OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 101 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen99Controlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 99XGordelverklikker 3 100vAirbags en gordelspanners
3 100WAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 101ZStoringsindicatielampje
3 101jLaat auto spoedig nakijken
3 101CSchakel motor uit 3 102RRemsysteem 3 102jHandrem 3 102uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 102b
aSchakelen 3 102§Variabele stuurbekrachtiging
3 102QLane Departure Warning
3 103RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 103WKoelvloeistoftemperatuur
3 103!Voorverwarmen 3 103úAdBlue 3 103wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 104IMotoroliedruk 3 104YTe laag brandstofpeil 3 104DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 105\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 105FBuitenverlichting 3 1059Dimlicht 3 105CGroot licht 3 105fGrootlichtassistentie 3 105>Mistlampen voor 3 105øMistachterlicht 3 105mCruisecontrol 3 105lActief noodstopsysteem
3 105$Snelheidswaarschuwing
3 106UCruise control 3 105, snel‐
heidsbegrenzer 3 106&Tachograaf 3 106yDeur open 3 106
Richtingaanwijzers
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.

Page 102 of 373

100Instrumenten en bedieningsorganenSnel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Vervangen van lampen 3 292.
Zekeringen 3 300.
Richtingaanwijzers 3 115.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood in de
plafondconsole.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐ maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er
gedurende ongeveer 90 seconden
een geluidssignaal.
Afhankelijk van de modelvariant knip‐ pert de controlelamp als de veilig‐
heidsgordel passagier voor niet is
vastgemaakt.Als de veiligheidsgordel wordt vast‐
gemaakt, dooft de controlelamp.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 59.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze
onderweg, dan is er sprake van een
storing in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. Het is
mogelijk dat de airbags en gordel‐
spanners bij een aanrijding niet in
werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 58.
Airbagsysteem 3 62.
Airbag-deactivering Ó brandt geel.
Brandt ong. 60 seconden na het
inschakelen van het contact. De
passagiersairbag voor is geactiveerd.
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden
wanneer de passagiersairbag
gedeactiveerd is 3 66.

Page 103 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen1019Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 62.
Gordelspanners 3 58.
Airbag deactiveren 3 66.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Als Z brandt in combinatie met A,
de auto zo spoedig mogelijk stoppen
en de motor uitschakelen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
j brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het Driver Information Center
3 106.
Brandt als het roetfilter moet worden
gereinigd en het automatisch reinigen niet wordt geactiveerd 3 247.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.

Page 104 of 373

102Instrumenten en bedieningsorganenSchakel motor uit
C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
De auto zo spoedig mogelijk stoppen
en de motor uitschakelen.
Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het Driver Information Center
3 106.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
R brandt (mogelijk in combinatie met
C ) als het remvloeistofpeil te laag is
3 289 of bij een storing in het remsys‐
teem.
9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remsysteem 3 258.
Handrem j brandt rood.
Controlelamp j blijft branden
wanneer de handrem wordt aange‐ trokken en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet 3 259.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Brandt onderweg wanneer er een
storing in het ABS is. Het remsysteem
blijft werken maar zonder ABS-rege‐
ling.
Antiblokkeersysteem 3 258.
Schakelen
b of a brandt op het Driver Infor‐
mation Center.
Gaat branden wanneer voor zuinig
rijden schakelen wordt aanbevolen.
ECO-modus 3 238.
Variabele
stuurbekrachtiging
§ brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt onderweg Er is een storing in de stuurbekrach‐
tiging.
Kan samen met controlelampje C
oplichten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.

Page 105 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen103Lane Departure Warning
Q brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt permanent wanneer het systeem uitgeschakeld is.
Wanneer het systeem onbedoeld
wisselen van rijstrook herkent, klinkt
er een geluidssignaal in combinatie
met Q.
Q brandt wit op het Driver Information
Center wanneer het contact wordt
ingeschakeld en het systeem bedrijfs‐
gereed is.
Lane Departure Warning 3 275.
Elektronische
stabiliteitsregeling
b knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd 3 262.
Brandt onderweg
Het systeem is niet beschikbaar.
Kan samen met controlelampje j
oplichten 3 101. Een bijbehorend
bericht verschijnt ook op het Driver
Information Center 3 106.
ESC 3 262.
Traction Control-systeem 3 261.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt blauw of rood.
Licht even blauw op bij inschakelen
van het contact of wanneer de motor‐
temperatuur te laag is.
Brandt bij een draaiende motor
Als W rood brandt (mogelijk in combi‐
natie met controlelamp C), moet u
stoppen en de motor 2 minuten stati‐onair laten draaien. W moet doven,
zet de motor af als dat niet het geval
is.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 287.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
AdBlue
ú brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.

