Seat Ateca 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 181 of 348

RijdenStapMotor uitzetten met de startknop
››› pag. 176.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde
versnellingsbak de 1e versnelling of de achter-
uitversnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit terwijl de wagen in be-
wegin g i

s. Dit kan leiden tot verlies van con-
trole over de wagen, ongeval en ernstige let-
sels.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werking a
ls het contact is uitgeschakeld.
● De rembekrachtiger werkt niet bij uitge-
schak
elde motor. Daarom moet u bij uitge-
schakelde motor het rempedaal krachtiger in-
trappen om de wagen tot stilstand te bren-
gen.
● De stuurbekrachtiging werkt niet bij uitge-
schak
elde motor. Wanneer de motor is afge-
zet, heeft u meer kracht nodig om te sturen.
● Als het contact wordt uitgeschakeld, kan de
stuurko
lomvergrendeling geactiveerd worden
waardoor u geen controle meer hebt over de
wagen. VOORZICHTIG
Als de motor veel belast wordt gedurende
lang er

e tijd, kan hij na het uitschakelen over-
verhit raken. Om motorschade te vermijden,
laat u hem na het uitzetten stationair draaien
gedurende ca. 2 minuten in neutrale stand. Let op
Na het uitzetten van de motor kan de koel-
luchtv enti

lator nog enkele minuten blijven
werken in de motorruimte, zelfs met uitge-
schakeld contact. De koelluchtventilator gaat
automatisch uit. Functie "My Beat"
Voor wagens met comfortsleutel is er de func-
tie "My B
e

at". Deze functie biedt een bijko-
mende indicatie van het startsysteem van de
wagen.
Bij toegang tot de wagen, bijv. door het ope-
nen van de portieren met de afstandsbedie-
ning, knippert de knop START ENGINE STOP on
t e w
ijzen op de o

vereenkomstige toets van
het startsysteem.
Bij het in-/uitschakelen van het contact gaat
het licht van de knop START ENGINE STOP knip-
per en. Bij uit
ge

schakeld contact stopt de
knop START ENGINE STOP na enkele seconden
met knip
peren en g

aat hij uit.
Wanneer de motor is gestart, blijft het licht
van de knop START ENGINE STOP vast branden
om aan t e g
even d

at de motor draait. Wordt
de motor stopgezet met de knop START ENGINE STOP , dan gaat die opnieuw
knip per
en. In w
ag
ens
met star
t-stopsysteem biedt de
functie "My Beat" ook bijkomende informa-
tie:
● Wanneer de motor wordt afgezet tijdens de
Stop-fase, b
lijft het licht van de toets
START ENGINE STOP vast branden, want hoewel
de mot or uit
is

blijft het start-stopsysteem ac-
tief.
● Kan de motor niet opnieuw worden gestart
met het st
art-stopsysteem, ››› pag. 199, en
moet hij handmatig worden gestart, dan zal
de knop START ENGINE STOP knipperen om deze
s it
uatie aan t e g

even.
Remmen en parkeren Elektronis
che parkeerrem Afb. 165
Onder in de middenconsole: toets
v an de el ektr
oni

sche parkeerrem. » 179
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 182 of 348

Bedienen
De elektronische parkeerrem vervangt de
h andr
em.
El ektr
onische parkeerrem inschakelen
De elektronische parkeerrem kan wanneer de
wagen stilstaat altijd worden ingeschakeld,
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Schakel ze altijd in wanneer u de wagen ver-
laat of parkeert.
● Trek aan de toets  ››› afb
. 165 en houd
hem in deze stand.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contro
lelampje van de toets ››› afb. 165
(pijl) en het rode  controlelampje op het
scherm van het instrumentenpaneel gaan
branden.
● Toets weer loslaten.
Elektronis
che parkeerrem uitschakelen
● Contact inschakelen.
● Druk op toets  ››› afb
. 165. Trap tegelijk
het rempedaal krachtig in of, wanneer de mo-
tor draait, trap het gaspedaal licht in.
● Het controlelampje van de toets ››› afb
. 165
(pijl) en het rode  controlelampje van het
scherm van het instrumentenpaneel gaan uit.
Elektronische parkeerrem bij starten auto-
matisch uitschakelen
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld wanneer u begint te rij- den indien bij gesloten bestuurdersportier en
vast

