Seat Ateca 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Ateca, Model: Seat Ateca 2017Pages: 348, PDF Size: 5.98 MB
Page 141 of 348

Lichten en zicht
●
Het groo tlic
ht kan alleen bij ingeschakeld
dimlicht worden aangezet.
● Bij koude of vochtige weersomstandighe-
den kunnen de kop
lampen, achterlichten en
knipperlichten tijdelijk beslagen zijn aan de
binnenzijde. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft totaal geen invloed op de levensduur
van het verlichtingssysteem van de wagen. Automatische aansturing rijverlich-
ting
*De automatische rijlichtregeling is slechts
een hu
lp en k
an niet al
le rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› in Dagrijver-
lic htin
g op p ag. 138
:
Automatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen
De lichtsensor detecteert
dat het donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
ruitenwisser in.Wanneer de ruitenwisser
niet ingeschakeld wordt
na enkele minuten. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
gebruik er
s de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
schak
elt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld. Grootlichtregeling*
Grootlichtregeling (Light Assist)
D
e gr
ootlic htr
egeling werkt binnen de gren-
zen van het systeem en afhankelijk van de
omgevingscondities en het verkeer op de
weg. Na inschakeling wordt het systeem ge-
activeerd vanaf een snelheid van ongeveer
60 km/u (37 mph); bij snelheden lager dan
30 km/u (18 mph) wordt het weer gedeacti-
veerd ››› .
W anneer het
sys
teem is geactiveerd en de
camera andere voertuigen detecteert die ver-
blind kunnen worden, wordt het routelicht
automatisch uitgeschakeld. Anders wordt het
routelicht automatisch ingeschakeld.
De grootlichtregeling detecteert onder nor-
male omstandigheden de verlichte wegdelen
en deactiveert dan het grootlicht bij nadering
van bijv. een woonwijk. Grootlichtregeling in- en uitschakelen
FunctieHandeling
Inschake-
len:
- Schakel het contact in en draai de licht-
schakelaar naar de stand .
– Druk de knipperlicht- en grootlichthendel
vanuit de uitgangsstand naar voren ››› pag.
138. Zodra het controlelampje
op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt, is de grootlichtregeling geacti-
veerd.
Uitscha- kelen:
– Schakel het contact uit.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een an-
dere stand dan
››› pag. 137.
– OF: Trek, terwijl het grootlicht brandt, de
knipperlicht- en grootlichthendel naar ach-
ter.
– OF: duw de knipperlicht- en grootlicht-
hendel naar voren om het grootlicht hand-
matig te activeren. De grootlichtregeling
blijft vervolgens gedeactiveerd. Functiestoringen
D
e
vo
lgende omstandigheden kunnen ver-
hinderen dat de grootlichtregeling dit licht op
tijd uitschakelt of geheel uitschakelt:
● Op slecht verlichte wegen met sterk reflec-
terende borden;
● Bij on
voldoende verlichte weggebruikers
(bijvoorbeel
d voetgangers of fietsers);
● In scherpe bochten waarin het tegemoetko-
mende verk eer g
edeeltelijk verdekt blijft en
op sterke hellingen (drempels); »
139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 142 of 348

