Peugeot 208 2015 Handleiding (in Dutch)
Page 91 of 412
89
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers 
treden in werking en na enige tijd worden ook 
de ruitenwissers ingeschakeld.
Praktische informatie
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
F Bevestig de motorkapsteun om de motorkap open te houden.
F
 
Z
 oek de blauwe dop van het reservoir op.
F
 
V
 er wijder de blauwe dop.
F
 
V
 ul het reservoir met een vloeistof die voor 
een doeltreffende reiniging zorgt.
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het 
bevriezen van de sproeiers te voorkomen, 
wordt het (bij)vullen van het reservoir met water 
afgeraden.
Gebruik onder winterse omstandigheden 
vloeistof op ethanol- of methanolbasis.
4 
Verlichting en zicht  
Page 92 of 412
Veiligheid
90
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Alarmknipperlichten
Automatisch inschakelen
Bij een noodstop worden de lichten, afhankelijk 
van de mate van remvertraging, automatisch 
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de 
alarmknipperlichten uit.
F  
U k
 unt de alarmknipperlichten echter ook 
uitschakelen door de knop in te drukken. F
 
Druk deze knop in: de richtingaanwijzers 
knipperen tegelijkertijd.
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het 
overige verkeer te waarschuwen in het geval 
van file, pech, slepen of een ongeval.
De alarmknipperlichten werken ook als het 
contact is afgezet.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) dat de volgende systemen omvat:
-
 h et antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
 d
e noodremassistentie (AFU),
-
 
d
 e antislipregeling (ASR),
-
 de
 dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Antiblokkeersysteem (ABS) en 
elektronische remdrukregelaar 
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen 
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid 
van uw auto en voor een betere controle in 
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen 
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen 
de optimale remdruk sneller wordt bereikt, 
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het 
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor 
dat de benodigde bedieningskracht wordt 
verminderd en de effectiviteit van het remmen 
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om 
het doorspinnen van de wielen te voorkomen 
via de remmen van de aangedreven wielen 
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer 
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole 
(CDS)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten 
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van 
de door de bestuurder gewenste richting, 
automatisch in via de remmen van een of 
meerdere wielen en het motorkoppel om de 
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers 
te brengen.  
Page 93 of 412
Veiligheid91
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische 
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop 
krachtig en volledig in en laat het 
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden 
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd 
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het 
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn 
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit 
op een storing in het ABS-systeem.
Als dit lampje gaat branden in 
combinatie met de verklikkerlampjes 
STOP
 en ABS, een geluidssignaal 
De normale remwerking van uw auto blijft 
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw 
snelheid.
en een melding op het display, duidt dit op een 
storing in de elektronische remdrukregelaar.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige 
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto 
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole 
(CDS) en antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch 
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Gedurende een ingreep van de 
dynamische stabiliteitscontrole of 
de antispinregeling knippert het 
desbetreffende verklikkerlampje op 
het instrumentenpaneel.
5  
Page 94 of 412
Veiligheid
92
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Werkingslimiet
Het CDS-systeem zorgt voor meer 
veiligheid tijdens het rijden. De 
bestuurder mag zich echter nooit laten 
verleiden tot het nemen van meer 
risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem 
wordt verzekerd door de naleving van 
de voorschriften van de constructeur 
met betrekking tot de wielen (banden 
en velgen), onderdelen van het 
remsysteem, elektronische onderdelen 
alsmede de montageprocedure en het 
uitvoeren van werkzaamheden door het 
PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding 
controleren door het PEUGEOT-netwerk 
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampje blijft branden
Dit duidt op een storing in het CDS/
ASR-systeem.
Laat uw auto controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
F
 
