OPEL VIVARO B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 91 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen89Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort trekken:wisser maakt één
slaglang trekken:wisser maakt
meerdere slagen
Onderhoudsstand
Afhankelijk van de versie kan de voor‐
ruitenwisserhendel zijn uitgevoerd
met een onderhoudsstand om de
wisserbladen gemakkelijker te
kunnen vervangen.
Schakel voordat u de wisserbladen
vervangt het contact in en zet de
wisserhendel zo ver als mogelijk
omlaag; de wisser stopt in een stand van de motorkap af.
Wisserblad vervangen 3 181.
Wis- en wasinstallatie achterruit
Aan hendel draaien:
7:uite:wisser werktf:er wordt sproeiervloeistof tegen
de achterruit gespotenDe wisfrequentie is afhankelijk van de rijsnelheid.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.

Page 92 of 241

90Instrumenten en bedieningsorganenBij buitentemperaturen tot 3 °C knip‐
pert °C op het Driver Information
Center om voor gladheid te waar‐
schuwen. Het lampje blijft knipperen
totdat de temperatuur 3 °C over‐ schrijdt.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de huidige tijd verschijnen op het
Info-Display of op het Driver Informa‐
tion Center.
Info-Display
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.
Driver Information Center
De klokinstelfunctie weergeven door
de knop aan het uiteinde van de
wisserhendel meerdere malen in te
drukken.
Houd de knop gedurende ongeveer 5 seconden ingedrukt:
● uren knipperen
● knop meerdere malen indrukken om uren te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de uren in te stellen
● minuten knipperen

Page 93 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen91● knop meerdere malen indrukkenom minuten te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de minuten in te stellen
Driver Information Center 3 105.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 V-aansluiting op het
instrumentenpaneel. Klap de afdek‐ king op.
Afhankelijk van de auto zit er mogelijk
een extra aansluiting achterin de
auto.
Langs de buitenrand van de bank zit
er mogelijk nog een aansluiting.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal
opgenomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 W.9 Gevaar
Ter voorkoming van brandgevaar
bij het gebruik van meerdere elek‐
trische aansluitingen tegelijk mag
het totale stroomverbruik van
aangesloten accessoires niet
meer zijn dan 180 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting mogelijk
gedeactiveerd.
Ook de elektrische aansluiting wordt
wellicht gedeactiveerd wanneer de
accuspanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
voorschriften die zijn vastgelegd in
DIN VDE 40 839.

Page 94 of 241

92Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Sluit geen apparatuur aan die
stroom levert, zoals elektrische
laadapparatuur of accu's.
Aansluitbussen niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.
USB-aansluiting
In het Infotainmentsysteem (of op het
instrumentenpaneel) bevindt zich een USB-aansluiting M waarmee externe
audiobronnen en oplaadapparaten kunnen worden aangesloten.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
AUX-aansluiting, SD Cardsleuf -
raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment.
Aansteker
Er zit een aansteker op het instru‐
mentenbord.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Verplaatsbare asbak
Asbak voor gebruik op verschillende
plaatsen in de auto. Voor gebruik,
deksel openen.
Er kunnen asbakken in de bekerhou‐
ders aan beide uiteinden van het
instrumentenpaneel, centraal onder

Page 95 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen93in het instrumentenpaneel en, afhan‐
kelijk van de versie, in de deurholtes
of bij de achterbank worden
geplaatst.
Bekerhouders 3 77.Waarschuwingslamp‐
jes, meters en
controlelampjes
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien denaalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Snelheidsbegrenzer Maximumsnelheid kan door een snel‐ heidsbegrenzer beperkt zijn. In dat
geval zit er een waarschuwingslabel
op het instrumentenpaneel.
Er klinkt gedurende 10 seconden om
de 40 seconden een waarschuwings‐
signaal bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Let op
Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. steile hellingen) kan de snel‐
heid van de auto de ingestelde limiet overschrijden.
Snelheidsbegrenzer 3 159.
Cruise control 3 157.

