Peugeot 308 2021 Handleiding (in Dutch)
Page 121 of 244
11 9
Rijden
6Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet in die gevallen de
controle over de auto weer overnemen.
Gevallen die niet door de radar worden
gedetecteerd:
–
V
oetgangers, sommige fietsers, dieren.
–
Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
Situaties waarin de bestuurder de
snelheidsregelaar moet onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt
verzocht om meteen de controle over te
nemen:
–
De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw
auto en de voorligger .
Het systeem mag niet worden gebruikt:
–
Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Na een klap tegen de voorbumper
.
Wees vooral voorzichtig:
– Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
–
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of over
een brug rijdt.
De snelheidsregelaar werkt zowel
overdag als 's nachts, ook bij mist en
matige regen.
Maar we raden u ten sterkste aan om altijd
een veilige afstand tot voorliggers te houden,
op basis van de verkeersomstandigheden, de
weersomstandigheden en de toestand van
de weg.
Gebruik de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in stedelijk
gebied met overstekende voetgangers, bij
druk verkeer (behalve uitvoeringen met de
EAT8-transmissie), op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen, bij
sneeuw, als de voorbumper is beschadigd of
als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan worden
vastgehouden of zelfs niet wordt gehaald,
zoals bij zware belading of op een steile
helling.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– als de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
–
bij het rijden op een circuit,
–
op een rollenbank,
–
bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT
zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
Page 122 of 244
120
Rijden
– leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
rijden op bochtige wegen;
–
bij slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist enz.);
–
bij verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op
nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht enz.);
–
de radar is afgedekt (met modder
, ijs,
sneeuw enz. of is beslagen);
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Storing
Bij een storing van de snelheidsregelaar
worden streepjes weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar.
Dit waarschuwingslampje gaat branden,
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en een geluidssignaal,
om een systeemstoring aan te geven.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreservewiel is
gedetecteerd of als er een storing in de
zijremlichten of de remlichten van de
aanhanger (voor goedgekeurde aanhangers)
is waargenomen.
Active Safety
Brake met Distance
Alert en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– waarschuwt de bestuurder wanneer er
een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger
.
–
vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Dit systeem heeft drie functies:
–
Distance Alert.
–
Intelligente noodremassistentie.
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van
de uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de verkeersomstandigheden
continu in de gaten te houden, in
overeenstemming met de geldende
rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESC-systeem werkt goed.
DSC-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle
passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
– Trekken van een aanhanger.
– Bij lange voorwerpen op dakdragers of een
imperiaal.
– Auto met gemonteerde sneeuwkettingen.
– Voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
– Voordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
– Als de auto met draaiende motor wordt
gesleept.
– Als de remlichten niet werken.
– Als de voorbumper is beschadigd.
Page 123 of 244
121
Rijden
6Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESC-systeem werkt goed.
DSC-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle
passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers of een
imperiaal.
–
Auto met gemonteerde sneeuwkettingen.
–
V
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
–
V
oordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
–
Als de auto met draaiende motor wordt
gesleept.
–
Als de remlichten niet werken.
–
Als de voorbumper is beschadigd.
– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel of een storing van de
buitenste remlichten wordt gedetecteerd.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden
als de remlichten niet goed werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op het verkeerde moment
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de
auto behouden zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Distance Alert
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een
risico van een aanrijding met een voorligger of
met een voetganger op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico
van een aanrijding waarschuwt.
►
Kies een van de drie mogelijke
drempelwaarden:
–
"Ve r ".
–
“Normaal".
–
“Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is
geselecteerd, wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde risico op een aanrijding
en de door de bestuurder geselecteerde
waarschuwingsdrempel, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het systeem houdt rekening met de dynamiek
van de auto, de rijsnelheid en ie van de
voorligger, de weersomstandigheden en
het rijden van de auto zelf (bediening van
de pedalen, het stuurwiel enz.) om de
waarschuwing op het beste moment te geven.
Niveau 1 (oranje): alleen visuele
waarschuwing, waarschuwing die
aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer
klein is.
De melding " Voertuig dichtbij " wordt
weergegeven.
Page 124 of 244
122
Rijden
Niveau 2 (rood): visueel en geluid,
waarschuwing die aangeeft dat een
aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt
waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
obstakel of wanneer de activeringsstand
"Nabij" is geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Deze ondersteuning wordt alleen geleverd als de
bestuurder zelf het rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwingen,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of de aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/u
wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/u
wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
–
De rijsnelheid ligt tussen 10
km/u en 85
km/u (uitvoeringen met uitsluitend een camera)
of 140 km/u (uitvoeringen met camera en
radar) wanneer een rijdend voertuig wordt
gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert
(gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie reageert op het remmen van de auto.
Bij een auto met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem tot
stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging te
maken en/of het gaspedaal stevig in te
trappen.
Het rempedaal kan iets trillen als deze
functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2
seconden geactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan
branden als de veiligheidsgordel
voor de bestuurder en/of de veiligheidsgordel
van de voorpassagiersstoel (afhankelijk van de
uitvoering) niet is bevestigd.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie
alleen het systeem "Coffee Break Alert" of
daarnaast ook het systeem "Driver Attention
Alert".
Deze systemen zijn absoluut niet
bedoeld om de bestuurder wakker te
houden of te voorkomen dat de bestuurder
achter het stuur in slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten
als hij/zij vermoeid is.
Page 125 of 244
123
Rijden
6Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan
branden als de veiligheidsgordel
voor de bestuurder en/of de veiligheidsgordel
van de voorpassagiersstoel (afhankelijk van de
uitvoering) niet is bevestigd.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie
alleen het systeem "Coffee Break Alert" of
daarnaast ook het systeem "Driver Attention
Alert".