gegespte veiligheidsgordel van de be-
stuurder eender welke van de volgende situ-
aties zich voordoet:
● Bij wagens met automatische versnellings-
bak: een rijst
and wordt ingeschakeld of er
wordt veranderd naar een andere rijstand, en
het gaspedaal wordt licht ingetrapt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsb
ak: het koppelingspedaal wordt hele-
maal ingetrapt voordat men begint te rijden
en het gaspedaal wordt licht ingetrapt.
● Om bepaalde manoeuvres makkelijker te
kunnen uitv
oeren, zijn er uitzonderingen die
het automatisch uitschakelen van de parkeer-
rem toelaten zonder dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder is vastgegespt.
U kunt vermijden dat de parkeerrem automa-
tisch wordt uitgeschakeld door de toets 
››› afb. 165 ononderbroken naar boven te
trekken wanneer u begint te rijden.
De elektronische parkeerrem wordt niet uit-
geschakeld zolang u de toets  niet loslaat.
Op die manier kunt u makkelijker wegrijden
wanneer u een aanzienlijk gewicht sleept
››› pag. 271. Elektronische parkeerrem automatisch in-
schak

elen wanneer u de wagen op verkeerde
wijze verlaat
In wagens met automatische versnellingsbak
wordt de elektronische parkeerrem automa-
tisch ingeschakeld wanneer u de wagen op
verkeerde wijze verlaat indien:
● De keuzehendel zich in stand D/S of R be-
vindt
of in Tiptronic-schakelweg.
● EN: de wagen stilstaat.
● EN: het be

stuurdersportier geopend is.
Noodst
opfunctie
Gebruik de noodstopfunctie enkel indien u
de wagen niet tot stilstand kunt brengen met
het rempedaal ››› .
● Trek aan de toets  › ›

afb
. 165 en houd
hem in deze stand om de wagen krachtig te
remmen. Tegelijkertijd klinkt er een waar-
schuwingssignaal.
● U kunt het remmen onderbreken door de
toets  lo

s te laten of te accelereren. ATTENTIE
Indien de elektronische parkeerrem op ver-
keerde w ijz

e wordt gebruikt, kunnen ongeval-
len en ernstige letsels het gevolg zijn.
● Gebruik de elektronische parkeerrem nooit
om de wagen te r
emmen, tenzij het om een180

Page 183 of 348

Rijden
noodgeval gaat. De remafstand kan aanzien-
lijk grot
er
zijn, aangezien in bepaalde om-
standigheden enkel de achterwielen worden
geremd. Gebruik altijd het rempedaal.
● Geef nooit gas vanuit de motorruimte wan-
neer een rijstand i
s gekozen of versnelling is
ingeschakeld en de motor draait. De wagen
kan zich verplaatsen zelfs als de elektroni-
sche parkeerrem ingeschakeld is. VOORZICHTIG
Om te vermijden dat de wagen onbedoeld be-
w eeg t

bij het parkeren, schakelt u eerst de
elektronische parkeerrem in en daarna haalt
u uw voet van het rempedaal. Let op
● Als u in w

agens met schakelbak het koppe-
lingspedaal loslaat en tegelijkertijd gas
geeft, wordt de elektronische parkeerrem au-
tomatisch uitgeschakeld.
● Als de wagenaccu leeg is, kan de elektroni-
sche park
eerrem niet uitgeschakeld worden.
Gebruik de starthulp ›››
 pag. 60.
● Tijdens het in- of uitschakelen van de elek-
tronisc
he parkeerrem kunnen geluiden te ho-
ren zijn.
● Het systeem voert af en toe automatische
en hoorbare te
sts uit in de geparkeerde wa-
gen indien de elektronische parkeerrem al
enige tijd niet meer is gebruikt. Parkeren
Bij het parkeren moet altijd de elektronische
parkeerr
em in