Page 106 of 373

104Instrumenten en bedieningsorganenLicht samen met controlelamp j op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 106.
AdBlue 3 248.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 102 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd brandt de controlelamp continu.
Neem contact op met een werkplaats.
De controlelamp w brandt samen met
j 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 308.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Motoroliepeil controleren 3 286.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.

Page 107 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen105Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Brandstofpeil in de tank is te laag.Onmiddellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 278.
Katalysator 3 247.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 291.
Stop-startsysteem
\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Ï brandt tijdens een Autostop.
Ï knippert als de koppeling onvol‐
doende is ontkoppeld.
Stop-startsysteem 3 241.
Rijverlichting
F brandt groen.Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn 3 112.
Dimlicht 9 brandt of knippert groen.
Brandt Brandt wanneer de koplampen aan
zijn 3 112.
Knippert Storing in de verlichting.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 113.
Grootlichtassistentie f licht op wanneer de grootlichtas‐
sistentie wordt geactiveerd 3 113.
Mistlampen voor
> brandt groen.Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 116.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 116.
Cruise control
U en m branden groen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
Cruisecontrol 3 263.
Actief noodstopsysteem l brandt of knippert rood.
Brandt
Het systeem is gedeactiveerd of er is een fout gedetecteerd.
Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.

Page 108 of 373

106Instrumenten en bedieningsorganenRoep bij een systeemstoring de hulp
van een werkplaats in.
Knippert Het systeem grijpt actief in.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch licht of sterk afrem‐
men.
Actieve noodrem 3 267.
Snelheidswaarschuwing
Afhankelijk van de auto en het land
verschijnt $ zo lang als de snelheid
hoger dan een ingestelde waarde is.
Beperkte snelheid Afhankelijk van de versie en het landis de maximumsnelheid standaardingesteld.
Er klinkt gedurende 10 seconden een
waarschuwingssignaal bij kort over‐
schrijden van de ingestelde snelheid.
Let op
In bepaalde omstandigheden (bijv. op steile aflopende hellingen) kan de rijsnelheid de ingestelde grens over‐
schrijden.Snelheidsbegrenzer 3 265.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld systeem.
Snelheidsbegrenzer 3 265.
Tachograaf & brandt wanneer er een storing in het
systeem is.
Tachograaf 3 111.
Portier open
y brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld contact
wanneer er een portier of de bagage‐
ruimte open is.Displays
Driver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.

Page 109 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen107
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐tie verschijnen de volgende opties
door steeds op een van de knoppen
aan het einde van de ruitenwisser‐
hendel te drukken:
● buitentemperatuur 3 89
● klok 3 90
● kilometerteller, dagteller 3 94
● brandstofmeter 3 95
● AdBlue-meter 3 95
● motorkoelvloeistoftemperatuur‐ meter 3 95
● service-display 3 96
● boordinformatie 3 108
● tripcomputer 3 109
● actief noodstopsysteem 3 267
Sommige weergegeven functies
verschillen onderweg ten opzichte
van stilstand van de auto. Sommige
functies zijn alleen onderweg
beschikbaar.
Info-Display
Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en / of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het
Infotainmentsysteem, de knoppen op de stuurkolom, het stemherkennings‐
systeem (mits beschikbaar) of via het aanraakschermdisplay.Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is, verschijnt er mogelijk een verslag van
de laatste rit op het Info-Display.
De volgende informatie verschijnt: ● gemiddeld brandstofverbruik● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het Info-Display ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van rijstijl. Hoe hoger
het cijfer, hoe beter het brandstofver‐
bruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, om prestaties

Page 110 of 373

108Instrumenten en bedieningsorganente kunnen vergelijken. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal. De boordinformatie
verschijnt in de vorm van teksten.
Volg de instructies van deze teksten.
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met contro‐
lelampje j. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg een werkplaats.
Druk op een knop aan het uiteinde
van de wisserhendel om de storings‐
melding te wissen. Na enkele secon‐
den verdwijnt de melding automatisch
en blijft j in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met
andere waarschuwingsmeldingen,
controlelampjes of een akoestisch
signaal. Schakel de motor onmiddel‐
lijk uit en raadpleeg een werkplaats.Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐
riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
● Als de veiligheidsgordel niet omgedaan is 3 59.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 259.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is3 269.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 255.
● Als de snelheid korte tijd een ingestelde limiet overschrijdt
3 93.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 380 next >