Bedienen
● Wanneer b
ij te
gemoetkomend verkeer op
een weg die in het midden door een vangrail
gescheiden is, een voertuig verschijnt die
duidelijk over de vangrail heen kijkt (zoals
een vrachtwagenchauffeur).
● Als de camera defect is of de stroomvoor-
ziening daar
van is onderbroken;
● Bij mist, sneeuw of harde regen;
● Bij opwaaiend zand of stof;
● Bij kiezel in het zichtveld van de camera;
● Als het gezichtsveld van de camera besla-
gen, vui
l of afgedekt met stickers, sneeuw, ijs
enz. is. ATTENTIE
Het comfort dat de grootlichtregeling biedt,
betekent niet
dat er geen risico's meer zijn.
Ondanks het systeem moet de bestuurder te
allen tijde opmerkzaam blijven.
● U bent onder alle omstandigheden degene
die het grootlicht
bedient en aanpast op de
lichtomstandigheden, zichtbaar en het ver-
keer.
● Het kan zijn dat de grootlichtregeling niet
altijd all
e rijsituaties correct herkent en in be-
paalde omstandigheden slechts beperkt
werkt.
● Als het zichtveld van de camera vuil, be-
dekt of bes
chadigd is, kan dat de werking van de grootlichtregeling negatief beïnvloeden.
Dit gel
dt
ook wanneer de verlichtingsinstalla-
tie van de wagen wordt gewijzigd door bijv.
extra koplampen te monteren. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet het v
olgende in acht worden
genomen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit vrij
van sneeuw en ijs;
● Dek het zichtveld van de camera niet af;
● Controleer of de luchtverdeling bij het
zichtv
eld van de camera niet defect is. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen altijd handm atig in- en uit
geschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 138. Mistlampen
Afb. 134
Dashboard: lichtschakelaar. De controlelampjes
re
sp
. geven in licht-
schakelaar resp. op het instrumentenpaneel
aan of de mistlampen branden.
● De mistlampen* insch
akelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen uit tot in de
eerste stand ››› afb. 134 1 , vanaf de posities
, of
.
● Mi
stachterlicht insch
akelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen volledig uit 2 , vanaf de positie
, of
.
● Om de mi
stlampen uit te schakelen drukt u
de lichtsch
akelaar in of draait u deze in stand
.
140
Page 143 of 348

Lichten en zicht
Hoekverlichting* 1)Bij langzaam draaien of in erg gesloten boch-
ten, wor
dt
automatisch de hoekverlichting in-
geschakeld. De hoekverlichting kan geïnte-
greerd zijn in de mistlichten en gaat uitslui-
tend branden bij snelheden lager dan 40
km/u (25 mph).
Bij het kiezen van de achteruit wordt de
hoekverlichting aan beide zijden van de wa-
gen ontstoken, om een beter zicht te ver-
schaffen rondom om te manoeuvreren.
Functie "Coming home"
››› T
ab. op pag. 2
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd van "Coming Home" en/of "Leaving
Home" (standaard 30 s) kan ook worden in-
gesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld. Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "C
omin
g Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel ("Welcome Light") inge-
schakeld.
Automatisch "Coming Home" activeren*
Voor wagens met licht- en regensensor (licht-
schakelaar met stand ).
● De wagen uitschakelen en de sleutel uit het
contactslot
nemen met de lichtschakelaar in
stand ›››
pag. 24.
● De automatische functie "Coming Home"
wordt al
leen ingeschakeld wanneer de licht-
sensor herkent dat het donker is.
● De "Coming Home" verlichting wordt inge-
schak
eld bij het openen van het wagenpor-
tier.
Handmatig "Coming Home" activeren
Voor wagens zonder licht- en regensensor
(lichtschakelaar zonder stand ).
● Schakel de wagen uit en trek de sleutel uit
het contacts
lot. ●
Schakel
het grootlichtsignaal ca. 1 seconde
in.
● Ingeschakeld voor elke stand van de licht-
schak
elaar.
● De "Coming Home" verlichting wordt inge-
schak
eld bij het openen van het wagenpor-
tier. De uitschakeltijd van de koplampen (60
s) start bij het openen van het wagenportier.
Buiten werking stellen
● Indien er geen portier gesloten werd, auto-
matisc
h na het beëindigen van de uitschakel-
tijd van de koplampen (60 s).
● Tijdens de uitschakeltijd van de koplampen
bij het sluit
en van het laatste portier, wordt
de "Coming Home" uitgeschakeld na het ver-
strijken van de (in het menu van de radio in-
gestelde) vertragingstijd.
● Bij het draaien van de lichtschakelaar in
stand
›››
pag. 24.
● Bij het inschakelen van het contact (starten
van de motor).
Fu
nctie "Leaving Home" De functie "Leaving Home" is enkel beschik-
b
aar
voor w
agens met licht- en regensensor
(lichtschakelaar met stand ).»1)
Deze functie is niet beschikbaar in wagens voor-
zien v an f
ull-led koplampen. 141
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 144 of 348