geschakeld zijn.
Let op het volgende wanneer u de wagen par-
keert:
– Wagen met het rempedaal in stilstand hou-
den.
– Elektronische parkeerrem inschakelen.
– Schakel de 1e versnelling in.
– Motor uitschakelen en de contactsleutel uit
het cont acts

lot trekken. Het stuurwiel licht
draaien, om het stuurslot te vergrendelen.
– Nooit wagensleutels in de auto achterlaten.
Aanvul
lende aanwijzingen voor het parkeren
op hellingen:
Het stuurwiel zo draaien dat de wagen tegen
de stoeprand rolt als de wagen in beweging
zou komen.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
afw
aarts staat, de voorwielen naar rechts
draaien zodat ze naar de stoeprand zijn ge-
keerd.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
opw
aarts staat, de voorwielen naar links
draaien zodat ze van de stoeprand af zijn ge-
keerd. ●
Wagen z
oals gebruikelijk beveiligen: elek-
tronische parkeerrem ingeschakeld laten en
in de 1e versnelling schakelen. ATTENTIE
● Sluit elk mog elijk

risico uit wanneer u de
wagen onbeheerd achterlaat.
● Wagen nooit parkeren in omgevingen waar-
in het hete uitlaat
systeem in contact kan ko-
men met droog gras, struikgewas, uitgelopen
brandstof of ander licht ontvlambare materia-
len.
● Niet toelaten dat de passagiers in een afge-
sloten wag
en zouden achterblijven omdat zij
de portieren en de ruiten niet van binnenuit
kunnen openen en daardoor in noodgevallen
de wagen niet kunnen verlaten. Bovendien
vertragen vergrendelde portieren de hulpver-
lening van buitenaf.
● Nooit kinderen zonder toezicht in de wagen
achterlat
en. Deze zouden bijvoorbeeld de
elektronische parkeerrem kunnen loszetten
en/of de versnellingshendel/keuzehendel be-
wegen en zo de wagen ongecontroleerd in be-
weging zetten.
● Afhankelijk van het jaargetijde kunnen in
een geparkeer
de wagen levensgevaarlijke
temperaturen bereikt worden. 181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 184 of 348

Bedienen
Informatie over de remmen Nieuwe remblokken
Nieuwe r
emb
lokken beschikken tijdens de
eerste 400 km nog niet over hun maximale
remcapaciteit. Ze moeten eerst "ingereden"
worden. De iets lagere remkracht kunt u com-
penseren door het rempedaal steviger in te
drukken. Vermijd overbelasting van de rem-
men tijdens het inrijden.
Slijtage
De slijtage van de remblokken is in hoge ma-
te afhankelijk van de gebruiksomstandighe-
den en de rijstijl. Deze ontstaat in het bijzon-
der in stadsverkeer en bij het rijden van korte
afstanden of bij een sportieve rijstijl.
Afhankelijk van de snelheid, de kracht waar-
mee wordt geremd en de omgevingscondi-
ties (bijv. temperatuur en luchtvochtigheid)
kunnen remgeluiden hoorbaar zijn.
Vocht of strooizout
Onder bepaalde omstandigheden (zoals het
waden door ondergelopen straatdelen, bij
hevige regenval of na het wassen van de wa-
gen) kan de remwerking minder zijn doordat
de remschijven en remblokken nat zijn of be-
vroren zijn in de winter. De remmen moeten
eerst worden "drooggeremd".
Bij hoge snelheid en met de ruitenwissers in-
geschakeld worden de remblokken kort in contact gebracht met de remschijven. Dit
wordt, onmerk
b

aar voor de bestuurder, op re-
gelmatige afstanden herhaald om de reactie
van de remmen te verbeteren bij vochtige
omstandigheden.
Ook als u op met zout bestrooide straten
rijdt, kan de volledige remwerking vertraagd
in werking treden indien u vrij lange tijd niet
hebt geremd. De zoutlaag op de remschijven
en remblokken moet bij het remmen eerst
worden afgeslepen.
Corrosie
Corrosie op de remschijven en verontreini-
ging van de remblokken worden bevorderd
als de wagen lang stilstaat, weinig kilome-
ters rijdt en als er weinig prestaties van de
wagen worden gevraagd.
Bij een gering gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag wordt geadviseerd om bij
een hogere snelheid verschillende keren ste-
vig te remmen, opdat de remschijven en rem-
blokken worden gereinigd ››› .
St orin
g remsy

