Peugeot 508 2019 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: 508, Model: Peugeot 508 2019Pages: 320, PDF Size: 10.22 MB
Page 171 of 320

169
Storing
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd door
het continu branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Vermoeidheidsher-
kenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer
u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee uur.
De functie omvat het systeem "Signaal rijtijd" en het
systeem "Waarschuwing oplettendheid bestuurder".Deze systemen zijn hulpsystemen; de
bestuurder moet waakzaam blijven en te allen
tijde de controle over zijn auto bewaren. Deze
systemen houden in geen enkel geval de
bestuurder wakker en kunnen niet voorkomen
dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder de auto aan de kant te zetten als
hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functies kunnen geactiveerd
en gedeactiveerd worden via
het menu Rijden /Auto van het
touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat hij
een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
s
inds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend. Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Waarschuwing
oplettendheid bestuurder
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
km/h).
Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Als deze lampjes gaan branden
nadat de motor is afgezet en
weer gestart, raadpleeg dan altijd
een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
6
Rijden
Page 172 of 320

170
Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "Las een
rustpauze in! ", in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal. Wanneer volgens het systeem het gedrag
van de auto wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding " Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal.
Actieve
dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuur wiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is de combinatie van de Lane
Keeping Assist en de dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet tussen 65 en
140
km/h liggen.
Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en snelwegen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de Lane Keeping Assist
en de dodehoekbewaking .
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht
op het verkeer moet blijven vestigen.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
sl
echt zicht (onvoldoende verlichting van
het wegdek, sneeuwval, harde regen,
dichte mist enz.),
-
v
erblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht
e n z .),
-
g
edeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
w
egmarkeringen afwezig, versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden enz.),
-
g
eringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
-
s
malle of bochtige weg.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit, rondom de
camera, kan ook beslaan. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de
voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Rijden
Page 173 of 320

171
Actief Lane Departure
Warning System
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden van
de weg (afhankelijk van de uitvoering)
en corrigeert de koers van de auto door
de bestuurder te waarschuwen zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Voorwaarden voor de
werking
De snelheid van de auto moet liggen tussen 65
km/h en 180 km/h.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Het ESP-systeem moet ingeschakeld en
storingsvrij zijn.Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder behoudt onder alle
omstandigheden de controle over de auto.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het systeem heeft geen
invloed op de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remwerking.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuur wiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Zorg er voor dat u de verkeersregels in
acht neemt en iedere twee uur een pauze
neemt.
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie. Als de bestuurder niet wil dat de koers
wordt gecorrigeerd, kan hij de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als vrijwillig en zal het
geen correcties uitvoeren.
Wanneer echter het dodehoekbewaking is
ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook
gaat wisselen terwijl een ander voertuig in
de dode hoek wordt gesignaleerd, zal het
systeem ondanks het inschakelen van de
richtingaanwijzers toch een koerscorrectie
uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het dodehoekbewaking .
6
Rijden
Page 174 of 320

172
Als het systeem signaleert dat de bestuurder
tijdens een automatische correctie het
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft,
onderbreekt het systeem deze manoeuvre.
Er wordt een waarschuwing geactiveerd om
de bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
Rijomstandigheden
en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.Status van
de functie
LampjeWeergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)Systeem uitgeschakeld.
AAN (grijs)Systeem ingeschakeld, niet voldaan
aan de werkingsvoorwaarden:
-
s
nelheid lager dan 65 km/h,
-
g
een rijstrookmarkering
gedetecteerd,
- ES P uitgeschakeld of bezig met
een ingreep,
-
"
sportieve" rijstijl.
AAN
(grijs)Systeem automatisch uitgeschakeld/
stand-by gezet (bijvoorbeeld:
detectie van een aanhanger, gebruik
van het (bij de auto geleverde)
noodreservewiel).
Rijden
Page 175 of 320

173
Status van
de functieLampjeWeergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
AAN
(g r o e n)Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN (oranje)/(groen)Het systeem corrigeert de koers op
basis van de zijde van de rijstrook
die
overschreden dreigt te worden
(oranje lijn).
AAN
(oranje)/(groen)
"Neem de controle over de
auto over".-
A
ls het systeem tijdens de correctie
detecteert dat de bestuurder
het stuurwiel enkele seconden
heeft losgelaten, onderbreekt
het systeem de correctie om de
besturing weer over te laten aan de
bestuurder.
-
A
ls het systeem tijdens de
correctie vaststelt dat de
correctie onvoldoende zal zijn
om het overschrijden van de
rijstrookmarkering (oranje lijn) te
voorkomen, wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat hij de
koerscorrectie moet voltooien.Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
-
h
et ESP is uitgeschakeld of bezig met een
ingreep,
-
s
nelheid lager dan 65 km/h of hoger dan
180 km/h,
-
a
anhanger aangekoppeld,
-
d
etectie van het gebruik van een
noodreser vewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
-
d
etectie van sportief rijgedrag, intrappen
van het rempedaal of gaspedaal,
-
e
r wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
-
d
e richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
-
i
n een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
-
i
n een scherpe bocht,
-
w
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
6
Rijden
Page 176 of 320

