Peugeot 407 2010 Handleiding (in Dutch)
Page 101 of 247
7VEILIGHEID
87
Storing
Bij een storing in het systeem ver-
schijnt het pictogram in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
de systemen te laten controleren. Pictogram instrumentenpaneel.
Het ESP zorgt voor meer vei-
ligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's (laat rem-
men) of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsy-
steem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
het PEUGEOT -netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT -net-
werk. ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem zorgt tijdens
het remmen voor een betere stabili-
teit en bestuurbaarheid van uw auto,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS treedt automatisch in werking
zodra één van de wielen dreigt te blok-
keren.
De normale werking van het ABS kan
merkbaar zijn door het trillen van het
rempedaal.
Dit pictogram geeft een sto-
ring in het ABS aan.
Dit wordt tevens aangegeven
door een pictogram op het dis-
play in het instrumentenpaneel.
Als de pictogrammen blijven branden
bij een snelheid hoger dan 10 km/h, is
het ABS buiten werking.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingedrukt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van
het remmen wordt vergroot.
Het systeem zorgt ervoor dat de beno-
digde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zo krachtig mogelijk in en blijf een maxi-
male kracht uitoefenen op het pedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Opmerking: zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen worden
gemonteerd.
Page 102 of 247
7VEILIGHEID
87
Storing
Bij een storing in het systeem ver-
schijnt het pictogram in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
de systemen te laten controleren. Pictogram instrumentenpaneel.
Het ESP zorgt voor meer vei-
ligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's (laat rem-
men) of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsy-
steem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
het PEUGEOT -netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT -net-
werk. ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem zorgt tijdens
het remmen voor een betere stabili-
teit en bestuurbaarheid van uw auto,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS treedt automatisch in werking
zodra één van de wielen dreigt te blok-
keren.
De normale werking van het ABS kan
merkbaar zijn door het trillen van het
rempedaal.
Dit pictogram geeft een sto-
ring in het ABS aan.
Dit wordt tevens aangegeven
door een pictogram op het dis-
play in het instrumentenpaneel.
Als de pictogrammen blijven branden
bij een snelheid hoger dan 10 km/h, is
het ABS buiten werking.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingedrukt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van
het remmen wordt vergroot.
Het systeem zorgt ervoor dat de beno-
digde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zo krachtig mogelijk in en blijf een maxi-
male kracht uitoefenen op het pedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Opmerking: zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen worden
gemonteerd.
Page 103 of 247
7VEILIGHEID
88
VEILIGHEIDSGORDELS
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór
Als het contact is aangezet , de be-
stuurder of voorpassagier zijn gordel
niet heeft omgedaan en de wagensnel-
heid lager dan 20 km/h is , wordt u ge-
waarschuwd door het verschijnen van
het pictogram veiligheidsgordel .
Het pictogram verdwijnt zodra de des-
betreffende veiligheidsgordel(s) is/zijn
vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger dan
20 km/h is , wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van het pictogram
veiligheidsgordel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display die aangeeft
welke veiligheidsgordel(s) het betreft.
Veiligheidsgordels vóór
met pyrotechnische
gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers
De gordelspanners dienen om bij een
krachtige frontale aanrijding de veilig-
heidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspan-
ners werken alleen als het contact is
aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waar-
mee de gordel tegen de borst van de inzittenden
getrokken wordt in geval van een aanrijding. Het
systeem biedt hierdoor een betere bescherming.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepuntsgordels met oprol-
automaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen achter met gordelkrachtbe-
grenzers kunnen worden voorzien van
pyrotechnische gordelspanners.
Veiligheidsgordels omdoen
Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergren-
deling van de gesp te controleren.
Veiligheidsgordels losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting. Trek voordat u de achterbank neer-
klapt de gordel uit en steek de gesp in
de gordelsluiting, zodat de gordel zich
nadat de achterbank in de oorspron-
kelijke stand is teruggezet op de juiste
plaats bevindt.
