Peugeot 508 2019 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: 508, Model: Peugeot 508 2019Pages: 320, PDF Size: 10.22 MB
Page 161 of 320

159
Wanneer de auto door het systeem op zijn
plaats wordt gehouden, wordt aanbevolen:
-
N
iet de portieren te openen.
-
G
een passagiers in- of uit te laten stappen.
-
N
iet de achteruitversnelling in te schakelen.
Let wanneer de auto weer wegrijdt op
eventuele voetgangers of dieren die
mogelijk niet goed gedetecteerd worden.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
In situaties waarmee het systeem niet kan
omgaan, moet de bestuurder de controle over
de auto overnemen.
Gevallen die niet door het systeem worden
gedetecteerd:
-
v
oetgangers, fietsers, dieren.
-
s
tilstaande voertuigen (file, autopech enz.), In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af.
-
k
ruisende voertuigen.
-
t
egemoetkomende voertuigen. -
B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger. Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
T
ijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
A
ls de voorruit is beschadigd ter hoogte
van de camera of als de voorbumper is
beschadigd (uitvoeringen met radar).
-
B
ij slechte weersomstandigheden (vooral bij
uitvoeringen met alleen een camera).
Wees vooral voorzichtig:
-
B
ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
- W anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
6
Rijden
Page 162 of 320

160
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen, bij sneeuw, als de
voorbumper of de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
a ls de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
r
ijden op bochtige wegen,
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera of de radar is bedekt (met
modder, ijs, sneeuw of is beslagen
e n z .) .
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
De werking van de in de voorbumper
geplaatste radar kan verstoord raken
door een opeenhoping van vuil
(stof, modder enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (sneeuw, vorst enz.).
Plak geen voor werpen op de beschermkap
van de radar.
Reinig de voorbumper regelmatig.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de detectiecamera, regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op het
dak liggen, omdat de detectiecamera erdoor
kan worden afgedekt.
Rijden
Page 163 of 320

161
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats alvorens
de voorbumper te spuiten of de lak er van bij
te werken. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar beïnvloeden.
Storing
Als de snelheidsregelaar
storingen vertoont, worden
streepjes weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreser vewiel of een
storing van de buitenste remlichten of de
remlichten van de aanhanger (bij gebruik
van een goedgekeurde trekhaak) is
gedetecteerd.
Lane Keeping System
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden
op snelwegen en autowegen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder
die desondanks altijd zijn aandacht op het verkeer
moet blijven vestigen en de snelheidslimieten en
veiligheidsafstanden in acht moet nemen.
Het systeem kan het gedrag van andere
voertuigen niet beoordelen. De bestuurder moet
daarom op elk moment weer de controle over
de auto kunnen overnemen door het stuur wiel
steeds met beide handen vast te houden en de
voeten bij het rempedaal en het gaspedaal te
houden.
De functie kan een verminderde waakzaamheid
door verslapping van de aandacht of
vermoeidheid niet compenseren. Het is raadzaam
om elke twee uur pauze te nemen.
Voorwaarden voor de
werking
- De adaptieve snelheidsregelaar met Stop &
Go-functie moet zijn ingeschakeld.
-
D
e auto moet op een rijstrook met duidelijke
markeringen aan weerszijden rijden.
-
H
et ESP-systeem moet in werkende staat zijn.
-
H
et ASR-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
-
E
r is geen aanhanger aangekoppeld.
-
E
r wordt geen noodreser vewiel gebruikt.
-
D
e auto mag niet worden blootgesteld aan
krachtige zijwaartse versnellingen.
-
D
e richtingaanwijzers mogen niet
ingeschakeld zijn.
Inschakelen/uitschakelen
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
F Druk op deze toets wanneer de adaptieve snelheidsregelaar met de Stop & Go-functie is
geactiveerd.
6
Rijden
Page 164 of 320