174
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
sl
echt zicht (onvoldoende verlicht
wegdek, sneeuw, regen, mist),
-
v
erblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht
e n z .),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
w
egmarkeringen, versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden enz.),
-
t
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
-
s
malle of bochtige weg.
Kans op ongewenst activeren
- rijden op een rollenbank,
- r ijden op een onverharde weg.
Uitschakelen/ inschakelen
In de volgende gevallen is het raadzaam om de
functie uit te schakelen:
-
r
ijden op slecht wegdek,
-
o
ngunstige weersomstandigheden,
-
r
ijden op een gladde weg (ijzel).
Het systeem is niet ontworpen voor gebruik
onder de volgende omstandigheden:
-
r
ijden op een kombaan,
-
r
ijden met een aanhanger,
F U kunt deze toets op elk willekeurige moment ingedrukt houden om het systeem uit te schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd
door het branden van het lampje in
de toets en van dit lampje op het
instrumentenpaneel.
Door de toets kort in te drukken, wordt het systeem
weer ingeschakeld.
Het systeem wordt weer ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door het branden van deze
lampjes op het instrumentenpaneel, in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dodehoekbewaking
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, gaat een lampje branden:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald,
-
n
a ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een andere auto inhaalt.
Rijden
Page 177 of 320

175
Dit rijhulpsysteem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een ver vanging
zijn voor het gebruik van de binnenspiegel
en de buitenspiegels. De bestuurder moet
te allen tijde het verkeer in de gaten blijven
houden, de snelheid en afstand van
achteropkomend verkeer inschatten en
beslissen of veilig van rijstrook gewisseld
kan worden.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Rijden/
Auto van het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen. Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden
zijn voldaan:
-
d
e voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140
km/h (uitvoeringen zonder Park Assist
of Full Park Assist),
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen 30 en
140
km/h (uitvoeringen met Park Assist of
Full Park Assist),
-
u h
aalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig
kleiner is dan 10
km/h,
-
u w
ordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil met het andere
voertuig kleiner is dan 25
km/h,
-
he
t verkeer stroomt vloeiend door,
-
d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger of caravan
enz.
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven
in de volgende situaties:
-
n
abij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.),
6
Rijden
Page 178 of 320

176
Storing
- bij tegemoetkomend verkeer,
- b ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
a
ls de functie Park Assist of Full Park Assist
is geactiveerd.
In het geval van een storing gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger
trekt
met een door PEUGEOT
gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de sensoren.
Parkeerhulp
Deze functie waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers,
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Rijden
Page 179 of 320

177
Deze functie is een parkeerhulpsysteem
voor de bestuurder die desondanks altijd
zijn aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en indien
nodig de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van
de omgeving voorafgaand aan het
manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de
bestuurder erop letten dat de ruimte vrij blijft.
Parkeersensoren achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal afstellenIn uitvoeringen uitgerust met
PEUGEOT Connect Radio, wordt
door het indrukken van deze
knop het venster Volumeafstelling
geluidssignaal geopend. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Het geluid dat uit de luidspreker komt (voor
of achter) geeft de plaats van het obstakel
ten opzichte van de auto aan de zijde van de
rijrichting van de auto (vooruit of achteruit) aan.
Parkeerhulp zijkant
Grafische weergave
De functie signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de
sensoren en de rijrichting van de auto die bepaald
wordt door de draairichting van het stuur wiel.
Aanvulling op het geluidssignaal zonder
rekening te houden met de rijrichting van het
voertuig, door segmenten op het scherm weer
te geven die de afstand aangeven tussen het
obstakel en het voertuig (wit: obstakels veraf,
oranje: obstakels in de buurt en rood: obstakels
heel dichtbij).
6
Rijden
Page 180 of 320

178
Door gebruik te maken van vier extra sensoren
aan de zijkant van de voor- en achterbumper,
registreert het systeem de positie van de vaste
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft
een signaal wanneer de obstakels de zijkant
van de auto naderen.Alleen vaste obstakels worden correct
aangegeven. Bewegende objecten,
gedetecteerd aan het begin van de
manoeuvre, kunnen per ongeluk worden
aangegeven. Bewegende objecten die
aan de zijkanten van het auto verschijnen
en niet vooraf geregistreerd zijn, worden
echter niet aangegeven.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan gedeactiveerd en
geactiveerd worden via het menu
Rijden /Auto van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact. Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsdrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak, die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een
aanhanger weergeven aan de achterzijde
van het beeld van de auto.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist en Full Park Assist bezig is
de beschikbare ruimte van een parkeerplaats
te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over het Park Assist en het
Full Park Assist .Beperkingen van de werking
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er voor dat de sensoren bij slecht
of winters weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de sensoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Rijden