PEUGEOT PARTNER 2022 Instructieboekje (in Dutch)

Page 191 of 324

189
Praktische informatie
7Versneld opladen, Mode 3
Snellader (afhankelijk van de uitvoering)(versneld opladen - éénfase- of driefasen- wisselstroom (AC))


Met mode 3 en een snellader: maximale laadstroom 32 A.


Met mode 3 en een snellader (Wallbox): maximale laadstroom 32 A.
Laadkabel, Mode 3 (AC)

Identificatielabels (C ) op de laadaansluiting (zijde
auto) en op de stekker (zijde lader).
Snellader Demonteer of wijzig de lader niet;
elektrocutie- en/of brandgevaar!
Zie de gebruikershandleiding van de fabrikant
van de lader voor de bedieningsinstructies.
Snelladen, Mode 4
Openbare snellader
(snelladen - gelijkstroom (DC))


Laadkabel, Mode 4 (DC)
(geïntegreerd in de openbare snellader)


Identificatielabel (K ) op de laadaansluiting (zijde
auto).
Gebruik alleen openbare snelladers waarvan de kabel maximaal 30 meter lang is.
De tractiebatterij laden
(elektrisch)
Laad de auto op door deze op een stopcontact (een
normaal stopcontact of een aansluiting voor versneld
opladen) of op een openbare snellader (snelladen)
aan te sluiten.

Page 192 of 324

190
Praktische informatie
Om de tractiebatterij volledig op te laden moet u de
gewenste laadprocedure zonder onderbrekingen
volgen tot de procedure automatisch wordt
beëindigd. Het laden kan meteen worden uitgevoerd
of op een later tijdstip (behalve bij een openbare
snellader, Mode 4).
U kunt het laden via een normaal stopcontact of
het versneld opladen op elk moment stoppen door
de auto te ontgrendelen en de laadstekker los te
koppelen. Zie voor het snelladen de openbare
snellader.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de laadweergaven op het instrumentenpaneel
en het touchscreen.
U kunt de voortgang van het laden ook in de gaten houden met de MYPEUGEOT
APP-app.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand te bedienen
functies.
Uit veiligheidsoverwegingen start de motor niet als de laadkabel is aangesloten op de
laadaansluiting van de auto. Er wordt een
waarschuwing op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator in de motorruimte gaat tijdens
het laden aan om de geïntegreerde lader en de
tractiebatterij te koelen.
Laag laadniveau / Rijden Wanneer de auto rijdt terwijl het laadniveau
van de tractiebatterij te laag is, kan de auto
stilvallen, met ongevallen of ernstig letsel tot
gevolg. Zorg er ALTIJD voor dat de tractiebatterij
voldoende is opgeladen.
Laag laadniveau / Parkeren Als de buitentemperatuur lager dan 0
graden is, raden wij u aan om de auto niet enkele
uren met een laag laadniveau (minder dan 20%)
buiten te parkeren.
Auto langer dan 1 maand in opslag Wanneer de auto langere tijd niet wordt
gebruikt (langer dan 4 weken) zonder de
mogelijkheid om op te laden bij het starten, zorgt
de zelfontlading dat de auto niet kan worden
gestart als het laadniveau van de tractiebatterij
laag of zeer laag is, vooral bij temperaturen onder
nul. Zorgt er ALTIJD voor dat de tractiebatterij
20% tot 40% is opgeladen als u de auto enkele
weken niet gaat gebruiken.
Sluit de laadkabel niet aan.
Zorg dat de auto altijd gestald staat bij een
temperatuur tussen -10 °C en 30 °C (wanneer u
de auto op een plek met extreme temperaturen
stalt, kan de tractiebatterij beschadigd raken).
Koppel de kabel los van de plusklem (+) van de
12V-accu in de motorruimte.
Sluit ongeveer elke 3 maanden een
12V-acculader aan op de plus- (+) en
minklemmen (-) van de 12V-accu om deze accu
op te laden en de accu op bedrijfsspanning te
houden.
Voorzorgsmaatregelen
Onze elektrische voertuigen zijn ontwikkeld in
overeenstemming met de aanbevelingen voor
maximale limieten voor elektromagnetische velden,
zoals uitgegeven door de International Commission
on Non-Ionizing Radiation Protection
(ICNIRP -
Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare
apparaten
Vraag uw arts welke voorzorgsmaatregelen u moet nemen of vraag de fabrikant van uw
elektrische medische apparaat of de werking ervan
kan worden gegarandeerd in een omgeving die
voldoet aan de ICNIRP-aanbevelingen.
Bij twijfel Laden via een normaal stopcontact of
versneld opladen: blijf niet in of in de buurt van
het voertuig, of in de buurt van de laadkabel of de
lader, zelfs niet voor korte tijd.
Snelladen: gebruik het systeem niet zelf en komt
niet in de buurt van openbare snelladers. Verlaat
het gebied en vraag iemand anders om het
voertuig op te laden.

