PEUGEOT PARTNER 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: PARTNER, Model: PEUGEOT PARTNER 2022Pages: 324, PDF Size: 9.52 MB
Page 171 of 324

169
Rijden
6Uitschakelen / inschakelen
Zonder touchscreen
â–º U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu
Rijverlichting/ Auto
van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is om de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Park Assist.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de
hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, dan gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Achteruitrijcamera
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Bij ingeschakeld contact maakt dit systeem gebruik
van een camera, ter hoogte van het derde remlicht,
om beelden van de omgeving achter de auto op het
scherm weer te geven (bij een gesloten bestelwagen
of een bestelwagen met volledige scheidingswand).
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden op het scherm
weergegeven. Het scherm wordt zwart wanneer
de versnellingsbak in de neutraalstand of in een
versnelling vooruit wordt gezet.
De blauwe lijnen (1 ) geven de rijrichting van de auto
weer (de afstand tussen de lijnen komt overeen met
de breedte van uw auto inclusief de buitenspiegels).
Page 172 of 324

170
Rijden
De rode lijn (2) geeft een afstand van 30 cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene lijnen (3 ) geven een afstand van circa
1 en 2 meter achter de achterbumper van uw auto
weer.
De turquoise gebogen lijnen (4 ) geven de maximale
draaicirkel weer.
Sommige voorwerpen zijn wellicht niet zichtbaar voor de camera.
Sommige auto's kunnen moeilijk zichtbaar zijn (donkere kleuren, verlichting uit) als de
helderheid van het scherm is verlaagd door de
dimfunctie van de verlichting van de auto.
De beeldkwaliteit kan worden beïnvloed door de omgeving, de omstandigheden
buiten (regen, vuil, stof), de manier van rijden en
de lichtomstandigheden (bijvoorbeeld 's nacht of
bij verblindend zonlicht).
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens parkeermanoeuvres en het wisselen van
rijstrook is het belangrijk om met behulp van de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten te houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
Werkingslimieten
In de volgende situaties wordt de werking van het
systeem mogelijk tijdelijk onderbroken of wordt het
systeem uitgeschakeldt:
–
Montage van een fietsendrager op de achterklep
of achterdeur (afhankelijk van de uitvoering).
–
Aankoppelen van een aanhanger
.
–
Rijden met een geopend portier of geopende
deur.
Let op: de camera mag niet afgedekt zijn (door een sticker, een fietsendrager, enz.).
Het gezichtsveld van de camera is afhankelijk van de belading van de auto.
Onderhoudstips
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de camera
niet met modder, ijs of sneeuw bedekt raakt.
Controleer regelmatig of de lens van de camera
schoon is.
Reinig de camera indien nodig met een zachte en
droge doek.
Wanneer u de auto wast met een hogedrukspuit,
moet u de spuit op minimaal 30 cm van de camera
houden.
Surround Rear Vision
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Beperk de dode hoek aan passagierszijde zo veel
mogelijk en zorg voor goed zicht op de zijkant
en achterzijde van de auto door met het contact
ingeschakeld dit systeem te gebruiken; dit systeem
gebruikt twee camera’s waarvan beelden uit de
nabije omgeving van de auto op het scherm worden
weergegeven (bij gesloten bestelwagens en
bestelwagens met een volledige scheidingswand).
Dit systeem heeft drie subfuncties:
Page 173 of 324

171
Rijden
6
– Beeld zijkant aan passagierszijde: toont het
gebied aan de passagierszijde van de auto.
De oranje lijn (1 ) geeft een afstand van 5
m weer
vanaf de achterbumper.
– Bewakingsbeeld achter : laat een lang gebied
achter de auto zien.
De oranje lijn (1 ) geeft een afstand van 5
m weer
vanaf de achterbumper.
– Visuele ondersteuning bij achteruit rijden:
toont het gebied vlak bij de achterzijde van de auto.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van uw auto,
inclusief buitenspiegels, weer.
De rode lijn (2 ) geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee groene lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
De blauwe gebogen lijnen (5 ) verschijnen achter
elkaar; deze zijn gebaseerd op de stand van het
stuurwiel en geven de draaicirkel van uw auto weer.
De oranje stippellijnen (6 ) geven de ruimten weer die
nodig zijn voor het openen van de achterdeuren.
Kijk tijdens het rijden en het manoeuvreren regelmatig in de buitenspiegels.
Sommige voorwerpen zijn wellicht niet zichtbaar voor de camera achter.
Sommige auto's kunnen moeilijk zichtbaar zijn (donkere kleuren, verlichting uit) als de
helderheid van het scherm is verlaagd door de
dimfunctie van de verlichting van de auto.
De beeldkwaliteit kan worden beïnvloed door de omgeving, de omstandigheden
buiten (regen, vuil, stof), de manier van rijden en
de lichtomstandigheden (bijvoorbeeld 's nacht of
bij verblindend zonlicht).
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens parkeermanoeuvres en het wisselen van
rijstrook is het belangrijk om met behulp van de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten te houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het contact
wordt aangezet.
Page 174 of 324

172
Rijden
Het gezichtsveld van de camera achter ( bewakingsbeeld achter en visuele hulp
bij achteruitrijden) kan variëren afhankelijk van
de belading van de auto.
Als de achterdeur wordt geopend tijdens de weergave van het bewakingsbeeld achter
of de visuele hulp bij achteruitrijden terwijl er
eenversnelling vooruit of achteruit is
ingeschakeld, dan wordt het scherm grijs.
Als het voorpassagiersportier wordt geopend
tijdens de weergave van het beeld van de
zijkant aan passagierszijde terwijl er een
versnelling vooruit of achteruit is ingeschakeld,
dan wordt het scherm grijs.
Wanneer een aanhanger is aangekoppeld en de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, dan werkt de visuele hulp bij
achteruitrijden niet meer totdat de aanhanger is
losgekoppeld. Het bewakingsbeeld achter
wordt de standaardweergave.
Neem contact op met een PEUGEOT- dealer, als er in het systeem een storing
optreedt, om veiligheidsproblemen te voorkomen.
Visiopark 1
â–º Druk met ingeschakeld contact op toets 2 om het
scherm in of uit te schakelen.
Er wordt een melding weergegeven.
â–º
Let goed op deze melding en bevestig de
melding met toets 1 , wat overeenkomt met
" Bevestigen".
Het scherm wordt ingeschakeld.
â–º
Druk met draaiende motor op toets
2 om het
scherm in of uit te schakelen.
De functie wordt automatisch onderbroken (het scherm wordt grijs) als de
achteruitversnelling is ingeschakeld en de
snelheid hoger wordt dan 15
km/h.
De functie wordt weer ingeschakeld wanneer de
auto met een snelheid rijdt die lager is dan deze
drempelwaarde.
Werking
â–º In de neutraalstand wordt het bewakingsbeeld
achter standaard weergegeven.
â–º
W
anneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de visuele hulp bij
achteruitrijden op het scherm weergegeven (zelfs
als het scherm is uitgeschakeld).
â–º Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar of op
de desbetreffende toets onder het scherm om het
weergegeven beeld te wijzigen.
De reconstructie van de omgeving wordt alleen uitgevoerd bij het bewakingsbeeld
achter en bij het beeld van de zijkant aan
passagierszijde.
Werkingslimieten
In de volgende situaties kan de werking van het
systeem worden onderbroken of kan het systeem
worden uitgeschakeld:
–
Montage van een fietsendrager op de achterklep
of achterdeur (afhankelijk van de uitvoering).
–
Aankoppelen van een aanhanger
.
–
Rijden met een geopend portier of geopende
deur.
Let op: de camera's mogen niet afgedekt zijn (door een sticker, een fietsendrager,
enz.).
Page 175 of 324

173
Rijden
6Het gezichtsveld van de camera achter ( bewakingsbeeld achter en visuele hulp
bij achteruitrijden) kan variëren afhankelijk van
de belading van de auto.
Als de achterdeur wordt geopend tijdens de weergave van het bewakingsbeeld achter
of de visuele hulp bij achteruitrijden terwijl er
eenversnelling vooruit of achteruit is
ingeschakeld, dan wordt het scherm grijs.
Als het voorpassagiersportier wordt geopend
tijdens de weergave van het beeld van de
zijkant aan passagierszijde terwijl er een
versnelling vooruit of achteruit is ingeschakeld,
dan wordt het scherm grijs.
Wanneer een aanhanger is aangekoppeld en de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, dan werkt de visuele hulp bij
achteruitrijden niet meer totdat de aanhanger is
losgekoppeld. Het bewakingsbeeld achter
wordt de standaardweergave.
Neem contact op met een PEUGEOT- dealer, als er in het systeem een storing
optreedt, om veiligheidsproblemen te voorkomen.
Visiopark 1
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van
de directe omgeving van de auto op het touchscreen
weer met behulp van een camera aan de achterzijde
van de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s) wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
–
Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Page 176 of 324

174
Rijden
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door de
achteruitversnelling in te schakelen en niet harder
dan 10
km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Page 177 of 324

175
Rijden
6De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Park Assist
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert
een parkeerplek en stuurt vervolgens in de
betreffende richting om op deze plek te parkeren,
terwijl de bestuurder de rijrichting bepaalt, schakelt,
accelereert en remt.
Het systeem zorgt dat Visiopark 1 automatisch
wordt weergegeven en dat de parkeerhulp wordt
ingeschakeld zodat de bestuurder de manoeuvre in
de gaten kan houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken en
berekent de afstand tot obstakels met behulp van
ultrasone sensoren in de voor- en achterbumpers
van de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
â–º Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of
lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/ Rijverlichting van het touchscreen
worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking-systeem
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten
kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Page 178 of 324

176
Rijden
Selecteren van het type manoeuvre
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op
het touchscreen weergegeven: standaard is dit de
pagina "Inparkeren" als de auto na het aanzetten
van het contact heeft gereden, zo niet dan wordt de
pagina "Uitparkeren" weergegeven.
â–º
Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre
om het zoeken naar een parkeerplek in te
schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst
moment worden gewijzigd, ook wanneer er naar een
beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Dit controlelampje gaat branden om de selectie te bevestigen.
Zoeken naar een parkeerplek
â–º Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50
tot 1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw
auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30
km/h
tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt bij hogere
snelheden gestopt. De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de auto harder dan 50
km/h rijdt.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte van de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte
van uw auto plus 0,70 m.
Als de parkeerhulp via het menu Rijverlichting / Auto van het touchscreen is
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt
geactiveerd.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek
vindt, wordt er "OK" op de parkeerweergave
getoond in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
â–º Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te brengen:
" Stop de auto" wordt samen met "STOP" en een
geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
â–º
V
olg de instructies om de manoeuvre voor te
bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven met
de melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door deze melding:
" Stuurwiel loslaten, achteruitrijden".
De functie Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de
gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de richting bij
het manoeuvreren als de auto parallel wordt
in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een
parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling".
"Vooruit".
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Page 179 of 324

177
Rijden
6Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood)
(de pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto weer moet overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres worden
met de volgende symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel
snel rond: houd daarom het stuurwiel niet
tegen en steek uw handen niet tussen de spaken
van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het
draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde
kleding, sjaal, das enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om continu het verkeer in de gaten te houden,
vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen
voorwerpen of personen in de baan van de auto
aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het touchscreen kunnen door het terrein worden
vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)licht
kan het beeld donkerder en met minder contrast
worden weergegeven. De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de bestuurder
zelf of automatisch door het systeem.
Onderbreking door de bestuurder:
–
door de controle over de auto weer over te
nemen.
–
door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de
tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.
–
door de veiligheidsgordel van de bestuurder los
te maken.
–
door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:
–
De snelheidslimiet wordt overschreden: 7
km/h
tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5 km/h bij
het uitparkeren.
–
De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.
–
Een van de portieren of de bagageruimte wordt
geopend.
–
De motor slaat af.
–
Bij een storing in het systeem.
–
Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren
en na 7 manoeuvres bij haaks inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt de functie automatisch uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, samen met de melding "Manoeuvre
geannuleerd" op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de controle
over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit controlelampje gaat uit en
de functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Einde van de in- of uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
" Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld,
gaat dit controlelampje uit en klinkt er een
geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder
de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden
met beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een
greppel enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat
de breedte van de rijstrook onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren
van parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen
die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd
worden door obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
draadhekken enz.) zijn.
Page 180 of 324

178
Rijden
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel),
kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te laag
is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten
het PEUGEOT-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto
zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het controlelampje kort en klinkt er een
geluidssignaal om een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het controlelampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het systeem
(dit waarschuwingslampje gaat branden), dan wordt
de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op
het instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Zet de auto stil. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.