steem
Als u merkt dat de slag van het rempedaal
plotseling is toegenomen, is het mogelijk dat
een van beide remcircuits is uitgevallen. Di-
rect naar de dichtstbijzijnde gespecialiseerde
werkplaats rijden om de storing te laten ver-
helpen. Op weg daarheen met lage snelheid rijden en rekening houden met langere rem-
wegen en hog

ere pedaalkrachten.
Laag remvloeistofpeil
Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er
storingen in het remsysteem voorkomen. Het
remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontro-
leerd.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met het rempedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
● All een r

emmen met het doel het remsys-
teem te reinigen, als de wegomstandigheden
dit toelaten. Breng andere weggebruikers
niet in gevaar - gevaar voor het veroorzaken
van een ongeval.
● Vermijd dat de wagen in de vrijstand met
stilg
ezette motor beweegt. Anders bestaat er
gevaar voor ongelukken.
● Bij te oude remvloeistof kan een grote be-
lastin
g van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed. VOORZICHTIG
● Nooit de rem l at

en "aanlopen" door het pe-
daal licht in te drukken als u niet werkelijk
hoeft te remmen. Dit leidt tot oververhitting 182

Page 185 of 348

Rijden
van de remmen en daarmee tot een langere
remw
e
g en grotere slijtage.
● Voordat u een langer traject met sterke af-
daling
en gaat rijden, de snelheid verlagen en
in een lagere versnelling schakelen. Op deze
wijze maakt u gebruikt van de remmende
werking van de motor en belast u de remmen
minder. Moet u toch bijremmen, dit dan niet
voortdurend doen maar met intervallen. Let op
● Werkt de r embek

rachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
dan moet het rempedaal met meer kracht
worden ingetrapt dan normaal.
● Als u naderhand een frontspoiler of grote
wieldoppen of
iets dergelijks wilt laten inbou-
wen, moet u nagaan of de luchttoevoer bij de
voorwielen niet wordt verminderd, anders zou
het remsysteem te heet kunnen worden. Remhulpsystemen
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
D
e E
SC dr

aagt in hoge mate bij aan de veilig-
heid. Dit systeem reduceert het slipgevaar en
verbetert de rijstabiliteit van de wagen. Rijdy-
namische grensgevallen, zoals oversturen en
ondersturen van de wagen of doordraaien
van de aangedreven wielen, worden door de
ESC herkend. Door gerichte remingrepen en een reductie van het motorkoppel wordt de
wagen ge

stabiliseerd. Zodra de ESC regelend
ingrijpt, knippert het controlelampje  in het
instrumentenpaneel.
In de ESC zijn het antiblokkeersysteem (ABS),
de remassistent (HBA), de antislipregeling
(ASR), de elektronische differentieelvergren-
deling (EDS), het elektronisch beheer van het
aandrijfkoppel (XDS) en de rijstabilisatie van
de wagen met aanhangwagen* verenigd. De
ESC draagt bovendien bij aan de stabiliteit
van de wagen door het draaikoppel te wijzi-
gen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren,
wanneer wordt geremd tot kort voor stilstand
van de wagen. Daardoor blijft de wagen ook
bij een noodstop bestuurbaar. Het rempe-
daal zonder onderbreking intrappen - niet
pompen! Dat er wordt geregeld merkt men
aan het pulseren van het rempedaal.
Remkrachtassistent (HBA)
De remkrachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkracht wordt verhoogd, als de be-
stuurder in noodsituaties het rempedaal snel
intrapt. Daarbij moet het rempedaal zo lang
ingetrapt worden, tot het gevaar geweken is. Aandrijfslipregeling (ASR)
De aandrijfslipr
egeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende
wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
standigheden aan. Daardoor wordt het weg-
rijden, accelereren en bergopwaarts rijden
vergemakkelijkt.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS)
Het EDS remt een doorslippend wiel af en
brengt de aandrijfkracht over op het andere
aangedreven wiel. Deze functie is beschik-
baar tot een snelheid van ongeveer 100
km/u (62 mpu).
Opdat de schijfrem van het afgeremde wiel
niet te warm wordt, wordt het EDS bij buiten-
gewoon sterke belasting automatisch uitge-
schakeld. De wagen blijft functioneren. Zodra
de rem is afgekoeld, wordt het EDS automa-
tisch weer ingeschakeld.
Rijstabilisatie van de wagen met aanhang-
wagen*
Als u een wagen bestuurt met aanhanger,
geldt het volgende: het samenstel wa-
gen/aanhanger heeft de neiging om te slin-
geren. Zodra de aanhanger de slingering
overdraagt naar de wagen en deze wordt ge-
detecteerd door de ESC, reageert deze auto-
matisch en remt het trekkend voertuig af tot
de slingering weer binnen de systeemlimiet »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 186 of 348