Page 193 of 324

191
Praktische informatie
7Voor laden via een normaal stopcontact
of versneld laden
Voorafgaand aan het ladenAfhankelijk van de situatie:


Laat een elektricien controleren of de

elektrische installatie voldoet aan de geldende
normen en geschikt is voor het opladen van de
auto.


Laat een voor de auto geschikt specifiek

stopcontact of een voor de auto geschikte lader
voor versneld laden (wallbox) monteren door een
professionele elektricien.
Gebruik bij voorkeur de laadkabel die als
accessoire verkrijgbaar is.
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Tijdens het laden Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden
geopend en de laadstekker niet wordt verwijderd,
wordt de auto na 30 seconden weer vergrendeld
en wordt het laden voortgezet.
Voer nooit werkzaamheden uit onder de
motorkap:


Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs

1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op
brandwonden!


De ventilator kan op elk moment inschakelen -

kans op snijwonden of verstikking!
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact
zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de
kabel nat wordt of in water terechtkomt!
Voor snelladen
Voorafgaand aan het laden Controleer of het openbare snellaadstation
en de laadkabel geschikt zijn voor uw auto.
Bij buitentemperaturen lager dan:


0 °C: het laden kan langer duren.



-20 °C: laden is mogelijk, maar het kan nog

langer duren (de accu moet eerst worden
opgewarmd).
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.
Aansluiten
► Controleer of de transmissie in stand P staat
voordat u begint met laden, anders is het laden niet
mogelijk.


Open de laadklep door op de drukknop te

drukken en controleer of er geen vuil aanwezig is op
de laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2



► Sluit de laadkabel aan de kant van de
regeleenheid aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje
POWER branden.


V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.


Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Als het laden start, gaan de groene controlelampjes


CHARGE in de klep en daarna op de regeleenheid
knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Wanneer het laden is voltooid en de laadkabel nog is aangesloten, wordt het
laadniveau op het instrumentenpaneel ongeveer

Page 194 of 324

192
Praktische informatie
20 seconden weergegeven wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Versneld opladen, Mode 3

► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).

V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.


Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Het laden is gestart als het controlelampje voor het


laden in de klep groen knippert.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Snelladen, Mode 4

► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het
kapje van het onderste deel van de stekker. ►

V
olg de gebruiksinstructies van de openbare
snellader en sluit de kabel van de openbare
snellader aan op de aansluiting van de auto.
Als het laden start, gaat het groene controlelampje
voor het laden in de klep knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Geprogrammeerd laden
Instellingen
Bij een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde
werkplaats, bij een audiosysteem met
touchscreen en BLUETOOTH
Standaard is de starttijd voor geprogrammeerd laden
ingesteld op middernacht (tijd van de auto).
U kunt de starttijd voor geprogrammeerd laden
aanpassen.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Op een smartphone of tablet
U kunt het geprogrammeerd laden ook altijd instellen met de app MYPEUGEOT APP.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
In de auto, met PEUGEOT Connect Nav
► Selecteer de pagina Laden in het menu
Energie van het touchscreen.


Stel de begintijd voor het laden in.
► Druk op OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
Inschakelen
Geprogrammeerd laden is alleen mogelijk met Mode 2 en 3.


Na het instellen van het geprogrammeerd laden

sluit u uw auto aan op de gewenste laadapparatuur.


► Druk binnen een minuut op deze toets in de klep
om het systeem te activeren (bevestigd door een
blauw controlelampje voor het laden).


V
ergrendel de auto.
Loskoppelen

Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:

Als de auto is ontgrendeld, moet u deze

vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.

Page 195 of 324

193
Praktische informatie
7► Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
Het rode controlelampje in de klep gaat uit om aan
te geven dat de laadstekker is ontgrendeld.


In Mode 2 en 3 moet u de laadstekker binnen
30
seconden verwijderen.


Het vergrendelen van de laadstekker is gekoppeld aan het vergrendelen van de
laadruimte. Zie het betreffende hoofdstuk meer
informatie over de Compleet of selectief
vergrendelen.
Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling van de portieren geactiveerd twee keer op de
ontgrendelknop om de laadstekker los te
koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene controlelampje voor het laden in de
klep na ongeveer 2 minuten uit.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de klep
permanent branden.