Bedienen
De in-/uitschakeling van de functie vindt
p l
aats
via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd voor uitschakeling van de functie
"Leaving Home" (standaard 30 s) kan ook
worden ingesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel ("Welcome Light") inge-
schakeld.
Activering
● Bij het ontgrendelen van de wagen (druk-
ken op openen op de afst
andsbediening).
● De functie "Leaving Home" wordt enkel in-
gesc
hakeld wanneer de lichtschakelaar in
stand staat en de lichtsensor herkent
dat het donker is.
Buiten werking stellen
● Na het beëindigen van de vertragingstijd
van de "Leav
ing Home" (standaard 30 s). ●
Bij het ver
grendelen van de wagen (sluiten
met de afstandsbediening).
● Bij het draaien van de lichtschakelaar naar
een andere stand d
an .
● Bij het inschakelen van het contact.
Noodknipperlichten Afb. 135
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 25
De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verkeer
zetten. 2. Druk op de knop om de alarmlichten in te
schak
elen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
sb
ak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeersdeelnemer
s erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen v
erlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. D.w.z. dat zowel de controlelampjes
van de knipperlichten als het controle-
lampje van de schakelaar tegelijkertijd
knipperen. De alarmlichten werken ook wan-
neer het contact is uitgeschakeld.
Functie noodremmen
Als u abrupt en continu met een hoge snel-
heid van ongeveer 80 km/u (50 mph) remt,
knipperen de remlichten enkele keren per se-
conde om de achter de wagen rijdende voer-
tuigen te waarschuwen. Als u blijft remmen,
gaan de alarmlichten automatisch branden
142
Page 145 of 348

Lichten en zicht
wanneer de wagen stopt. Deze worden auto-
m ati
sc
h uitgeschakeld wanneer de wagen
opnieuw gaat rijden. ATTENTIE
● Een op de we g s
tilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
talys
ator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De wag en
accu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijke bep
alingen in acht.Parkeerlicht
Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
(r
ec
hter of
linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des-
betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlicht kan uitsluitend worden inge-
schakeld als het contact uit staat en de knip- perlicht- en grootlichthendel in de midden-
stand st
aat na te zijn bediend.
Parkeerlicht aan beide zijden Als het contact uit en de lichtschakelaar in de
stand
staat, gaat bij het vergrendelen van
de wagen van buitenaf het parkeerlicht aan
beide zijden van de wagen branden. Hierbij
worden uitsluitend het stadslichten in beide
koplampen en de achterlichten gedeeltelijk
ontstoken.
Snelwegverlichting* Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
g
en
s die
voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Activering: bij het ov
erschrijden van 110
km/u (68 mpu) gedurende meer dan 30 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
omhoog geplaatst voor een grote zichtbaar-
heid op de weg voor de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het v
erlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mpu) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet naar normale stand. In het buitenland rijden De lichtbundel van het dimlicht is asymme-
trisc
h: het
deel van de weg waarop wordt ge-
reden, wordt extra verlicht.
Indien een wagen die is geproduceerd voor
een land waarin rechts wordt gereden, naar
een land gaat waarin links wordt gereden (of
vice versa), moet normaliter een deel van het
glas van de koplamp worden afgeplakt met
zelfklevende maskers of de afstelling van de
koplampen worden aangepast om de overige
bestuurders niet te verblinden.
In dergelijke gevallen worden bepaalde ver-
lichtingswaarden voorgeschreven die moeten
worden ingehouden binnen het verlichtings-
veld. Dit wordt ook wel "reisverlichting" ge-
noemd.
De lichtverdeling die halogeen- en full-led ko-
plampen hebben maakt het mogelijk om te
voldoen aan de eisen gesteld aan "reisver-
lichting" zonder de noodzaak tot afplakken
of opnieuw afstellen. Let op
"Reisverlichting" is slechts voor een korte
periode toeg e
staan. Als iemand van plan is
om een grote afstand in een land waarin aan
tegenovergestelde zijde wordt gereden, af te
gaan leggen, dient deze naar een officiële
servicewerkplaats te gaan om de verlichting
te laten afstellen. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 146 of 348