Opmerking: het pictogram
kan ook worden weergegeven
als zich een tas of huisdier op
de passagiersstoel bevindt.
Het geluidssignaal en het pictogram
verdwijnen zodra de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) is/zijn vastgemaakt.
Als na twee minuten de veiligheidsgordel(s)
nog niet is/zijn vastgemaakt, wordt het
pictogram permanent weergegeven en
verdwijnt het geluidssignaal. Alle waar-
schuwingssignalen verdwijnen zodra
een portier wordt geopend of de motor
wordt afgezet.
Hoogteverstelling van de
veiligheidsgordels vóór:
knijp de knop 1 in en schuif deze
naar beneden om het bevesti-
gingspunt lager te plaatsen.
schuif de knop 1 omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Page 104 of 247
7VEILIGHEID
89
De bestuurder moet ervoor
zorgen dat alle passagiers
tijdens het rijden op de juiste
wijze hun veiligheidsgordel
dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen * , moet de heupgordel al-
tijd onder de armsteun door worden
geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrijding,
een noodstop of het over de kop slaan
van de auto. U kunt de blokkeerinrich-
ting deblokkeren door kort aan de riem
te trekken en deze weer los te laten. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider * wan- neer een kinderzitje is geïnstal-
leerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden,
- Laat nooit een kind op schoot zit- ten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.
* Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden gedra-
gen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende bewe- ging naar voren worden getrokken,
om te voorkomen dat de gordel ge-
draaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamhe-
den volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, met name op be-
schadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Page 105 of 247
7VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
om de inzittenden (behalve de middel-
ste achterpassagier) te beschermen
bij ernstige aanrijdingen. De airbags
vormen een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met gordel-
krachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (behalve de middelste
achterpassagier); direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas uit de air-
bags zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding de bestuurder en
voorpassagier om de kans op hoofd-
en borstletsel te verminderen.
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met wat onscha-
delijke rook en een knal, als
gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die daar gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins ver-
minderen. Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd
(behalve als de airbag vóór aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld) bij een
ernstige frontale aanrijding binnen de
frontale impactzone
A , in de lengterich-
ting van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de in-
zittende naar voren wordt geworpen.
De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Page 106 of 247
7VEILIGHEID
91
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde * Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar op
"ON" om de
airbag weer in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garan-
deren.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag vóór aan passagiers-
zijde altijd uit als u een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
passagiersstoel vóór plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de air-
bag levensgevaarlijk gewond raken.
Zet het contact uit , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
draai deze in de stand "OFF" en ver-
wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen. De knie-airbag beschermt bij een fron-
tale aanrijding de knieën van de be-
stuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-
board, onder de stuurkolom.
In het geval van een storing
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met
de airbags vóór opgeblazen.
Pictogram instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geacti-
veerd. Knie-airbag
Als het contact is aangezet, blijft
het verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel branden zolang
de airbag is uitgeschakeld.
In de stand
"OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Page 107 of 247
7VEILIGHEID
92
Zij-airbags voor en achter *
De zij-airbags beschermen de be-
stuurder en de passagiers (behalve
de middelste achterpassagier) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen en in de armsteunen van
de achterportieren * aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de des-
betreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone op-
zij ( B ), loodrecht op de lengteas van
de auto en vanaf de buitenzijde rich-
ting de binnenzijde van de auto.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
* Volgens land van bestemming.
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig
met de zij-airbag aan de desbetreffen-
de zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij (
B ),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en achter en
de ruiten.
Registratiezones voor een aanrijding
Window-airbags
De window-airbags beschermen de
bestuurder en passagiers (uitgezon-
derd de middelste passagier achter) bij
een ernstige zijdelingse aanrijding, om
de kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht
in de stijlen en in de hemelbekleding.
In het geval van een storing
Pictogram instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geac-
tiveerd. Bij een lichte zijdelingse aan-
rijding of bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.