Druk op de schakelaar om het CDS-systeem uit 
te schakelen; het lampje van de schakelaar blijft 
vervolgens branden. U kunt de wielen nu laten 
spinnen zodat ze weer grip kunnen krijgen.
In bijzondere omstandigheden (als de auto 
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) 
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te 
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en 
weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel 
mogelijk weer in te schakelen.Praktische informatie
Het CDS-systeem wordt automatisch weer 
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt 
aangezet of vanaf snelheden boven 50   km/h.
Bij de benzinemotoren 1.6
  THP 155, THP 
200
  en THP 208   gebeurt dit echter niet en moet 
de schakelaar opnieuw worden ingedrukt; het 
lampje van de schakelaar blijft gedoofd zolang 
het systeem is uitgeschakeld.
F
 
D
ruk nogmaals op de schakelaar om 
het CDS-systeem weer permanent in te 
schakelen.  
Page 95 of 412
Veiligheid93
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Veiligheidsgordels
Vóór
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
 
C
 ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt 
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F  H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra 
bescherming van de bestuurder en passagier 
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. 
Bij een krachtige aanrijding zorgen de 
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de 
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen 
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief 
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht 
waarmee de gordel tegen het lichaam van 
de inzittenden getrokken wordt en bevordert 
daarmee de veiligheid.
Hoogteverstelling (5-deurs)
F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag 
om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F
 
S
 chuif de knop A omhoog om het 
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
5  
Page 96 of 412
Veiligheid
94
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een 
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste 
zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Losgemaakt/niet vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, gaat 
dit verklikkerlampje branden.
Verklikkerlampje
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
 
C
 ontroleer of de gordel goed is 
vastgemaakt door even aan de riem te 
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F  H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
F
 
B
 reng bij de veiligheidsgordels van 
de buitenste zitplaatsen de gesp naar 
de bovenzijde van de rugleuning om 
te voorkomen dat de gesp tegen de 
zijbekleding klappert.
Verklikkerlampje
Losgemaakt.Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, 
k nippert dit verklikkerlampje gedurende 
2
  minuten in combinatie met een 
steeds sterker wordend geluidssignaal 
als een of meerdere achterpassagiers 
hun gordels losmaken.
Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje 
b randen zolang de achterpassagiers hun 
gordels niet hebben vastgemaakt.
Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft 
vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd 
branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat 
het lampje uit als de bestuurder zijn gordel 
heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20
 
km/h en 
de bestuurder en/of de voorpassagier zijn 
veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt, 
knippert het verklikkerlampje gedurende 
2
 
minuten in combinatie met een steeds 
sterker wordend geluidssignaal. Na deze 
2
 
minuten blijft het verklikkerlampje branden 
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn 
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.  
Page 97 of 412
Veiligheid95
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Adviezen
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 
1 ,50   m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens 
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
-
 d
ient deze strak om het lichaam te 
worden gedragen,
-
 
m
oet deze in een vloeiende beweging 
naar voren worden getrokken, zonder 
dat de gordel gedraaid raakt,
-
 