Bedienen
valt en stabiliseert zo het geheel. De stabili-
s atie
van het
samenstel wagen/aanhanger is
niet beschikbaar in alle landen.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs- lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in S
port-modus staat of uitgeschakeld is.
Rem voor meervoudige aanrijdingen
De rem voor meervoudige aanrijdingen helpt
de bestuurder in geval van een ongeluk door
in te grijpen op de remming en zo het risico
op doorslippen tijdens het ongeluk en daar-
mee verdere aanrijdingen te voorkomen.
De rem voor meervoudige aanrijdingen (mul-
ti-collision) grijpt in bij een frontale botsing,
zijdelingse botsing en botsing van achteren,
zodra de airbagregeleenheid constateert dat
activering noodzakelijk is, mits de aanrijding
bij een snelheid hoger dan 10 km/u (6 mpu)
gebeurt. De ESC remt de wagen automatisch
wanneer de ESC, de hydraulische reminstal-
latie en de elektrische installatie niet bescha-
digd zijn.
Tijdens het ongeluk zijn de volgende acties
bepalend voor automatische remming:
● Wanneer de bestuurder het gaspedaal in-
trapt, vindt
geen automatische remming
plaats.
● Zodra de remdruk veroorzaakt door het
rempedaal hog
er is dan de remdruk in het
systeem, zal de wagen handmatig remmen.
● Als zich een storing voordoet in de ESC is
de rem voor meer
voudige aanrijdingen niet
beschikbaar. ATTENTIE
● De sys t

emen ESC, ABS, ASR, EDS of elek-
tronisch beheer van het aandrijfkoppel kun-
nen de grenzen van de natuurkundige wetten
niet overschrijden. Dit geldt in het bijzonder
bij glad of nat wegdek. Als de systemen in
het regelbereik komen, dient de snelheid di-
rect aan de weg- en verkeersomstandigheden
te worden aangepast. De toename van veilig-
heidssystemen mag er niet toe leiden dat de
bestuurder meer risico's gaat nemen. Anders
bestaat er gevaar voor ongelukken.
● Let op dat het gevaar voor ongelukken gro-
ter wordt
als u snel rijdt, in het bijzonder in
bochten en bij een gladde of natte rijbaan, en
wanneer u te weinig afstand houdt. De syste-
men ESC, ABS, remkrachtassistent, EDS of
elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
kunnen niet voorkomen dat ongelukken ge-
beuren: gevaar voor ongevallen!
● Trek voorzichtig op in geval van gladde
wegdekken (b
ijv. bij ijs en sneeuw). Ondanks
de regelsystemen kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en zo de rijstabiliteit ne-
gatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen! Let op
● Het ABS en de ASR grijpen norm a

liter uit-
sluitend in als de banden op de vier wielen
identiek zijn. Een verschillende afrolomtrek
van de banden kan tot een niet-gewenste ver-
mindering van het motorvermogen leiden.
● Als de beschreven systemen ingrijpen kun-
nen bedrijfsgeluiden optreden. 184