Plaats de beschermkap terug op de laadstekker

en sluit de laadklep.
► Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het stopcontact.
Versneld laden, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de laadregeleenheid en door het permanent
branden van het groene controlelampje in de klep.


Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de

laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door
de lader en door het permanent branden van het
groene controlelampje in de klep.
► U kunt het laden ook onderbreken door
op deze toets in de klep te drukken (alleen bij
Mode 4).


Hang de laadstekker aan de lader
.


Afhankelijk van de uitvoering moet u de

beschermkap terug op het onderste gedeelte
plaatsen en de laadklep sluiten.
Wanneer de laadstekker wordt losgekoppeld, verschijnt er een melding op
het instrumentenpaneel dat het laden is voltooid,
ook al was de laadstekker losgekoppeld voordat
de auto volledig is opgeladen.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer
30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:


Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5

minuten te kunnen gebruiken.


Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30

minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.

Page 196 of 324

194
Praktische informatie
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit
toelaat.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van
de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien van
een sneeuwketting.
Neem de geldende wetgeving in uw land in acht met betrekking tot het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor
het type velg van uw auto:
Oorspronkelijke
bandenmaat Afmetingen schakel:
(mm)
195/65 R15 9
205/60 R16
205/55 R17
215/65 R16
215/60 R17 Bandenmaat niet
geschikt voor
sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg
op een vlakke ondergrond stil.


T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.


Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de

aanwijzingen van de fabrikant.


Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid

van maximaal 50
km/h rijden.


Zet de auto stil en controleer of de

sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de
auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als
de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan
of geen enkel deel van de kettingen of
bevestigingen de velg raakt.
Sneeuwscherm
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Deze afneembare voorziening voorkomt
opeenhoping van sneeuw rond de koelventilator van
de radiateur.

Page 197 of 324

195
Praktische informatie
7

Bij problemen met monteren / verwijderen
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor is uitgeschakeld en de koelventilator is
gestopt.
Het is belangrijk dat u ze verwijdert bij: – een buitentemperatuur hoger dan 10 °C.


het trekken van een aanhanger
.


een snelheid hoger dan 120
km/h.
Bevestigen

► Houd het rooster voor de ondergrille van de
bumper.


Plaats eerst de bevestigingsbeugels aan de

boven- en zijkant in de bumper.


Kantel het rooster naar beneden om het onderste

deel van het rooster in de bumper vast te zetten.


Controleer of de eenheid goed is bevestigd door

op de hoeken ervan te drukken.
Verwijderen

► Steek uw vinger in de uitsparing in het bovenste
gedeelte van het rooster.


T
rek het rooster naar u toe om het los te maken.
Trekhaak
Afhankelijk van de uitvoering is de auto voorzien van de noodzakelijke uitrusting
voor montage van een trekhaak.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats voor het monteren
van een trekhaak.
Verdeling van de lading


V

erdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig,
plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de

Page 198 of 324

196
Praktische informatie
as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te
overschrijden.
Door lagere luchtdichtheid nemen de prestaties van
de motor af als men op grotere hoogte boven de
zeespiegel komt. Trek daarom voor elke 1000 m
hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af.
Gebruik een trekhaak en de betreffende bedrading die door PEUGEOT zijn
goedgekeurd. Laat de trekhaak door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats monteren.
Als de trekhaak niet door een PEUGEOT-dealer
wordt gemonteerd, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant worden
uitgevoerd.
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer er een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het rijden met een aanhanger en
de functie Aanhangerstabiliteitscontrole.
Houd u aan het maximale aanhangergewicht dat op het
kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in het deel Technische
gegevens van dit boekje wordt vermeld.
Wanneer u accessoires aan de trekhaak bevestigt (zoals een fietsendrager of
bagageplateau):


Houd u aan de maximaal toegestane

kogeldruk.


V

ervoer niet meer dan 4 gewone fietsen of 2
elektrische fietsen.
Wanneer u fietsen op een fietsendrager op een
trekhaak laadt, plaats dan de zwaarste fietsen
het dichtst bij de auto.
Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.
ElektromotorEen elektrische auto kan met een trekhaak
worden uitgerust.
U kunt dus een aanhanger of caravan met een
dergelijke auto trekken.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats voor meer
informatie en voor het aanschaffen van een
geschikte trekhaak.
Overbelastingsindicator

De overbelastingsindicator is een rijhulpmiddel.
Het systeem informeert u wanneer het maximaal
toegestane gewicht is overschreden; het kan gaan
om het maximaal toelaatbaar voertuiggewicht of het
maximaal toelaatbaar asgewicht (voor en achter).
De bestuurder blijft onder alle omstandigheden verantwoordelijk voor de
auto.
Zelfs wanneer u het gewicht van de lading van de auto juist berekent, kan elke factor
waardoor dit gewicht na de meting verandert
(bestuurder / extra passagiers gaan zitten of
extra brandstof tanken) ervoor zorgen dat de
auto overbelast is.


De belading omvat het gewicht van de voorwerpen in de laadruimte (inclusief in de
laadruimte bevestigde voorwerpen zoals
planken), maar ook het gewicht van alle
personen in de auto, van de hoeveelheid
brandstof (afhankelijk van de uitvoering) en van
de verschillende uitrustingselementen van de
auto.
Voor optimale prestaties moet de auto
worden geparkeerd en geladen op een

Page 199 of 324

197
Praktische informatie
7vlakke ondergrond (vermijd de volgende
omstandigheden: parkeren op een helling of
gedeeltelijk op een stoeprand).
Het aankoppelen van een aanhanger aan uw auto kan de werking van het systeem
beïnvloeden.
Werking
Het gewicht in uw auto wordt gemeten:
► W anneer de motor start, automatisch.


ON► Als de auto stilstaat door op deze toets in
de laadruimte te drukken. Het systeem is
dan 5 minuten actief.
Weergave van de meting in de laadruimte
ON
Als het gewicht in de auto bijna bij het maximaal
toegestane gewicht ligt, gaan de controlelampjes
in deze toetsen branden.

ON
Als het gewicht in de auto het maximaal
toegestane gewicht overschrijdt, gaan de
controlelampjes in deze toetsen branden.
Weergave van de meting op het
instrumentenpaneel
Als het gewicht in de auto het maximaal toegestane gewicht overschrijdt, gaat dit
controlelampje branden.
Storing
Weergave van een storing van het systeem in
de laadruimte
Wanneer de lading is berekend, gaan de lampjes
van de 3 toetsen ongeveer 3 seconden tegelijkertijd
knipperen en gaan daarna uit.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Informatie op het instrumentenpaneel
Deze waarschuwingslampjes gaan branden in
combinatie met een melding.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Allesdragers / Imperiaal
Adviezen Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere
zijwindgevoeligheid en de stabiliteit van de auto
kan door de belading worden beïnvloed.
Controleer regelmatig de stevigheid en
bevestiging van de allesdragers of imperiaal, op
zijn minst voorafgaand aan elke reis.
Verwijder de allesdragers zodra deze niet meer
nodig zijn.
Bij het beladen van de dakdragers (niet hoger dan 40 cm) mogen de volgende
gewichten niet worden overschreden:


Dakdragers op dakrails:
80 kg.


T

wee op het dak geschroefde dakdragers:
100

kg.


Drie met bouten op het dak bevestigde

dakdragers: 150
kg.


Een aluminium imperiaal:
120 kg.


Een stalen imperiaal:
115 kg.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan
40

cm aan de rijomstandigheden aan om
schade aan de dakdragers of de imperiaal en de
bevestigingspunten in het dak te voorkomen.

Page 200 of 324

198
Praktische informatie
Kijk de landelijke wetgeving na met betrekking
tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn
dan de auto.


Bij het beladen van het dak van een model met 7 zitplaatsen (niet hoger dan 40 cm)
mogen de volgende waarden niet worden
overschreden:


Drie met bouten op het dak bevestigde

dakdragers: 100
kg.


Een aluminium imperiaal:
70 kg.


Een stalen imperiaal:
65 kg.
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde allesdragers en
imperiaals te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in
de handleiding die met de allesdragers en
imperiaals is meegeleverd.


Gebruik bij het monteren van allesdragers of een
imperiaal de hiervoor bestemde bevestigingspunten:


V
erwijder de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van de auto.


Breng de bevestigingspunten van de

allesdragers aan en vergrendel ze één voor één op
het dak.


Controleer of de allesdragers of de imperiaal

goed zijn bevestigd (door eraan te schudden).
De allesdragers kunnen voor elk paar
bevestigingspunten worden afgesteld.
Onder de motorkap
Stop & Start Voordat u werkzaamheden onder de
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten
om te voorkomen dat de motor automatisch weer
wordt gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans
op verstikking en ernstig letsel!
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het
voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik
de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de propeller van de ventilator kunnen
komen!
Openen
► Open het portier linksvoor.

Page:   < prev 1-10 ... 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 ... 330 next >