m
ag deze door niet meer dan één 
persoon worden gedragen,
-
 
m
ag deze geen beschadigingen of rafels 
vertonen,
-
 
mag er om te voorkomen dat de gordel niet 
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten 
werkzaamheden en controles aan de 
veiligheidsgordels worden uitgevoerd 
door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor 
de garantie zorgt en de werkzaamheden 
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop 
of een reinigingsmiddel voor textiel, 
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van 
een stoel of de achterbank of de gordel zich op 
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van 
de aard en de kracht van de aanrijding , 
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. 
Het activeren van de gordelspanners gaat 
gepaard met wat onschadelijke rook en een 
knal, als gevolg van de activering van de 
pyrotechnische lading die in het systeem is 
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van 
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding 
controleren en eventueel vervangen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder 
te controleren of alle passagiers hun 
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan 
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het 
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al 
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels 
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende 
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een 
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte 
van de gordel automatisch wordt aangepast 
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De 
gordel wordt automatisch opgerold als deze 
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het 
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van 
een automatische blokkeerinrichting die 
in werking treedt bij een aanrijding, een 
noodstop of het over de kop slaan van 
de auto. U kunt de blokkeerinrichting 
deblokkeren door stevig aan de riem te 
trekken en deze weer los te laten, zodat de 
riem weer een stukje wordt opgerold.
5  
Page 98 of 412
Veiligheid
96
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Airbags
Algemeen
De airbags werken alleen als het 
contact aan is. Het activeren van (een van) de airbags 
gaat gepaard met wat rook en een 
knal, als gevolg van de activering van 
de pyrotechnische lading die in het 
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan 
voor personen die hier gevoelig voor 
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt 
geproduceerd, kan het gehoor 
gedurende een korte periode enigszins 
verminderen.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de 
airbag aan passagierszijde wanneer deze 
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone vóór (A) , in de lengterichting 
van de auto en vanaf de voorzijde richting 
de achterzijde van de auto, die zich op een 
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de 
bestuurder en het stuur of tussen de passagier 
voorin en het dashboard om te verhinderen dat 
deze naar voren wordt geslingerd. De airbags vóór beschermen de bestuurder 
en voorpassagier bij een ernstige frontale 
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel 
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in 
het stuur wiel en de passagiersairbag in het 
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags werken slechts eenmaal. 
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt 
(tijdens hetzelfde of een volgend 
ongeval), worden de airbags niet meer 
opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd 
de middelste passagier achter) bij ernstige 
aanrijdingen te verbeteren. De airbags 
vormen een aanvulling op de werking van 
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers 
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren 
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan 
de registratiezones voor een aanrijding worden 
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags 
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto 
(uitgezonderd de middelste passagier achter) 
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding 
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het 
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden 
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een  aanrijding van achteren en in bepaalde 
gevallen waarbij de auto over de kop slaat, 
treden de airbags niet in werking. De 
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties 
voldoende te beschermen.  
Page 99 of 412
Veiligheid97
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Uitschakelen
Dit waarschuwingslampje brandt op het 
instrumentenpaneel bij aangezet contact 
en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van 
uw kind altijd de airbag vóór aan 
passagierszijde uit als u een kinderzitje 
"met de rug in de rijrichting" op de 
voorpassagiersstoel monteert. Zo niet, 
dan kan het kind (levensgevaarlijk) 
gewond raken als de airbag wordt 
geactiveerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje "met de rug in de 
rijrichting" hebt ver wijderd, zet dan met 
afgezet contact  de schakelaar weer op "ON"  
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de 
veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit lampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden, 
neem dan altijd contact op met 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om 
het systeem te laten controleren. 
De kans bestaat dat de airbags bij 
een ernstige aanrijding niet worden 
geactiveerd.
Alleen de airbag aan passagierszijde kan 
worden uitgeschakeld:
F
 
Steek, 
bij afgezet contact , de sleutel in de 
schakelaar voor uitschakelen van de airbag 
aan passagierszijde.
F
 
D
raai de schakelaar in de stand "OFF"
.
F
 
H
oud de schakelaar in deze stand en 
verwijder de sleutel.
5  
Page 100 of 412
Veiligheid
98
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende 
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone opzij ( B), loodrecht op de lengteas 
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de 
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de 
inzittende voorin en het desbetreffende 
portierpaneel. De zijairbags beschermen de bestuurder en 
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van 
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
Window-airbags
De window-airbags dragen bij aan de 
bescherming van de bestuurder en passagiers 
(uitgezonderd de middelste passagier achter) 
bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de 
kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te 
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de 
stijlen en in de hemelbekleding. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij 
over de kop slaan, kan het zijn dat de 
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een 
frontale aanrijding wordt de airbag niet 
geactiveerd.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met 
de zijairbag aan de desbetreffende zijde 
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone opzij B
, waarbij de krachten 
loodrecht op de lengterichting van de auto en 
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van 
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de 
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat 
branden, neem dan altijd contact op 
met het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het 
systeem te laten controleren. De kans 
bestaat dat de airbags bij een ernstige 
aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing