Peugeot 508 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 141 of 320

139
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. De teller
wordt, elke keer als u het contact met de knop
"START/STOP " aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling of het draaien van het
stuurwiel niet werken.
Het Stop & Start-systeem is niet
van invloed op de werking van
voertuigsystemen zoals remmen, enz.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he

t bestuurdersportier is geopend,
-

d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-

d
e auto sinds de laatste start niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden, In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Overgang naar de START-stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-

a

ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-

B

ij een automatische transmissie:


a

ls u, ter wijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,


o

f als u, ter wijl de stand N is geselecteerd
en het rempedaal is losgelaten, de stand
D of M selecteert,

o

f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-

d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
b

ij een handgeschakelde versnellingsbak,
de snelheid van de auto hoger wordt dan
4


km/h,
-

b
ij een automatische transmissie in de
stand N , de snelheid van de auto hoger
wordt dan 1
km/h,
-

b
ij een automatische transmissie in de
stand D , het rempedaal wordt losgelaten,
-
e

r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Uitschakelen/weer
inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Dit is volkomen normaal.
Dit is volkomen normaal.
-

a

ls u bij een auto met een automatische
transmissie,


b

ij een snelheid lager dan 20

km/h
(bij

BlueHDi-uitvoeringen) of lager dan
1

km/h (bij PureTech 180 - en PureTech
225 -uitvoeringen), hard remt met de
selectiehendel in de stand N .


b

ij stilstaande auto, de selectiehendel in
de stand N zet. -
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
d
e buitentemperatuur lager dan 0°C of
hoger dan +35°C is,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, hoogte enz.) dit niet
toelaten.
6
Rijden

Page 142 of 320

140
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven. Openen van de motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert dit lampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en
gaat het vervolgens permanent
branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.In dat geval moet u het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten door op de " S TA R T/
STOP "-knop te drukken.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een
of
meer banden te laag is.Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Rijden

Page 143 of 320

141
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de waakzaamheid van de bestuurder niet door
het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reser vewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken. Het rijden met
een te lage bandenspanning verslechtert
de wegligging, verlengt de remweg en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral
onder ongunstige omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, lange ritten).
Het rijden met een te lage
bandenspanning leidt bovendien tot een
hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met


de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer
dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden
met een beperkte snelheid). Onder andere
omstandigheden moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde spanning
met 0,3 bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van dit lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van de
uitvoering, een melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F

Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende. F

C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Opnieuw initialiseren
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
6
Rijden

Page 144 of 320

142
Deze functie kan bij stilstaande
auto worden gereset via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
F

S

electeer in het menu het tabblad
" Voertuiginstellingen ".
F

S

electeer op deze pagina de functie
" Bandenspan.contr. ".
F

Sel

ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed. Laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
-
D
oor de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
-

I
nformatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Met dit systeem kan de maximaal toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel worden
weergegeven, in overeenstemming met de
snelheidslimieten in het land waarin wordt
gereden, op basis van:
Snelheidslimietherkennings
-
systeem
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de verkeersregels moet
naleven. De snelheidslimietborden langs
of boven de weg hebben altijd prioriteit
boven de door het systeem voorgestelde
snelheidslimieten. De borden moeten
voldoen aan de regels van het Verdrag
van Wenen betreffende verkeersborden. Herkend bord
Voorgestelde
snelheid (berekend)
Bebouwde kom
Voorbeeld: Zonder PEUGEOT
Connect Nav
50
km/h of 30 mph
(afhankelijk van de
eenheden van het
instrumentenpaneel)
Met PEUGEOT
Connect Nav
Weergave van de
snelheidslimiet die
geldt in het land waar
u
zich bevindt.
Woonerf
Voorbeeld: Zonder PEUGEOT
Connect Nav
20
km/h of 10 mph
(afhankelijk van de
eenheden van het
instrumentenpaneel)
Met PEUGEOT
Connect Nav
Weergave van de
snelheidslimiet die
geldt in het land waar
u
zich bevindt.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
- Bepaalde door de camera gedetecteerde verkeersborden (bijv. een kombord).
Rijden

Page 145 of 320

143
- Bepaalde door de camera gedetecteerde verkeersborden (bijv. de snelheidslimiet bij het trekken van een aanhanger).
Gedetecteerd uitzonderingsbord Weergave van de snelheidslimiet die
hoort bij een uitzonderingsbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden: Als de hendel van de ruitenwisserschakelaar
in de stand "inter val" of "automatisch wissen"
staat (voor activering van de regensensor):
110


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij het trekken van een
aanhanger Als de auto is voorzien van een
goedgekeurde trekhaak:
90


