geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het sys‐
teem niet.Activering
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem wordt geactiveerd door op ì in
de dakconsole te drukken; de LED in de toets dooft om aan te geven dat het systeem ingeschakeld is.
Wanneer controlelamp ì 3 89 op de
instrumentengroep brandt, is het sys‐
teem klaar voor gebruik. Er verschijnt ook een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center (DIC) 3 93.
Controlelamp ì dooft wanneer het
systeem niet gereed is om de be‐
stuurder te waarschuwen.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 60 km/h en als
wegbelijning aanwezig is en wordt
gedetecteerd.

Page 156 of 241

154Rijden en bedieningAls bij het wisselen van rijstrook de
richtingaanwijzers niet worden be‐
diend, d.w.z. als het systeem een on‐ bedoeld wisselen van rijstrook detec‐
teert, knippert controlelamp ì en
klinkt er een geluidssignaal als waar‐
schuwing voor de bestuurder.
Deactivering Het systeem wordt gedeactiveerd
door op ì te drukken; de LED in de
toets licht op. Er verschijnt ook een
bijbehorend bericht op het DIC.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Bedieningstips Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde re‐
gen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
Het systeem werkt niet als geen weg‐
belijning wordt gedetecteerd.Storing
Bij een storing in het systeem ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het DIC en licht de LED in de toets
op.
De hulp van een werkplaats inroepen. Driver Information Centre (DIC) 3 93.Brandstof
Brandstof voordieselmotoren
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof‐
fen die voldoen aan EN 590. De
brandstof moet een laag zwavelge‐
halte hebben (max. 10 ppm). Het is toegestaan gelijkwaardige genorma‐
liseerde brandstoffen te gebruiken
met een gehalte aan biodiesel
(= FAME conform EN14214) van max. 7 volumeprocent (zoals
DIN 51628 of gelijkwaardige nor‐
men).
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.

Page 157 of 241

Rijden en bediening155Geen scheepsoliën, huisbrandoliën
of dieseloliën die geheel van plant‐
aardige aard zijn, zoals koolzaadolie
of biodiesel, Aquazole en soortgelijke
diesel-wateremulsies gebruiken. Het
is niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor ben‐ zinemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen die‐
selolie met gegarandeerde winterei‐
genschappen tanken.
Dieselbrandstoffilter 3 169, diesel‐
brandstofsysteem ontluchten 3 169.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulopening met daarop de
dop met bajonetsluiting zit aan de
voorkant van de auto.
De tankvulklep kan alleen worden ge‐ opend als de auto ontgrendeld is en
het portier wordt geopend. Open de
tankklep met de hand.
9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch op‐ nieuw start.
Inhouden 3 227.
Draai de tankdop linksom los.
De tankdop kan aan de onderste
haak van de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.

Page 158 of 241

156Rijden en bedieningNa het automatisch afslaan kunt u
nog maximaal twee keer door druk‐
ken op het pistool helemaal voltan‐
ken.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Breng de brandstofdop na het tanken
weer aan en draai deze rechtsom
vast.
Sluit de tankklep.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot Raadpleeg voor de waarden die spe‐cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐
pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening 715/2007
692/2008 A, waarbij rekening wordt
gehouden met het gewicht van de
auto in bedrijfstoestand, zoals voor‐
geschreven door de verordening.
De waarden kunnen afwijken van het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto. Accessoires leiden mogelijk tot een geringe verhoging
ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2-emis‐
sie. Het brandstofverbruik hangt bo‐ vendien af van de persoonlijke rijstijl,
de staat van het wegdek en de ver‐
keersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatie Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Trekhaken
later door een werkplaats laten inbou‐
wen. Zo nodig wijzigingen in de auto
aanbrengen, zoals in het koelsys‐
teem, de hitteschilden of andere uit‐
rusting.
Rijgedrag en aanhangertips
Bij beremde aanhangers/caravans de losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐ werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.

Page 159 of 241

Rijden en bediening157Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 228.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en
het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐ percentages tot maximaal 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogtevan 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan 8%, bijv.
snelwegen) hoeft het maximaal toe‐
laatbare treingewicht niet te worden
verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 208
vermeld.
KogeldrukDe kogeldruk is de kracht waarmeede aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐
den overschreden.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Akoestisch
waarschuwingssignaal
trekhaaksysteem
Wanneer een auto met een trekhaak‐ systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert

Page 160 of 241

158Rijden en bedieningde toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert, als
een richtingaanwijzer op de caravan/
aanhangwagen of op de auto kapot
gaat.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het stuurwiel zo stil mogelijk houden.
Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van het elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) 3 143.Extra functies
PTO (krachtafnemer)
Activering
PTO (krachtafnemer) activeren met
stilstaande auto en stationair draai‐
ende motor:
● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakelaar op het instrumenten‐ paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar gaat na ongeveer
2 seconden branden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Het stationaire motortoerental ver‐ hoogt tot 1.200 omw/m.Voorzichtig
Tijdens de bediening van de PTO
(krachtafnemer) mag u de keuze‐
hendel nooit uit neutraal halen
(auto's met geautomatiseerde ver‐ snellingsbak: keuzehendel in
stand N) om schade aan de ver‐
snellingsbak te voorkomen.
Als geschakeld moet worden,
bijv. om de rijsnelheid te verande‐
ren, moet de PTO altijd eerst wor‐
den gedeactiveerd.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 250 next >