Deze systemen zijn absoluut niet
bedoeld om de bestuurder wakker te
houden of te voorkomen dat de bestuurder
achter het stuur in slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten
als hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Coffee Break Alert
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden met een
snelheid van meer dan 65
km/u zonder dat deze
een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die
de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en
een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto
wordt stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor
.
–
Het contact is enkele minuten afgezet
geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/u,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid
hoger dan 65
km/u is.
Driver Attention Alert
Afhankelijk van de uitvoering kan de "Coffee
Break Alert" gecombineerd worden met de
"Driver Attention Alert".
Met behulp van een boven aan de
voorruit geplaatste camera beoordeelt het
systeem de waakzaamheid, vermoeidheid of
afleidingen van de bestuurder door afwijkingen in
de koers van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden hoger dan 65
km/u).
In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding “ Voorzichtig!”,
samen met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding " Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt
het geluidssignaal harder.
Page 126 of 244
124
Rijden
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat
er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
–
geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen);
–
smalle of bochtige weg.
Active Lane Keeping Assistance
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen op de weg, corrigeert de
koers van de auto en waarschuwt de bestuurder
zodra overschrijding van de rijstrookmarkering
dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/u.
– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat
de auto een veilige afstand of snelheid
aanhoudt en grijpt ook niet in op het
remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Werking
Zodra het systeem herkent dat de auto op
het punt staat om ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of (berm)
randen van de weg te overschrijden, corrigeert
het systeem de koers van de auto totdat deze
weer netjes binnen de rijstrook rijdt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Maar als de Dodehoekbewaking
is ingeschakeld
en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen
terwijl er een ander voertuig in de dode hoek
wordt gedetecteerd, voert het systeem ondanks
het inschakelen van de richtingaanwijzers toch
een koerscorrectie uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het Dodehoekbewaking.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Selecteer eerst het tabblad “ Rijhulpsystemen" op het display van het instrumentenpaneel.
Status functie Verklikkerlampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
snelheid lager dan 70 km/h;
– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP;
– rijden in "sport"-stand.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/in stand-by
(bijvoorbeeld door detectie van een aanhanger of gebruik
van het noodreservewiel dat bij de auto is geleverd).
AAN
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70 km/h.
Page 127 of 244
125
Rijden
6Als het systeem detecteert dat de bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig vast heeft, onderbreekt het systeem deze
correctie. Er wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder erop te attenderen dat hij de controle over de auto
moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Selecteer eerst het tabblad “ Rijhulpsystemen" op het display van het instrumentenpaneel.
Status functie Verklikkerlampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
snelheid lager dan 70
km/h;
– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP;
–
rijden in "sport"-stand.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/in stand-by
(bijvoorbeeld door detectie van een aanhanger of gebruik
van het noodreservewiel dat bij de auto is geleverd).
AAN
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70
km/h.
Page 128 of 244
126
Rijden
Status functieVerklikkerlampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
AAN
(oranje)/(groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van
de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN
(oranje)/(groen)
"Houd het stuurwiel vast" –
Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers
detecteert dat de bestuurder het stuurwiel enkele
seconden heeft losgelaten, onderbreekt het systeem de
correctie en moet de bestuurder de controle overnemen.
–
Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers
detecteert dat de correctie onvoldoende is en dat er een
doorgetrokken streep zal worden overschreden (oranje
lijn), dan wordt de bestuurder gewaarschuwd dat hij ter
aanvulling op de actie van het systeem zelf de koers zal
moeten corrigeren.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als
er snel na elkaar meerdere correcties worden uitgevoerd.
De waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden
weergegeven, totdat de bestuurder reageert.
Deze melding kan ook worden weergegeven als u uw
handen op het stuurwiel hebt.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 70
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.–
Detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van
het rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
–
Inschakelen van de richtingaanwijzers.–
In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
W
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– Onvoldoende contrast tussen het wegdek
en de zijkant van de weg (bijv. schaduw).
– Wegmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
– Te weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen mogelijk
niet worden gedetecteerd).
– Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Bij de volgende rijomstandigheden is het
raadzaam om het systeem uit te schakelen:
– rijden op slecht, instabiel of zeer glad (ijzel)
wegdek,
– ongunstige weersomstandigheden,
– rijden op een kombaan,
– rijden op een rollenbank,
Page 129 of 244
127
Rijden
6Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek
en de zijkant van de weg (bijv
. schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
–
T
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen mogelijk
niet worden gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Bij de volgende rijomstandigheden is het
raadzaam om het systeem uit te schakelen:
–
rijden op slecht, instabiel of zeer glad (ijzel)
wegdek,
–
ongunstige weersomstandigheden,
–
rijden op een kombaan,
–
rijden op een rollenbank,
Uitschakelen / inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk
moment uit- of inschakelen.
Uitschakeling wordt aangegeven door het
branden van het controlelampje in de toets.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Page 130 of 244
128
Rijden
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van uw auto moet tussen 12 en
140
km/u liggen.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/u is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt
ingehaald en het verschil in snelheid minder dan
25
km/u is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inha
almanoeuvre duurt langer dan normaal
en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).
–
Bij tegemoetkomend verkeer
.
–
Op bochtige wegen of in zeer scherpe
bochten.
–
Bij het inhalen van of ingehaald worden door
een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus
enz.) die én in de dode hoek achter wordt
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de
bestuurder bevindt.
–
Bij snelle inhaalmanoeuvres.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
Als de functie Park
Assist is geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en wordt er
een melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral als de auto op een nat wegdek rijdt of
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomt, kan er een vals alarm worden
gegeven (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Actief dodehoekbewakings-
systeem
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is de combinatie van de Active Lane
Keeping Assistance en de Dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet tussen 65 en
140 km/h liggen.
Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en snelwegen.