Bedienen
Lichtbundelhoogteverstelling, verlich-
tin g
van het
instrumentenpaneel en
schakelaars Afb. 136
Naast het stuur: lichtbundelhoogte-
v er
st
elling. Verlichting van het instrumentenpaneel, dis-
p
l
a y
s en schakelaars*
Afhankelijk van het model kan de verlichting
van het instrumentenpaneel en de schake-
laars worden ingesteld in het Easy Connect-
systeem; gebruik hiertoe de toets en de
f u
nctiet oets
SETUP
› ›
›
p
ag. 27.
Lic
htbundelhoogteverstelling
De lichtbundel-hoogteverstelling ››› afb. 136
past zich afhankelijk van de waarde van de lichtbundel van de koplampen aan aan de
belading
stoestand van de wagen. Hierdoor
heeft de bestuurder een zo goed mogelijk
zicht terwijl tegenliggers niet worden ver-
blind ››› .
U k u
nt de k
oplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
136:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingst
oestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld.
Verlichting van het instrumentenpaneel
Met ingeschakeld contact en zonder active-
ring van de lichten blijft de verlichting van
het instrumentenpaneel actief in omstandig-
heden van daglicht. De verlichting wordt ver-
minderd naarmate het buitenlicht afneemt. In
sommige gevallen, bijv. wanneer door een
tunnel wordt gereden zonder actieve functie
, gaat de verlichting van het instrumen-
tenpaneel volledig uit. Het doel van deze
functie is om de bestuurder er visueel op te
wijzen dat hij/zij de dimlichten moet inscha-
kelen. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorzaak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand v
an de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. 144
Page 147 of 348

Lichten en zicht
Binnenverlichting en leeslampjes 1)
››› T ab. op pag. 2
Lees aandachtig de aanvullende informatie
››› pag. 25
Verlichting in handschoenenkastje en koffer-
bak*
Bij het openen en sluiten van het handschoe-
nenkastje aan passagierszijde alsmede van
de achterklep gaat automatisch de betreffen-
de verlichting aan en uit.
Verlichting in beenruimte*
De verlichting in de beenruimte onder het
dashboard (bestuurder en passagier) gaat
branden zodra de portieren worden geopend
en wordt gedimd tijdens het rijden. De inten-
siteit hiervan kan worden ingesteld via het
radiomenu (zie Easy Connect > Instel-
lingen verlichting > Interieur‐
verlichting ›››
pag. 27).
Interieurverlichting*
De interieurverlichting in de portierpanelen
kan van kleur veranderen. De intensiteit en
kleur kunnen worden ingesteld via het radio- menu (zie Easy Connect > Instellin-
gen verlichting > Interieurver-
lichting ›››
p
ag. 27). Let op
De leeslampjes gaan uit zodra de wagen
wordt af
gesloten met de sleutel of na verloop
van enige minuten nadat de sleutel uit het
contact is genomen. Dat voorkomt het ontla-
den van de accu. Zicht
Z onnek
lep
pen Afb. 137
Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
st
uurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● De
zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en naar het
portier worden toege-
draaid ››› afb. 137 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
l en
gt
erichting naar achteren.
Lampje van de make-up spiegel
In de uitgeklapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje wordt afgedekt.
Als u het klepje 2 wegschuift, gaat er een
l amp
je br
anden.
Het lampje gaat uit, wanneer u het klepje
voor de make-up-spiegel terugschuift of de
zonneklep omhoog klapt. ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zicht op de w
eg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steun w
anneer u deze niet meer nodig heeft. »1)
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de wa-
gen ku nnen de
volgende binnenlichten voorzien zijn
van led's: instaplicht voor, instaplicht achter, verlich-
ting in beenruimte, licht op zonneklep. 145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 148 of 348

