PEUGEOT 5008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Page 151 of 364
149
X:zitplaats die niet geschikt is voor een
ISOFIX-kinderzitje of reiswieg voor de
aangegeven gewichtscategorie.
I UF: Zitplaats geschikt voor de bevestiging
met behulp van de Top Tether van een
universeel I SOFIX-kinderzitje "met het
gezicht in de r ijrichting". IL:
Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-
kinderzitje ( ISU):
-
r
ug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van een
steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste riem
of een steun. (a)
Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat
u
een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is
bevestigd, kunnen één of beide andere
zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet
meer worden gebruikt.
Gewicht van het kind
/leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ongeveer 6 maanden Tot 10 kg
Tot 13 kg
(groep 0)
(groep 0+)
Tot ongeveer 1 jaar 9 -18
kg
(g ro e p 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"Rug in de rijrichting "
"Met de rug in de rijrichting""Met het gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Zitplaats Airbag vóór aan
passagierszijde
3e zitrij Buitenste zitplaatsen
achter Geen ISOFIX
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de bevestiging van de Top Tether
met de ISOFIX-bevestigingen .
5
Veiligheid
Page 152 of 364
150
Overzicht van de zitplaatsen geschikt voor i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.
i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
-
e
en bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B
-
o
f een steun die op de 's vloer rust vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen .
Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto
voorzien van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Zitplaats Airbag voorpassagier.i-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1
(a) Passagiersstoel Uitgeschakeld "OFF"
Geen i-Size
Ingeschakeld "ON" Geen i-Size
Zitrij 2 Zitplaats achter bestuurder
i-U
Zitplaats achter voorpassagier i-U
Middelste zitplaats achter i-U
Zitplaats Airbag voorpassagier.i-Size-bevestigingssysteem
3e zitrij Buitenste zitplaatsen achter Geen i-Size
Veiligheid
Page 153 of 364
151
i- U:zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting of met de rug in de
rijrichting.
i - UF: zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting.
X: Zitplaats niet geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd i-Size-
kinderzitje.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van
uw land alvorens een kinderzitje op deze
plaats te bevestigen.
5
Veiligheid
Page 154 of 364
152
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt
de veiligheid van het kind in gevaar in geval van
een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit;
dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen
brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met
de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel
correct tegen het kinderzitje is gespannen en
dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats
houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat met de rug in de rijrichting
wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind wanneer het kinderzitje
in de rijrichting wordt geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het
noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning
van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel
van de auto zo klein mogelijk is. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje
met een rugleuning te plaatsen op een
passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g een kinderen zonder toezicht achter in een
auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in
de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de kinderen
achter in de auto.
Gebruik het kinderslot om te voorkomen dat de
portieren en de portierruiten achter per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder dan
voor 1/3
deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste zijruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Veiligheidsadviezen
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het ver voer van
kinderen op de passagiersstoel vóór is per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende
regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit
zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op
de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel moet
over de schouder van het kind liggen zonder de
hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Veiligheid
Page 155 of 364
153
Mechanisch kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de
carrosserie aangebrachte sticker.
InschakelenUitschakelen
F Draai de rode
knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
F
D
raai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links het rechter achterportier. Ver war de rode knop van het kinderslot niet
met de zwarte knop van de noodvergrendeling.
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen worden
geopend.
De vergrendeltoets bevindt zich op het dashboard
aan bestuurderszijde.
Inschakelen
F Druk op deze toets.
Het rode lampje van de toets gaat branden en er
verschijnt een melding ter bevestiging dat de functie
is ingeschakeld.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit rode
lampje branden.
5
Veiligheid
Page 156 of 364
154
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het lampje van de toets gaat uit en er verschijnt
een melding ter bevestiging dat de functie is
uitgeschakeld.
Het lampje blijft uit zolang de kinderbeveiliging is
uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit
op een storing van de kinderbeveiliging.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd de
contactsleutel, zelfs wanneer dit voor korte
duur is.
Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische
kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld,
zodat de achterpassagiers de auto
ongehinderd kunnen verlaten.
Veiligheid
Page 157 of 364
155
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
om standigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw
handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd
meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan
leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm
en blijft ook na het afzetten van de motor nog
enige tijd warm. Zet uw auto daarom niet stil
(om te parkeren of met draaiende motor) op
een plaats met brandbaar materiaal (gras,
afgevallen bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende
motor achter. Als u
uw auto met draaiende
motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem
aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in de stand N of P , afhankelijk
van het type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen. Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met
de golven die kunnen worden veroorzaakt door
andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat
toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven
en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en vergt
daarom extra aandacht van de bestuurder.
6
Rijden
Page 158 of 364
156
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet
afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in de
gaten.
F
A
ls dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Nieuwe auto
Gebruik de auto de eerste 1000
km niet om
een aanhanger te trekken.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw
auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de handmatige hoogteverstelling
van de koplampen .
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal te voorkomen, wordt
de parkeerhulp achter hierbij automatisch
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die over een
geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet
bij het aanzetten van het contact deze code worden
herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem de
motorregelmodule om te voorkomen dat de motor
na een eventuele inbraak in de auto gestart kan
worden.
Starten/afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Stand Contact
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Het contactslot heeft 3
standen:
-
stand 1
(Stop): sleutel in het contactslot steken
en uit het contactslot verwijderen, stuurslot
vergrendeld,
-
stand 2
(Contact aan) : stuurslot ontgrendeld,
contact ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor,
draaien van de motor,
-
stand 3
(Star ten).
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de
auto en kan externe apparatuur worden opgeladen.
Rijden
Page 159 of 364
157
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de
accu voldoende opgeladen blijft.Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
F Z et bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto met automatische transmissie : zet de
selectiehendel in de stand N of P en trap het
rempedaal stevig in.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan
het stuur wiel en aan de contactsleutel te draaien. In bepaalde gevallen is veel kracht nodig bij het
draaien aan het stuur wiel (bijvoorbeeld als de
wielen niet rechtuit staan).
F
A
uto's met een benzinemotor
: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Bij een benzinemotor kan, na een koude start,
het voor ver warmen van de katalysator twee
minuten lang duidelijk voelbare motortrillingen
veroorzaken wanneer de motor stationair draait
(bij verhoogd stationair toerental).
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de sleutel in
de stand 2
(aanzetten van het contact) om de
motor te laten voorgloeien.
Activeer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd, de
startmotor door de sleutel in de stand
3
te houden tot de motor is aangeslagen;
geef daarbij geen gas. Laat de sleutel
los zodra de motor draait. Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor warm is,
gaat het lampje niet branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan
het contact uit. Wacht even alvorens opnieuw
te starten. Als de motor ook na een aantal
pogingen niet aanslaat, probeer dan niet langer
de motor te starten: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen raken. Neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
6
Rijden
Page 160 of 364
158
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai bij een stationaire motor de sleutel naar
stand 1 .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand alvorens
de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig
tot stilstand is gekomen. Als de motor wordt
afgezet, worden ook de rembekrachtiging en
de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan
de controle over de auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee
en vergrendel de auto.Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1- Stop )
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies, zoals het
audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, het
dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode .Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand
2
(Contact)
van het contactslot blijft staan, zal
het contact na een uur automatisch worden
afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1
(Stop)
en
ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry and
start
Starten van de motor
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
F
H
oud, als de elektronische sleutel zich in de auto
bevindt, het koppelingspedaal volledig ingetrapt.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan
leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Rijden