162
De kleur van het symbool hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:(grijze kleur)
Er wordt niet aan alle
werkingsvoorwaarden voldaan, de
werking van de functie is onderbroken.
(groene kleur)
Er wordt aan alle
werkingsvoorwaarden voldaan, het
systeem is in werking.
(oranje kleur)
Er is een storing in het systeem.
Dit wordt bevestigd door:
- H et branden van het groene lampje van de toets.
-
D
e weergave van het volgende symbool op het
instrumentenpaneel.
Als de bestuurder geen gebruik meer wil maken
van het systeem, kan dit worden gedeactiveerd
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje van de toets gaat uit en het symbool
op het instrumentenpaneel gaat uit.
Systeem in werking
De bestuurder moet het stuur wiel goed vasthouden.
Als het systeem in werking is, wordt het pictogram
groen weergegeven: het systeem bestuurt de auto
door middel van kleine stuurbewegingen en houdt
deze in de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook. De bestuurder kan de bewegingen in het stuur wiel
voelen.
Deze positie hoeft niet het midden van de rijstrook
te zijn.
De bestuurder kan de positie van de auto te allen
tijde wijzigen door aan het stuur wiel te draaien. Als
de bestuurder van mening is dat de positie van de
auto correct is, moet hij, ter wijl hij het stuur wiel met
beide handen vasthoudt, minder kracht uitoefenen
op het stuur wiel zodat het systeem de besturing kan
overnemen. De auto gaat dan niet automatisch in
het midden van de rijstrook rijden.
Pauzeren/onderbreken van
het systeem
Indien dit op basis van de
verkeersomstandigheden of de staat
van de weg nodig is, moet de bestuurder
ingrijpen door aan het stuur wiel te draaien
om het systeem tijdelijk te pauzeren.
Het systeem wordt ook gepauzeerd als
het rempedaal wordt ingetrapt om de
snelheidsregelaar te pauzeren.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder
het stuur wiel niet voldoende stevig vast
heeft, geeft het een reeks waarschuwingen
die steeds dringender worden. Als de
bestuurder niet reageert, wordt de werking
van het systeem onderbroken.
Automatisch pauzeren:
-
I
ngrijpen van het ESP-systeem,
-
L
angere tijd geen detectie van een van de
rijstrookmarkeringen. In dit geval kan het
actieve Lane Departure Warning System
de taak overnemen. Het systeem wordt
automatisch weer geactiveerd als aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan.
Door een actie van de bestuurder:
onderbreking
-
in
schakelen van de richtingaanwijzers,
-
o
verschrijden van de rijstrookmarkeringen,
-
t
e stevig vasthouden van het stuur wiel of
draaien aan het stuurwiel,
-
re
mpedaal (onderbreking tot de
snelheidsregelaar weer wordt ingeschakeld)
of gaspedaal ingetrapt (onderbreking tijdens
de periode dat het pedaal is ingetrapt).
-
pa
uzeren van de snelheidsregelaar,
-
u
itschakelen van de ASR-functie.
Nadat het systeem is onderbroken doordat
het stuur wiel te lang onvoldoende stevig
is vastgehouden, moet de bestuurder de
functie opnieuw activeren door op de toets
te drukken.
Rijden
Page 165 of 320

163
70
70
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabellen geven een beschrijving van de afhankelijk van de rijomstandigheden weergegeven
meldingen en pictogrammen. Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Lampje van
de toetsKnop van de
snelheids-
regelaar
Pictogrammen
Toelichting
UIT UIT -
Geen functie ingeschakeld.
UIT Cruise
(grijs)Snelheidsregelaar
gepauzeerd; Lane Keeping
System niet actief.
Uit Cruise
(g r o e n)Snelheidsregelaar actief;
Lane Keeping System niet
actief.
Groen Cruise
(g r o e n)Drive Assist Plus actief, werkt
normaal.
Groen Cruise
(grijs)Drive Assist Plus
onderbroken.
6
Rijden
Page 166 of 320

164
70
--
Lampje van de toetsKnop van de
snelheidsregelaarPictogrammen
Toelichting
Groen Cruise
(groen)/(grijs)Drive Assist Plus actief, er is niet voldaan aan alle voor waarden
voor het Lane Keeping System.
Groen UIT of Limiet
(grijs)Snelheidsregelaar niet actief, er is niet voldaan aan alle
voorwaarden voor het Lane Keeping System.
Groen Cruise
(groen)/(grijs)Drive Assist Plus onderbroken: snelheidsregelaar en Lane
Keeping System onderbroken.
Groen -
(o r a n j e)Storing Lane Keeping System.
Meldingen Rijsituaties
"Activeer de snelheidsregelaar om het Lane
Keeping System te gebruiken" Activering van het Lane Keeping System ter wijl de snelheidsregelaar niet actief is.
"Ongeschikte omstandigheden – Activering in stand-by"Activering van het Lane Keeping System ter wijl niet aan alle voor waarden is voldaan.
"Snelheidsregelaar en Lane Keeping System onderbroken" Onderbreking van de snelheidsregelaar en het Lane Keeping System.
"Houd uw handen op het stuur wiel"
Langdurig rijden zonder vasthouden van het stuur wiel, incorrect vasthouden van het stuur wiel of uitoefenen van onvoldoende kracht op het stuur wiel.
"Houd het stuur wiel vast" Uitschakeling van het Lane Keeping System geconstateerd of dreigt.
"Neem de controle over" Gelijktijdige uitschakeling van de snelheidsregelaar en het Lane Keeping System.
Rijden
Page 167 of 320