Page 187 of 348

Rijden

Als het
controlelampje  of  oplicht, is er
sprake van een afwijkende situatie ››› pag.
111. De ESC en ASR inschakelen/uitscha-
kelen
ESC wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de motor wor
dt

aangezet en werkt enkel
met draaiende motor; het bevat de systemen
ABS, EDS en ASR.
De ASR-functie moet enkel uitgeschakeld
worden in situaties waarin niet voldoende
tractie wordt gehaald, zoals:
● Bij het rijden door diepe sneeuw of loslig-
gend terr ein.
● Om de

vastgereden wagen "vrij te maken".
Sluit daarna de ASR
-functie opnieuw aan.
Naargelang de afwerking en versie bestaat
de mogelijkheid om enkel ASR uit te schake-
len of ESC in stand Sport te activeren.
ASR uitschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
wordt de ASR uitgeschakeld ››› pag. 113. De
antislipregeling blijft gedeactiveerd. Het controlelampje
 gaat branden. Bij w
a-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder ASR gedeactiveerd .
ASR inschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 113 wordt de ASR ingeschakeld. De
antislipregeling blijft geactiveerd.
Het controlelampje  dooft. Bij wagens met
informatiesysteem voor de bestuurder* wordt
de melding voor de bestuurder ASR geac-
tiveerd .
ESC in "Sportstand"
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 113 kan de Sport-stand worden geko-
zen. Zowel het ingrijpen van ESC als van ASR
is beperkt ››› .
Het c
ontr o

lelampje  gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): sport. Opgelet! Be‐
perkte stabiliteit "Sportstand" van ESC uitschakelen
Met het menu

van het Easy Connect-systeem
››› pag. 113. Het controlelampje  gaat uit.
Bij wagens met informatiesysteem voor de
bestuurder* wordt de melding voor de be-
stuurder getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): aan
ESC in stand "Offroad" 1)
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u de Offroad-functie om ze in te
schakelen ››› pag. 239. Alle tussenkomsten
van de ESC zoals die van ASR, EDS en het
ABS-systeem passen zich aan het terrein met
onregelmatige ondergrond aan.
Het controlelampje  gaat branden. Op het
instrumentenpaneel wordt de indicatie voor
de bestuurder getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): Offroad. Opgelet!
Beperkte stabiliteit
In de volgende uitzonderlijke situaties kan
het nuttig zijn om de Offroad-functie te acti-
veren zodat de wielen kunnen slippen:
● Bij het "losschommelen" van de vastgere-
den wagen. »1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 188 of 348

Bedienen
● Rijden in diepe s neeu
w of b
ij losse onder-
grond.
● Bij het rijden op hobbelige rijbanen met
sterk onbel
aste wielen (diagonale verdraai-
ing van de assen).
● Steile hellingen afrijden met remmen op
onverhar
d terrein.
Voor uw veiligheid wordt het aanbevolen om
de Offroad-functie uit te schakelen zodra ze
niet absoluut noodzakelijk meer is.
Offroad-stand bij ESC uitschakelen
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u een andere rijfunctie ››› pag.
239. Het controlelampje  gaat uit. De aan-
wijzing voor de bestuurder wordt getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): aan
ESC in stand "Snow" 1)
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u de functie "Snow" om ze in te
schakelen ››› pag. 239. De tussenkomsten
van de aandrijfslipregeling ASR passen zich
aan de grip van besneeuwde wegen aan. Stand "Snow" van ESC uitschakelen
Met de draaiknop (