Page 96 of 241

94Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
Geeft de gemeten afstand aan.Dagteller
De dagteller verschijnt onder de kilo‐
meterteller op het Driver Information
Center en toont de afstand die sinds
de laatste reset is afgelegd.
Bij weergegeven dagteller terugzet‐
ten door de knop aan het uiteinde van
de wisserhendel gedurende enkele
seconden met ingeschakeld contact
ingedrukt te houden. Het display zal
knipperen en de waarde wordt op nul teruggezet.
Driver Information Center 3 105.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het gele gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Controlelamp Y brandt ook op de
instrumentengroep 3 96 wanneer
het brandstofpeil laag is (bereik van
ongeveer 50 km): onmiddellijk tanken 3 167.
Tank nooit leegrijden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 180.

Page 97 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen95Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste
brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt.
Vermijd bijtanken van kleine
hoeveelheden (bijv. minder dan 5 l),
om zeker te zijn van een nauwkeu‐
rige aflezing.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
AdBlue-peilindicatorU kunt het huidige restpercentage
AdBlue bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 105.
Druk meerdere keren op de knop op
het uiteinde van de wisserhendel,
totdat het menu 'Restpercentage
AdBlue' verschijnt.
Peilwaarschuwingen
Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 105. Ook licht
controlelamp Y 3 103 ononderbro‐
ken op en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
AdBlue 3 145.
Brandstofverbruikmeter
Afhankelijk van de versie levert de
brandstofverbruikmeter (of het 'rijstijl‐ lampje') meteen een berekening van
het brandstofverbruik op basis van de
huidige rijstijl.
De meter geeft het huidige brandstof‐ verbruik aan met kleuren:
Groen:u rijdt optimaal zuinigGeel:rijstijl te agressiefOranje:u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐daard ingeschakeld.

Page 98 of 241

96Instrumenten en bedieningsorganenAfhankelijk van de versie kunt u de
brandstofverbruikmeter (of het 'rijstijl‐ lampje') ook via het Infotainmentsys‐
teem uitschakelen. Raadpleeg voor
meer informatie de Handleiding Info‐ tainment.
Service-display Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center
verschijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende
tussenpozen worden gemeld.
U kunt de 'afstand tot onderhouds‐
beurt' bekijken door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel gedu‐ rende ongeveer 5 seconden in te
drukken.
Als de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of één maand is,
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.Als de afstand op 0 km komt of de
onderhoudsdatum daar is, gaat
controlelamp j op de instrumenten‐
groep resp. het Driver Information
Center branden en verschijnt er een
bijbehorende bericht op het Driver
Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het
service-display worden gereset:
Selecteer het display 'afstand tot
onderhoudsbeurt' op het Driver Infor‐
mation Center door herhaaldelijk op
de knop op het uiteinde van de
wisserhendel te drukken en houd de
knop gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt totdat 'afstand tot onderhoudsbeurt' ononderbroken
verschijnt, d.w.z. het display niet
meer knippert.
Bij sommige auto's moet u de knop
mogelijk twee keer indrukken en vast‐
houden. Ga in dat geval als volgt te
werk:Houd na het selecteren van het
display 'afstand tot onderhoudsbeurt'
de knop gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt voordat
'afstand tot onderhoudsbeurt' op het
display knippert. Zet daarna het
onderhoudsinterval terug door de knop gedurende ongeveer
10 seconden in te drukken en vast te houden.
Als controlelamp j op de instrumen‐
tengroep niet dooft, minstens 15 km
rijden en vervolgens het contact
gedurende minstens 1 minuut
uitschakelen alvorens de procedure
te herhalen.
Boordcomputer 3 108.
Driver Information Center 3 105.
Service-informatie 3 212.
Controlelampjes
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampjes varië‐
ren.

Page 99 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen97Bij het inschakelen van het contact
lichten de meeste controlelampjes
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging

Page 100 of 241

98Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de instrumentengroep

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 250 next >