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstand
Voorbeeld: 70


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor auto's met een maximaal
toelaatbaar voertuiggewicht of maximaal
toelaatbaar treingewicht van maximaal 3,5 ton 90


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij sneeuw
Voorbeeld: Bij een buitentemperatuur lager dan 3°C:
30
km/h (bijvoorbeeld) met een
"sneeuwvlok" symbool
Snelheidslimiet op bepaalde tijdstippen
Voorbeeld: 30


km/h (bijvoorbeeld)
met een "klok" symbool De eenheden voor de snelheidslimieten
(mph of km/h) hangen af van het land
waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem
is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van de auto
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden.
6
Rijden

Page 146 of 320

144
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als
u een snelheidslimietbord bedoeld voor
auto's (lichte voertuigen) passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.Deze functie kan geactiveerd en
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar heeft geen
snelheidslimiet gedetecteerd.
Zodra er een snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de waarde weer.
Werkingslimieten
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-

luchtvervuiling,
-

h
et trekken van een aanhanger,
-

r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-

r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b

eginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-

s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-

g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-

s
toring van de camera,
-
v

erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-

a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-

s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
95
km/h) knippert de snelheid gedurende
10

seconden.
De eerste keer dat bij een aanbevolen
maximale snelheid de snelheid met meer dan
5

km/h wordt overschreden (bijvoorbeeld:
Rijden

Page 147 of 320

145
Advies
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer,
de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Voorstel om de snelheid op te slaan.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
Aanvullend op de werking van het
snelheidslimietherkenningssysteem kan
de bestuurder de weergegeven snelheid
als snelheidsinstelling aanhouden voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar met
behulp van de toets voor het opslaan op de hendel
van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert MEM een paar
seconden om u voor te stellen deze nieuwe
snelheid als ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de door het
snelheidslimietherkenningssysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM" niet weergegeven.
F Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven. F
Druk
eenmaal op toets 2 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
F Druk nogmaals op toets 2 om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Dit hulpsysteem detecteert met behulp van een
boven aan de voorruit geplaatste camera de
volgende verkeersborden en geeft ze op het
instrumentenpaneel weer.
Eenrichtingsverkeer: als u een eenrichtingsweg
vanaf de verkeerde kant inrijdt, verschijnt
een waarschuwingsmelding, inclusief een
symbool van het verkeersbord, op het
instrumentenpaneel (verzoek om de rijrichting
te verifiëren).
Overige verkeersborden: wanneer u
een van deze borden nadert, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
6
Rijden

Page 148 of 320

146
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de verkeersregels moet naleven.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
De borden moeten voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen. De ingestelde snelheidswaarde blijft
na het afzetten van het contact opgeslagen in
het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de snelheidslimiet
altijd gerespecteerd moet worden en dat de
bestuurder altijd waakzaam moet blijven.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over het
opslaan van snelheden of over het
snelheidslimietherkenningssysteem .
Weergave op het instrumentenpaneel
6.Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van de
uitvoering).
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de in het geheugen van
de programmeerbare snelheidsbegrenzer
opgeslagen snelheden
of
Gebruiken van de door het
snelheidslimietherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
Inschakelen/onderbreken
F Draai de rolknop 1 in de stand LIMIT :
de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause).
F

A
ls de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
Inschakelen/uitschakelen
U kunt het systeem in- en
uitschakelen via het menu
Rijden /Auto van het touchscreen.
Rijden

Page 149 of 320

147
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de ingestelde snelheid met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F

d
ruk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F

d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid op
basis van de door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid:
F
d

e door het systeem gedetecteerde snelheid
wordt weergegeven op het instrumentenpaneel,
F
d

ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om de
snelheid op te slaan,
F
d

ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal stevig
in, tot voorbij het zware punt .Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te beperken.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Als deze een langere periode wordt
overschreden, wordt een hoorbare
waarschuwing geactiveerd.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid. Als het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Als de ingestelde snelheid langere tijd
lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand " OFF": de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Zodra de rijsnelheid de ingestelde
snelheid weer heeft bereikt, wordt de
snelheidsbegrenzer ingeschakeld: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert
niet


meer.
6
Rijden

Page 150 of 320

148
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-

l
eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een
ingestelde constante snelheid rijden
zonder gas te hoeven geven. De snelheidsregelaar blijft na het
schakelen actief ongeacht het
versnellingsbaktype bij auto's met
Stop
& Start-systeem.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (pauze):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M , minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over het
opslaan van snelheden of over het
snelheidslimietherkenningssysteem .
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van
de

ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van
de

ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de in het geheugen van
de programmeerbare snelheidsbegrenzer
opgeslagen snelheden
of
Gebruiken van de door het
snelheidslimietherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Rijden

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 320 next >