Driving Experience button)
selecteert u een andere rijfunctie ››› pag.
239. ATTENTIE
U moet ESC Sport alleen inschakelen als de
rijvaar digheid en de

verkeerssituatie dit toe-
laten. Slipgevaar!
● Met de ESC in Sport-stand is de stabilise-
rende werkin
g beperkt om een meer sportief
rijgedrag mogelijk te maken. De aangedreven
wielen kunnen doorslippen, waardoor ook de
wagen kan slippen. ATTENTIE
De Offroad-functie mag enkel worden inge-
sch ak

eld of de ASR uitgeschakeld als de erva-
ring van de bestuurder en verkeerssituatie dit
toelaten. Slipgevaar!
● Met ingeschakelde Offroad-stand is de sta-
biliserin
gsfunctie beperkt. Vooral bij gladde
en glibberige rijbaan kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en kan zo ook de wagen
slippen. Let op
Bij het uitschakelen van de ASR of het selec-
teren v

an de Sportstand van de ESC, wordt
het snelheidsregelsysteem* uitgeschakeld. Schakelbak
V an
ver

snelling veranderen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
 p

ag. 42
In bepaalde landen moet het koppelingspe-
daal volledig zijn ingetrapt om de motor te
kunnen starten.
Achteruitversnelling inschakelen
● Kies de achteruit uitsluitend als de wagen
stil s

taat.
Terugschakelen
Tijdens het rijden dient terugschakelen altijd
stapsgewijs te gebeuren, d.w.z. naar de
eerstvolgende lagere versnelling zodra het
motortoerental niet meer zo hoog is ››› .
Eén of meer
dere

versnellingen terugschake-
len bij hoge snelheden of hoge motortoeren-
tallen kan leiden tot beschadiging van de
koppeling en de versnellingsbak, zelfs als
daarbij het koppelingspedaal wordt gebruikt
››› .
1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
186

Page 189 of 348

Rijden
ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewegin g g
ezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
is ook het geval als de elektronische parkeer-
rem wordt ingeschakeld.
● Kies nooit de achteruit terwijl de wagen in
beweging i
s. ATTENTIE
Als verkeerd wordt teruggeschakeld, d.w.z.
door een te lag e

versnelling te kiezen, kunt u
de controle over de wagen verliezen – gevaar
voor ongelukken en ernstig letsel. VOORZICHTIG
Als u op hoge snelheid resp. op hoge motor-
toerent a

llen rijdt en vervolgens terugschakelt
naar een te lage versnelling, kan dat tot aan-
zienlijke schade aan de koppeling en de ver-
snellingsbak leiden. Dit is ook het geval als u
het koppelingspedaal ingetrapt houdt en niet
schakelt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en voor tijdig

e slijtage te voorkomen:
● Tijdens het rijden uw hand niet op de ver-
snelling
shendel laten rusten. De druk van de
hand wordt naar de schakelgaffels overge-
bracht. ●
Zorg er v

oor dat de wagen volledig stilstaat
voordat u de achteruitversnelling inschakelt.
● Bij het schakelen altijd het koppelingspe-
daal
volledig intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" kop
peling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellings-
bak/autom
ati

sche versnel-
lingsbak DSG*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
ni
s
che r

egeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ››› pag. 190, Versnellingen scha-
kelen in de tiptronic-stand*. Standen van de keuzehendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
 p

ag. 43
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat.
P - Parkeervergrendeling
In deze keuzehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel in en uit

stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) worden ingedrukt en te-
gelijkertijd het rempedaal worden ingetrapt.
R – Achteruit
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
ins

chakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat. »
187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 190 of 348

Bedienen
N - Vrije stand (stationair)
A l
s de k
euzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in-
strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aangegeven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mpu) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms t

andigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 190,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zorg er v

oor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of P
zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in eender welke st
and behalve P is het nodig
om het rempedaal ingetrapt te houden om de
wagen stil te houden, omdat ook bij statio-
nair toerental de krachtoverbrenging niet he-
lemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val onoplettend gas worden gegeven. De wa-
gen gaat anders direct rijden - ook wanneer
de parkeerrem is vastgezet - gevaar voor on-
gelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de keuz
ehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende motor en in
geschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor werk
en,
moet de parkeerrem wordt opgetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet - gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schu
w

ingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
300, Werken in de motorruimte. Let op
● Als u tijden

s het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de keuz
ehendel niet meer worden ver-
plaatst. In dit geval moet u de noodontgren-
delprocedure uitvoeren ›››
 pag. 43. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 166
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk een rij

stand wordt ingeschakeld
188

Page:   < prev 1-10 ... 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 ... 350 next >