165
Werkingslimieten
Het Lane Keeping System kan op een
lange rechte weg met een glad wegdek
een waarschuwing geven, ook al houdt de
bestuurder het stuur wiel voldoende stevig
vast.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
-
v
erblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisseling
van schaduw en licht),
-
g
edeelte van de voorruit voor de camera vuil,
beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
-
w
egmarkeringen beschadigd, deels niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden, voegen in het
wegdek),
-
b
ij het rijden in een scherpe bocht,
-
b
ij het rijden op bochtige wegen.
Active Safety Brake
met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Het systeem:
- w aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger, voetganger of, afhankelijk van de
uitvoering, fietser,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Het systeem detecteert ook motor fietsen
en dieren, maar dieren kleiner dan 0,5
m
en voor werpen op de rijbaan worden niet
altijd gedetecteerd.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
i
ndien een noodreser vewiel is
gemonteerd,
-
b
ij het trekken van een aanhanger, met
name als deze niet is aangesloten of
als de aansluiting niet is goedgekeurd,
-
o
nder slechte weersomstandigheden.
-
b
ij het rijden op een glad wegdek (kans
op aquaplanning, sneeuw, ijzel),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een rollenbank.
Onderhoudstips
- Zorg dat de voorbumper en het gedeelte
van de voorruit voor de camera regelmatig
worden gereinigd.
-
C
ontroleer regelmatig of de ruitenwissers in
goede staat zijn.
-
Z
org er bij slecht of winters weer voor dat
de voorbumper en de voorruit niet bedekt
raken met modder, ijs of sneeuw.
Storingen
(oranje
kleur) Een storing in het systeem wordt
aangegeven door branden van
het lampje Ser vice en dit (oranje)
pictogram, in combinatie met een
waarschuwingsmelding en een
geluidssignaal.
6
Rijden
Page 168 of 320

166
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
- D istance Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
-
I
ntelligente noodremassistentie,
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera boven aan de voorruit en, afhankelijk
van de uitvoering, van een radar in de
vo o r b u m p e r. Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven. Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan uit- of ingeschakeld
worden via het menu Rijden /Auto
van het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem
wordt aangegeven door het branden
van dit verklikkerlampje, in combinatie
met de weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
Het ASR-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
Alle passagiersgordels moeten zijn
vastgemaakt.
De auto moet met een gestabiliseerde snelheid
op een weinig bochtige weg rijden. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera of de radar is bedekt met
modder, ijs, sneeuw, condensatie, enz.
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft deze melding aan dat de camera
is afgedekt: " Camera rijhulpsystemen:
beperkt zicht, zie handleiding ".
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Ver wijder modder, sneeuw enz. van de
voorbumper vooral in de buurt van de
radar.
Rijden
Page 169 of 320

167
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
A
ls de lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
-
i
ndien sneeuwkettingen gemonteerd zijn,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
g
esleepte auto, draaiende motor,
-
n
a een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld als het gebruik
van een bepaald type noodreservewiel
wordt gedetecteerd (kleinere diameter).
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat een
storing van de rempedaalschakelaar of
minimaal twee remlichten is gedetecteerd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over uw
auto bewaren zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen. Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats alvorens
de voorbumper te spuiten of de lak er van bij
te werken. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar beïnvloeden.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger, een voetganger of een fietser op de
rijstrook.
Wijzigen van de activeringsdrempel
voor de waarschuwing
Deze drempel bepaalt de manier waarop u
wordt gewaarschuwd voor een rijdende of
stilstaande voorligger, een voetganger of een
fietser op uw rijstrook.
De huidige drempel kan worden
gewijzigd via het menu Rijden /Auto
van het touchscreen. U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
"
Ver ",
- "
Normaal ",
- "
Dichtbij".
De drempel die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde kans op een aanrijding en de door
de bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met de
voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en
die van de voorligger, de weersomstandigheden,
de rijomstandigheden (in een bocht, intrappen
van pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het
meest geschikte moment wordt geactiveerd.
Niveau 1 (oranje) : waarschuwing
door middel van visuele signalen die
aangeeft dat de afstand tot de voorligger
zeer klein is. De melding " Voertuig
dichtbij" wordt weergegeven.
Niveau 2 (rood) : waarschuwing door middel
van visuele signalen en geluidssignalen die
aangeeft dat een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3 : in sommige gevallen kan een
voelbare waarschuwing in de vorm van zeer
licht remmen worden gegeven, wat de kans
op een aanrijding bevestigt.
6
Rijden
Page 170 of 320

168
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
60 km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
80
km/h wanneer een stilstaand voertuig of
een fietser wordt gedetecteerd. Als de camera en/of radar de
aanwezigheid van een voertuig, een
voetganger of een fietser hebben
bevestigd, knippert dit lampje
(gedurende ongeveer 10 seconden) als
de functie ingrijpt op het remsysteem.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem
tot stilstand wordt gebracht.
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwingen,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de frontale aanrijding
met de voorligger te voorkomen wanneer de
bestuurder niet ingrijpt. De bestuurder kan op elk gewenst moment
de controle over de auto weer overnemen
door een ferme stuurbeweging te maken
en/of het gaspedaal in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen er lichte
trillingen voelbaar zijn in het rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2
seconden geactiveerd.
-
D
e rijsnelheid moet hoger zijn dan 10 km/h
(uitvoeringen met camera en radar) of liggen
tussen 10 km/h en 85 km/h (uitvoeringen
met uitsluitend een camera) wanneer een
bewegend voertuig wordt gedetecteerd.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk:
waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
obstakel of als de activeringsdrempel
" Dichtbij" is geselecteerd.
Rijden