Bedienen
Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaal de s
ituaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. Ruitenwisser voor en achter
Ruiten w
isserhendelLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 26 VOORZICHTIG
Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
ruitenw i
ssers in werking zijn, maken deze de
slag af en keren terug in de ruststand. Wan-
neer het contact weer wordt ingeschakeld,
blijft de ruitenwisser werken in dezelfde wis-
stand. Bij vorst, sneeuw en andere obstakels
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruitenwissermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruitenw
isser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig los
van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het dr
oog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken. ●
Voord at
u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerste keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 62. Let op
● De v oorruitw
isser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruitenw
issers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval. Verwarmbare ruitensproeiers
De v
er
warming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
146
Page 149 of 348

Lichten en zicht
sproeiers van de bumper kan hebben verza-
mel d. Moc
ht het
nodig zijn, dan kan het ijs
met een antivriesspray worden verwijderd. Let op
Bij een obstakel op de voorruit probeert de
ruitenw i
sser dit obstakel weg te schuiven. In-
dien het obstakel de ruitenwisser blijft blok-
keren, blijft de ruitenwisser stil staan. Verwij-
der het obstakel en zet de ruitenwisser weer
aan. Regensensor*
Afb. 138
Ruitenwisserhendel: regensensor Aafstellen. Afb. 139
Gevoelig oppervlak van de regen-
sensor. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
wi
sserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm atig w
orden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 146.
Hendel in de gewenste stand drukken ››› afb.
138:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti- 0 1
A veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
ser
s
in s t
and 1 staan en er harder dan 16
km/u (10 mph) w or
dt g
ereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 139 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de besc
hadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten kunnen de ruit
enwissers geactiveerd wor-
den.
● Strooizout op straat: in de winter kan het
zout dat
op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met vrijwel droge rui-
tenwissers veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of re
sten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen wor
dt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de »
147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 150 of 348

Bedienen
inslag van de steen kan het gedrag van de
sen sor ander
s
zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v o
ldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in wanneer het
water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r e
gelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 139 (pijl).
● Om was en afzettingen te verwijderen
wordt het
gebruik van een glasreiniger met
alcohol aanbevolen. Achteruitkijkspiegel
Z elf dimmende b
innen
spiegelOm veilig te kunnen rijden, is het belangrijk
een g
oed
zic
ht door de achterruit naar achter-
en te hebben. Binnenspiegel met automatische dimfunc-
tie*
Elke keer dat
u het contact inschakelt, wordt
de dimfunctie ingeschakeld.
Wanneer de dimfunctie is ingeschakeld,
wordt de binnenspiegel afhankelijk van de
lichtinval automatisch in de antiverblindings-
stand gezet. De dimfunctie wordt geannu-
leerd bij het inschakelen van de achteruitver-
snelling. ATTENTIE
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende binnens pie
gel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof is irrite-
rend voor de huid, de ogen en de ademha-
lingsorganen. Bij aanraking onmiddellijk met
veel water afspoelen. Raadpleeg direct een
arts! VOORZICHTIG
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende binnens pie
gel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof kan de
kunststof oppervlakken aantasten. Reinig het
zo snel mogelijk met een vochtige spons. Let op
● Als de lic
htinval op de binnenspiegel wordt
beperkt (bijv. door een zonnescherm*), wer-
ken de zelfdimmende spiegels niet probleem-
loos. ●
Bij inge s
chakelde binnenverlichting of in-
geschakelde achteruitversnelling worden de
zelfdimmende spiegels niet gedimd. Buitenspiegels verstellen
Afb. 140
Bestuurdersportier: bediening van
de b uit
ens
piegel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 14
Synchrone elektrische buitenspiegelverstel-
ling
● Selecteer in het menu Instellingen -
Comfort of de buiten
spiegels synchroon
moeten worden ingesteld.
148